IK HERINNER MIJ NOG... Theo Jansson Theo Jansson (1944) was van 1965 tot 1999 brandweerman, eerst vrijwillig en van 1970 af beroeps. Hij is in Schiedam geboren en van oorsprong elektromonteur. Dat hij bij de Schiedamse brandweer ging, lag in de lijn van de familie. Zijn vader, ooms en neven waren allemaal bij de vrijwillige brandweer: 'op een gegeven moment was 10% van het korps familie van me'. Hij greep in 1970 de eerste kans aan om beroeps te worden en haalde alle denkbare diploma's. Bij zijn vertrek was hij adjunct-hoofdbrandmeester 1ste klasse, een vakofficier dus met een enorme ervaring en een onuitblusbare liefde voor het brandweervak. "Het is een prachtvak. Je bent veel bezig met technische problemen, je werkt in een groep, waarin de leden volledig van elkaar op aan moeten kunnen, je verleent een dienst aan de maatschappij, die van levensbelang kan zijn, en het is altijd anders. Maar het is wel zo dat het thuisfront honderd, nee tweehonderd procent achter je moet staan. Je bent lang achter elkaar weg, loopt grote risico's en hebt een persoonlijke aanpak nodig. Als vrouw en kinderen daar niet tegen kunnen, moet je er nooit aan beginnen. Bij ons kon dat. Je moet ook beseffen dat als ergens een probleem is, de mensen daar weg gaan en de brandweer er juist naar toe gaat. Toch is het niet het machoberoep dat mensen er soms van maken. Je hebt een gezin en dus weeg je zorgvuldig af welke risico's je neemt. Een brandweerman zal nooit onnodig de held uithangen. Hij schat de gevaren in en doet wat hij moet én kan doen. Ieder korps heeft een eigen identiteit. Bij de brandweer van Schiedam werken is iets anders dan bij die van Ermelo. Dat ligt op de Veluwe en daar zijn veel bosbranden. Schiedam ligt aan de Nieuwe Maas en dus maken wij regelmatig brand op schepen mee. Bij tankers bijvoorbeeld is er altijd het risico dat een tank ontbrandt. In juni 1975 moesten we uitrukken voor een brand op een supertanker bij Wilton- Fijenoord. Ik was bevelvoerder van de eerste eenheid. Toen we daar kwamen, lag één man dood op het dek, een ander leefde nog. Die lag op zijn rug, zijn kleren waren verbrand en zijn huid was geblakerd, maar zijn ogen straalden en traanden, en zijn mond prevelde iets onverstaanbaars. Ik hoorde dat er nog iemand onder het dek moest zijn. Dan moet je beslissen, waar je begint. Dat leer je op geen enkele cursus, maar je bent wel degene van wie iedereen actie verwacht. Ik nam contact op met de officier van dienst en liet het lichaam van de man met een sproeistraal afkoelen tot ze hem met een brancard konden vervoeren. Toen ben ik door het luik op het dek de dertig meter diepe tank ingegaan. Ik stapte op de schouder van een man die dood op de trap zat. We hebben een lijn rond zijn middel gebonden om hem naar boven te takelen, maar toen bleek dat het explosiegevaar van de tank te hoog was opgelopen. Nadat die voldoende was afgekoeld, hebben we het weer geprobeerd. Ik vergeet dat nooit. We moesten zijn handen losbreken van de reling omdat die vastgeplakt zaten en toen ze boven begonnen te hijsen, zag ik zijn voeten uit zijn vastgebrande schoenen komen. De vellen hingen erbij. Het was juni en buiten was de hemel lichtblauw, terwijl het in die tank pikzwart was. Dat lichaam in het gat van het luik tegen die blauwe achter grond, dat beeld raak je nooit meer kwijt. Toen bleek er nog een man in het schip te zitten. Collega's stonden klaar om te gaan zoeken. In overleg met officier van dienst G. van Staalduinen hebben we toen besloten dat een collega en ik het samen zouden doen. Wij waren al met de toestand in de tank vertrouwd en het zou voor de nieuwe mensen onnodig psychisch belastend zijn die tank in te gaan, waarin de dodelijke slachtoffers waren gevallen. Toen ik beneden mijn voet op iets zachts zette, schrok ik vreselijk, maar na enig tasten bleek het een zak zaagsel te zijn. Terug in de kazerne ging ik douchen. Toen de deur dicht was, voelde ik me opgesloten en kreeg ik het vreselijk benauwd. Pas toen ik de deur weer opende en mezelf in de spiegel zag, ging dat over. De eerste opvang gebeurt in de ploeg, maar de echte opvang en het verwerken gebeuren thuis. Als ik na zo'n vreselijke brand thuis kwam, vroegen mijn vrouw en kinderen: "en hoe was het?" Dan vertelde ik wat ik kwijt wilde en daarna was het: "laat die ouwe nou maar met rust". Daar kennen ze je immers echt. Brandweer is een schitterend vak. Je maakt van alles mee, vreselijke dingen, zoals op die tanker, maar ook veel leuke en fijne dingen. Dat allemaal met elkaar in evenwicht houden, daar gaat het om. Dan red je het wel. Die man van het dek heeft het trouwens niet overleefd.' Linksboven: Theo Jansson werkte bijna 35 jaar bij de Schiedamse brandweer. (Foto R. Dijkstra/collectie T. Jansson) Hierboven: Vanaf 1975 had de brandweer een eigen duikteam. Eerst nog vrijwillig, maar al gauw moesten alle brandweer lieden jaarlijks twaalf oefenduiken maken. Toen dook men nog met de koude 'natte pakken', die men zo noemde omdat er een laagje water tussen huid en pak in kwam te staan. (Foto Het Nieuwe Stadsbiad/GA Schiedam) 127

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Ach Lieve Tijd (tijdschrift) | 2001 | | pagina 25