Eischt Staatspensionneering voor oude en invalide werklieden 't Is eigenlijk de arbeid op het veld, in de werkplaats, in de fabriek, die aan den staat welvaart schenkt! Paus Leo XIII. Steenen yoor brood. Geld genoeg! Maar waar blijft het? Lezimr-BAX. W. P. G. HELSDINGEN. Politieke Schetsen. de arbeiderspartij! Da burgerlijke partijen voelen ook bier nattigheid. Wij geven alleen ieder den raad, zijn verstand te gebruiken en zich niet door groote woorden te laten overdonderen. Br is door de minister een wetsontwerp gemaakt op de arbeiderspensionneering. Als dat ontwerp wordt aangenomsu rullen da arbei ders zelf voor hun pensioen alle weken moeten b e- talen, tenminste 46 weken in het jaar. Zoo'n pensionneering is een belasting op de arbeiders. Hoe kan is 's hemelsnaam een arbeider, die al zoo'n ontzaglijke moeite heeft om met zijn loontje de week door te komen, nog wekelijks wat betalen voor aen pensioen, dat hij meestal niet eens krijgt? Want er worden maar weinig arbeiders 65 jaai oud De sociaaldemocraten willen een arbeiders-pensioen, dat wordt bekostigd door de bezittende klaBsa. Omdat de bezittende klasse zooveel winsten trekt nit den arbeid der werkers, dat men haar gerust dat pensioen mag laten betalen. Een staatspensionneeringzooals die in Denemarken sedert eenige jaren bestaat. Het feit dat daar een staatspensionneering bestaat is het bewijs dat zoo iets zeer goed mogelijk is. Maar dat krijgen de Nederlaudsche arbeiders niet door de burgerpartijen te steunen, Dat kunnen ze slechts veroveren met Zooals men weet is er in de Tweede Kamer een wetsontwerp aanhangig van den eersten minister Pierson, waarhü de invoerrechten verhoogd worden. De regeering heeft 1.800.000 gulden noodig en daartoe moeten de invoerrechten verhoogd worden. Als men dat zoo leest, zou men zoo zeggen dat het met df! inkomsten van den Staat zoo wat op het kantje af gaat, en dat voor elk nieuw wetje dat aan den Staat eenig geld kost, dadelijk een bronnetje moet worden gezocht, waaruit dat gaatje te vullen. Als dat, zoo is, maar ook dón alleen, is het te be grijpen, dat men zoo bang is voor sociale hervormingen, die aan den Staat eenig geld moeten kosten. Men doet, daarover sprekende, steeds alsof er geen rooden duit in kas is en geen enkele portemonuaie meer, waar nog wat is uit te slaan. En wat ia nu het geval? De gewone staatsinkomsten, bedroegen Voor den dienst van 1897 f 122,648,475. 1900 -138,001,000. Dus die gewone middelen gaven een hoogere op brengst van ruim 15 millioen gulden per jaar! Daarbij ki mt nog de hoogere opbrengst der anderen middelen, waarbij zijn, het aandeel in de winst der Staatsspoorwegen, der Nederlandsche Bank enz. en dat ook ongeveer een 4 millioen bedraagt. Circa 18 millioen per jaar heeft dus de regeering ter barer beschikking, die ze had kuunen besteden aan zaken van socialen aard, doch die men heeft ge geven aan andere dingen, zooals b.v. aan een totaal nuttelooze Scheveningsche haven, militairisme en der gelijk moois, weshalve er voor sociale zaken niets overbleef. En zóó grondig plunderde men de toch zoo volle kas, dat, nu de leerplicht-invoering een meerdere uitgave van een paar millioen noodig maakt voor onderwijs, er al dadelijk naar middeltjes gezocht wordt om dat te laten betalen door den armen drom mel, door hooger invoerrecht op vet, petroleum en dergeljike dingen meer. Dat noemen ze bjj cds vooruitstrevende politiek 1 Donderdagavond sprak Ds. W. Bax uit Zaandam voor een niet talrijk gehoor in de groote zaal van „Musis Sacrum" over de aanstaande verkiezingen. Hij herinnerde aan de toespraak van Dr. A. Kuyper, den 17en April j.l. gehouden in xlo Deputaten-ver- ^adering, waar Kuyper o. a. den socialisten het jagen naar stoffelijken welvaart verweet Spr. kan dit niet alleen tegenspreken door aanhalingen uit Troelstra's brochure „de S. D. A. P., haar ontstaan, doel en stroven", maar ook door uitspraken van de helderste denkers, die allen getuigenis afleggen van het mooie, het ideale in het socialisme. Nog meer is spr. van het ideale overtuigd sinds zijn bezoek aan het Internationaal Congres te Parijs in den nazomer van het vorige jaar. Menigmaal heeft spr. zich de vraag voorgelegd: Welke arbeid kan het best gemist worden? Het antwoord daarop kon hij niet vinden, maar wel weet hij, dat de arbeiders in de gewone beteekenis van het woord niet minder nuttig zijn dan de geleerden. Hij gaat zelfs nog verder: zij de arbeiders zgn het allerminst onmisbaar. Verder komt spr, tot de vraagZouden de arbeiders geen rechten hebben op deze aarde? Niemand zal toch ontkennen, dat het minste, wat men. den arbeider kan toeslaan, is een menschwaar- dig bestaan. Er laat zich mets onzinnigere denken, dan dat hij de arbeider die zooveel doet voör de instandhouding onzer maatschappij, in ellende gedompeld zou zijn. Hij heeft juist het meest aan- praak op een flink bestaan. Hoe is evenwel de practijk? Vloekt die niet mei het bovenstaande? Is niet meermalen de woning toestand der arbeiders nog minder dan die van het vee? Maakt spr. zich aan overdrijving schuldig, wanneer hij als zijn mièening uitdrukt, dat de meer derheid der Schiedamsohe arbeiders slechts een sober bestaantje heeft? Voorbeelden uit sprekers ervaring lichten bovenstaande vragen eenigszins toe. Denken wij aHen aan de twee woorden: armoede en kinderleven, dan verrijst voor ons een hel van ellende. De beantwoording rest nog van de vraag: Wat is een menschwaardig bestaanDat is een bestanddeel van het geluk, maar ook een onmisbare voorwaarde voor het waarachtig geluk. Het geluk zit niet in het géld. Voorbeeldëh daarvan zijp voor het grijpen. Het geluk isgelegen in ohze harmonische, alzijdige ontwikkeling, de onbelem merde werking van ons gevoel, van onze verbeel ding, van ons verstand, van onzen schoonheidszin, van ons zielgevoel, dat ons genot doet zoeken in het altruïsme. Wat kan er van die ontwikkeling komen, wanneer we in armoede gedompeld zijn? Spr. gaat nu achtereenvolgens na, in welken geest moet gewerkt worden, om verbetering in den toe stand der arbeiders, der proletariërs, te brengen. Het meedoen aan de economische en politieke actie is daartoe voroisght. Hoe zullen we, vraagt spr. vervolgens, al de ver beteringen verkrijgen, die het programma der S. D. A, P. opsomt? In de eerste plaats door invoering van algemeen, enkelvoudig kiesrecht voor mannen en vrouwen. Daarover moet dus met aUe kracht gewerkt worden. Al deze verbeteringen kunnen we slechts ver krijgen, door te stemmen op den candidaat der arbeiders WILLEM HELSDINGEN, een ridder zonder vrees of blaam. Arbeiders! hij heeft altijd voor uw rechten gestreden, strijdt gij nu voor hem/Ver liest den moed niet! Zorgt er voor, dat het ook voor een deel uw werk is als hij overwint, dat gij u niets te verwijten hebt, als hij valt. Met de aanhaling van een zang der Socialisten besloot Ds. Bax zijn toespraak, die diepen indruk op het publiek maakte. Van de gelegenheid tot debat werd geen gebruik gemaak t. Den avond voor de verkiezing, Donderdag 13 Juni a.s. spreekt onze eandidaat in dezelfde zaal. Laat Musis Sacrum dan te klein zijn, arbeiders! Denki er aan, dat ds bevolking voor 90% uit arbeiders bestaat. Én door wien kunt gij uw belangen beter doen behartigen dan door een vertegenwoordiger der arbeiders? Komt dus ten eerste naar de vergadering, waar WILLEM HELSDINGEN spreekt maar verzuimt even min, uw mede-arbeiders op te wekken, hun stem uit te brengen op onzen oandidaat Bourgseis en Proletariër. De woorden bourgeois en proletariër ziju politieke klassebenamingen gewordenr de verklaring en aard waarvan door de geschiedenis heel duidelijk worden gegeven. In de middeleeuwen ontwikkelden zich adel en geestelijkheid in de germaansche landen als bestuurs machten. De adel vond toen ter handhaving van zijn gezag het „geboorterecht nit, de gees lelijkheid het „goddelijk recht van het geestelijk ambt". Op grond van die eigengemaakte rechten speelden zjj den baas zoeveel hun dat lustte. De grofste misbruiken hunner macht waren ib hun oogen niets anders dan de meest natnnrlijke uitvloeisels hunner rechten. Maar de slacht offers van die misbruiken gingen daar laugzamerhand anders over denken eu begonnen zich tegenover die gewaande rechten aaneen te sluiten en gezamenlijk te verzetten. Die slachtoffers waren de burgers, men- schen zonder rechten, nitgezonderd het recht van ts arbeiden, te werksn een beetje voor zichzelf eu veel voor hun heeren, nl. de edelen en de geestelijken. Wat waren de edelen en geestelijken verontwaardigd en nijdig, als zoo'n hoop burgers, „menschen zonder geboorte", weigerden aan al hun grillen te voldoen of vau eigen rechten spraken. Maar de burgers hadden het geluk een machtigen stenn te vinden bjj de vorsten, die hnn macht niet langer afhankelijk wilden laten van hun edelen maar ze er boven ver heffen en omgekeerd den adel van hen afhankelijk maken. Dit door den vorst uit eigenbelang aangegaan verbond met de burgers versterkte dezen zoozeer, dat zij een afzonderlijke stand en een zelfstandige politieke macht werden. Hnn hulp werd door den vorst beloond door het toestaan van allerlei rechten, ook politieke rechte». Dit proces had plaats tusschen de 12e en 14e eeuw. De adelmacht werd ondergeschikt gemaakt aan de koningsmacht, die zich later ook hoven de geestelijkheid stelde en zich opwerkte tot een onbeperkte vorstelijke macht in bijna alle ger maansche landen Ten langen leste kwam de konings macht ook iu botsing met den burgerstand, die voor namelijk door handel en nijverheid, kunst en weten schap een groote rol was gaan spelen en vooral door zijn geld invloed uitoefende. De Fransche revolutie is het keerpunt in dezen worstelstrijd van vorsten- en burgermacht. De burgerstand, als politieke macht door gaans de bourgeoisie genoemd, werd de baas. De periode van de overheersching der bourgeoisie begon. Zjj vond het recht uit, dat men het „geldrecht" noemt. Met even groote brutaliteit exploiteert de bourgeoisie haar geldrecht als vroeger de adel zijn geboorterecht. En hoe verder de bourgeoisie voortgaat op den weg naar de oppermacht, hoe onbeperkter haar geldrecht wordt. In onzen tijd is zij zoover al gekomen, dat haar geldrecht de staatkunde leidt: tot oorlogen toe worden op de beurs beslist. Fn onze heele maatschappij wordt in haar geheele organisatie beheerscht door het burgerlijke geldjagen. Maar zooals naast adel en geestelijkheid een mach tige derde stand ontstond, die door de rechten der heerschende standen zelfs in zijn gewone leven werd belemmerd, is er naast de bourgeoisie een vierde stand ontstaan, die door het heerschende geldrecht in zjjn meest eenvoudige belangen wordt gehinderd. Dat is de arbeidersstand, het proletariaat, op te vatten in dezen zeer ruimen historischen zin: allen die door

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

De Moker | 1901 | | pagina 3