Politieke Schetsen.
Uit de Partij.
D. VAN DIJK.
li. A GODSCHALK.
in G-V.D MOST.
Dolle maniereii.
In DISTRICT I.
de krachtige hulp der onzen de Antirevolutionairen
nauwelijks over een dozijn districten zouden kunnen
beschikken.
Wij hebben de troepen geleverd voor den strijd.
Wjj hebben inderdaad de eer van het werk, maar
bij de verdeeling van den buit worden wjj vergeten.
Alle partijen zijn het er over eens, dat de nederlaag
der liberalen volkomen is. Voor een goed deel krijgen
de vrijz.-democraten biervan de schuld.
Eigenaardig is echter hetgeen de N. Am. Ct. cp-
merkt:
„Wel draagt de scheuring in den boezem der libe
rale partij mede schuld, doch de invloed van het
werken der vryzinnig-demokraten is, blijkens het ge
ring aantal stemmen door hen verkregen, niet over
wegend geweest.
Daarentegen heeft het optreden der ultra't velen
van de vrijzinnige partijen vervreemd. Men is beangst
geworden door de eischeu duor hen voor de toekomst
gesteld; voor hetgeen zou volgen, indien zij invloed
zouden uitoefenen op de regeering.
-De liberale partij heeft gedurende de laatste tien
jaren een lange reeks noodzakelijke hervormingen
tot stand gebracht. Doch iedere hervorming veroor
zaakt slachtoffers, verwekt tevens ontevredenheid en
en deze malcontenten, versterkt met de vreesachti-
gen, die met schrik de lijst der nog noodig geachte
hervormingen zagen, hebben de gelederen der chris
telijke partijen aangevuld, die in stilte werkend, van
deze stemming van een groot deel der „lusscheu-
moot" handig gebruik hebben gemaakt."
Een edel streven is bij alle partijen nagenoeg te
ontdekken om het te doen voorkomen, of wij er al
erg slecht zijn afgekomen. Wel is het cijfer der stem
men, dat op onze kandidaten werd uitgebracht sinds
1897 gestegen van 13.038 tot 38.279, en is dit dus
bijna verdriedubbeld, maar hun struisvogel-politiek
drijft verschillende bladen tot eigenaardige opmer
kingen. De Tijd spreekt van „bittere teleurstelling
van de socialisten", de Nieuwe Crt. zegt „de groote
verwachtingen der sociaaldemocraten zijn niet ver
wezenlijkt." Het Utrechtsch Dagblad beweert „dat het
haar (de soc.-dem. partij) in Nederland in 1901 reeds
zoo slecht zou gaan, hadden we niet verwacht."
Eenigszins anders klinkt het oordeel van de Lim
burger Koerierdie zegt
„Hoe men beweren kan, dat ook het socialisme
veel schijnt geleden te hebben, is ons niet recht
duidelijk.
„Veelmeer dan de afgesloofde liberale partij 'ijlst
ons de socialistische in de toekomst metterdaad de
tegenstandsters der Christelijk partijen."
Wie van allen 't hij 't rechte eind heeft, belisse
de lezer zelf.
Geldrecht en arbeidsrecht II. Het geldrecht is
veroordeeld door de onmetelijke ellende, die het heeft
geschapen en waarvoor het alle verantwoordelijkheid
van zich gooit. In onze maatschappij is die ellende
zelfs een politiek propagandamiddel gewordenhet
geldreclr verschaft de ellende, de kerkelijke partijen
exploiteeren die door hun kerkelijke armenzorg om
een politieke macht te zijn. Dezelfde liberalen, die
zoo heldhaftig strijden voor het geldrecht, zijn op
die manier de bondgenooten hunner clericale vijanden
geworden!
Het onzedelijke, aartsgemeene van het geldrecht
is dus niet, dat men in onze maatschappij zijn geld
gebruikt om te koopen, maar dat clit kooprecht op
treedt als een moordenaar, uitbuiter en beul, dat
het zich heelemaal niet bekommert om de gevolgen
van zijn overheersching, en dav het die onverschil
ligheid zelfs durft verheffen tot een wijsgeerige stelling
Wie heeft niet menigmaal bii het spreken over armoe
en ellende ten antwoord gekregen„nou ja, maat
armen en hongerlijders zijn er altijd gaweest, en
denk-je nu dat dit ooit anders zal worden Ta zeker
kan en moet dat anders worden, maar d«n moet men
eerst gaan begrijpen dat het geldrecht moet worden
onttroond. Dan moet eerst worden ingezien, dat de
zorg voor de dagelijksclie levensbehoeften niet hoeft
en niet mag afhangen van een toevallige omstandig
heid van geboorte. En vóór alles moeten dat de ar
beiders begrijpen, want van hen moet en kan de
wedergeboorte onzer maatschappij uitgaanzij kuunen
en moeten zich het recht verschaffen op een even
goede opleiding en ontwikkeling als de meergegoeden,
op een even groot maatschappelijk geluk, en daarom
moeten zij strijden tegen het geldrecht, onverschillig
of dat verdedigd wordt door een liberaal of een
kerkelijke. Strijden moeten zij voor het recht van
den arbeid.
Arbeid. Arbeid, dat is de levensfactor in het heelal,
dè levensfactor ook in den mensch; zijn lichaam, zijn
hart en zijn verstand zijn waardeloos zonder arbeid.
Het genot van leven is het genot van arbeiden.
Maar voor hoe weinigen is arbeid een genot? Hoe
veel arbeid is er genot voor wie werken Het is
een feit, dat in onze maatschappij ongeveer niemand
is te vinden, die niet werkt louter en alleen omdat
hij moet en voor wien de uren zonder arbeid niet
grpoter genot opleveren dan de uren met arbeid.
Dat begint al op schooldaar is al tegenzin in den
schoolarbeid. En dat gaat na school het heele leven
dobrr Het is bijna een karaktertrek van onze maat
schappij geworden, tegenzin in den arbeid dien men
verrichten moet. Dat is ook een der vloekgevolgen I
van het geldrecht. Arbeid is koopwaar geworden, j
een marktprodukt dat om zijn grooten overvloed in
onze maatschappij ongeveer waardeloos is geworden i
en in ieder geval in miskrediet is geraakt Zóó sterk
in miskrediet, dat de menschen je niet gelooven of
je voor een opsnijder houden, als je beweert dat je
graag werkt en dat je niets liever doet dan werken.
Is dat niet overtreurig? De groote factor van alle
leven, de oorsprong van alle levenskracht en iedere
levensuiting, de schepper van alles wat groot is en
sterk van leven en mooi, de arbeid veracht en ver
vloekt! De menschen verlangend naar niet-arbeid!
Het misselijke bourgeois-ideaal van rentenier te zijn,
aanbeden en den arbeid gehaat! Ook dat is een uit
vloeisel van het geldrecht, dat geen andreu maatstaf
geen andre waarde en geen ander doel kent dan het
geld. Het geldrecht heeft aan de toevalligheid van
geboorte de bevoegdheid en het monopolie verschaft,
de regeerende klasse te vormeu, en aan deze weer
de macht toegekend ons de geregeerde klassen ten
eigen bate te exploiteeren. Nu, ontneemt dan dat
monopolie aan de toevalligheid van geboorte, ver
nietigt het; recht van regeeren dat alleen berust op
het toeval van een grooter inkomen! En herstelt het
recht van den arbeid.
J. v. L.
1) tïeontwikkeling der bourgeoiB-iunatsclinppij leidt dus volgens
dit geschi«dkundig verschijnsel logisch tot du overheersching der
clericnlen. Zie de verkiezingen der vorige week
Door het Partij bestuur der S.D. A.*P is het vol-,
gende manifest verzonden aan de afdeelingen en aan
gesloten vereeuigingen
Partijgenooten
De uitslag der Kamerverkiezingen op 14 Juni is
voor onze Partij zeer bemoedigend geweest.
Eene vergelijking van het resultaat der stemming
met die van 1897 leert ons toch, dat in de laatste
vier jaren het aantal stemmen, op de socialistische
kandidaten uitgebracht, van 13.035 op 38.279 is ge-
gestegen.
Bracht de verkiezing van 1397 slechts twee onzer
kandidaten in 4 districten in herstemming, ditmaal
komen zeven socialisten in herstemming in tien dis
tricten en de kans is groot, dat in de meeste dezer
districten de zege zal worden behaald.
Dit zal voor de partijgenooten in die distrikten
eene aansporing te meer zijn, aan den strijd bij de
herstemmingen hunne beste krachten te wijden.
De steun van het Partijbestuur, de vurige belang
stelling en sympathie der strijdende arbeiders hier
en in het buitenland, zjjn hun daarbij verzekerd.
Maar niet alleen in die districten, waar onze Partjj
zelve in herstemming komt ook in verscheidene
andere distrikten hebben onze partijgenooten bij de
herstemmingen eene belangrijke taak te vervullen.
In niet minder dan 18 districten toch zijn het de
stemmen, op onzen kandidaat uitgebracht, die de
schaal ten gunste van den vrijzinnigen of den kleri-
kalen kandidaat kuunen doen oversla n. Dit zijn de
distrikten Amsterdam I, II, VIII en IX, Arnhem,
Brielle, Dordrecht, Franeker. 's Gravenhage I, Haar
lem, Lochem, Botterdam I, II. IV en V, Utrecht II,
Zuidhorn en Zutfen, terwjjl ook de uitslag der her
stemming in Utrecht I van de houding onzer partij
genooten kau afhangen.
Waar aldus by de aanstaand» herstemmingen eene
zoo groote verantwoordelijkheid op onze partij rust,
heeft het partijbestuur gemeend, zoowel ter bevorde
ring van een eendrachtig optreden, als om deze her
stemmingen dienstbaar te maken aan het belang der
arbeidende klaste, den partijgenooten zijne meening
omtrent de aan te nemen houding te moeten mede-
deelen.
Wel is waar kan het partijbestuur in dezen geen
besluit nemen, dat de partij bindtmaar de meening
van hen, aan wie de behartiging der hoogste partij
belangen door het Kongres is opgedragen, kan den
partijgenooten in deze hoogst belangrijke zaak niet
onverschillig zijn.
Het partijbestuur waarschuwt dau de partijgenooten,
zich bij de beslissing over hunne houding in dezen
nóch door gevoelens van teleurstelling over geleden
nederlagen, nöeh door persoonlijke voorkeur of tegen
zin te laten leiden, doch allereerst de groote belangen
en beginselen in het oog te vatten, waarvoor wij
strijden.
Het kan ons in het algemeen onverschillig zijn,
welke der groote burgerpartijen de staatsmacht ten
bate harer klasse in handen heefthet arbeidende
volk toch blijft steeds onderdrukt en achteruitgezet,
zoolang de staat in handen der bourgeoisie en her,
kapitalistische stelsel gehandhaafd blijft.
Daarom is het streven der sociaaldemokratie in
alle landen allereerst gericht op de verovering van
het algemeen kiesrecht, dat wel geen wondermiddel
tot heeling aller maatschappelijke nooden is, doch de
onmisbare voorwaarde, om de gansche arbeidersklasse
den haar toekomenden invloed op de staatsmacht te
verzekeren.
Bjj deze verkiezingen werd dan ook door ons de
strjjd voor grondwetsherziening ter invoering van het
algemeen kiesrecht op den voorgrond geplaatst en de
strijd, door onze afgevaardigden in de afgeloopen
jaren voor het algemeen kiesrecht gevoerd, zal door
hen in het eerstvolgend wetgevend tijdperk moeten
worden voortgezet.
Hun daarbij een zoo groot mogelijk getal bondge
nooten in de Kamer te verschaffen ziedaar, partij
genooten, wat door ons als uwe aangewezen taak bij
de herstemmingen wordt beschouwd.
Daaruit vloeit de noodzakelijkheid voort, in elk
geval den voorstanders der urgentie van grondwets
herziening niet alleen uwe stem te geven, wat trou
wens reeds uw plicht is volgens het besluit van ons
Verkiezingscongres; maar ook, huuue verkiezing met
alle macht te bevorderen.
In deze termen vallen de heeren Ketelaar (Amster
dam V), Noltiug (Amsterdam VIII). Fokker (Alkmaar),
Bink (Arnhem), Drncker (Groningen) en Van Baalte
(Botterdam V).
Dat wü onder deze rubriek niet den kandidaat van
Botterdam II, den heer De Klerk, opnoemen, niet
tegenstaande hij in de Kamer voor de urgentie-motie
heeft gestemd, geschiedt wegens de weifelachtige en
onbetrouwbare houding, door dezen kandidaat in den
afgeloopen verkiezingsstrijd ten opziohte der urgentie
van grondwetsherziening aangenomen.
Bovendien is het in het belang van den strjjd voor
het algemeen kiesrecht, dat aan hen, die zich in be
ginsel als voorstanders daarvan hebben doen kennen,
de voorkeur wordt gegeven boven de tegenstanders
daarvan.
Daarom dienen o. i. onze partijgenooten ook die
aftredende leden te steunen, welke in Mei 1899 vóór
de eerste motie—Troelsta hebben gestemd, of op
andere wijze blijk hebben gegeven, zich met den
inhoud dier motie te kunnen vereenigen.
Hiertoe behooren de heeren Lely (Amsterdam IX
en Lochem), Knijff (Bodegraven), Lieftinck (Franeker),
De Klerk (Botterdam II), Zijlma (Zuidhorn) en Goeman
Borgesius (Zutfen), terwijl wjj de betrokken vereeni-
gingen in overweging geven, omtrent dit plint de mse-
ning te vragen van de heeren Den Tex (Amsterdam
VI), Dolk ('s Gravenhage I) en Fock (Botterdam I),
ten einde het van hun antwoord te laten afhangen,
of aan hen steun kan worden verleend.
Waar evenwel tegenstanders van het algemeen kies
recht met elkander in herstemming komen, ligt het
voor de hand, dat de partijgenooten zich onthouden
van elke deelneming aan de herstemming.
Dit geldt zoowel voor de districten Amsterdam I
en II, Brielle, Dordrecht, Haarlem, Hontenisse Bot
terdam IV, Utrecht I en II, waar liberalen en kleri-
kalen tegenover elkander staan, als voor alle dis
trikten, waar leden der rechterzijde elkander de zege
betwisten.
Door in dezen geest te handelen, zult gij, partij
genooten, met volkomen trouw aan liet standpunt der
zelfstandige Arbeiderspartij, nw invloed bjj deze her
stemmingen het meest ten bate der Nederlandsche
arbeiders aanwenden.
Wij wekken u bovendien op, daar, waar gjj de be
slissing in handen hebt, met evenveel kracht en ijver
voor den door ons genoemden candidaat te werken,
als gij voor uw eigen kandidaat hebt gedaan, opdat
de uitslag der verkiezing zoowel gekozenen als over
wonnenen moge leeren, met den invloed onzer Partjj
in hun politiek optreden de noodige rekening te hcuden.
Zóó dus, partijgenooten, trekken wij allen hij deze
herstemmingen op met de leuze, waarvan de noodza
kelijkheid uit den uitslag der afgeloopen verkiezingen
wel zoo duidelijk mogeljjk is gebleken:
□p voor het algemeen kiesrecht!
Onze afdeèling vergaderde Woensdagavond, ter be
spreking van de a.s. gemeenteraadsverkiezingen en
de houding, aan te nemen bjj de a.s. her temming voor
de 2e Kamer. Wat het laatste betreft, geeft de mede-
deeling aan het hoofd van dit blad afgedrukt, vol
doende inlichtingen.
Ten opzichte van de gemeenteraadsverkiezingen
werd besloten geheel zelfstandig te blijven. Als jonge
hervormingspartij willen we allereerst steunen op
eigen brachten, die we ruimschoots putten uit onze
beginselen.
Definitief werden nu candidaat gesteld:
Het is een heerlijk verschijnsel, dat onze afdeeling
steeds in ledenaantal toeneemt. Na de verkiezingen
zijn weer 4 nieuwe leden toegetreden, terwijl dit
aantal zich spoedig zal uitbreiden.
Aan alles is te merken, dat langzamerhand in onze
zwarte stad ook een paar zonnestraaltjes vallen. Wjj
gaan vooruit, al is het langzaam, en op den duur
zal geen macht in staat blijken die stroom te weer
houden.
Van tijd tot tijd komen ons berichten ter oorén,
die ongelooflijk moeten klinken voorni et-ingewijden.
Onderzoekt men dan nader d'ie berichten, dan
blijkt dikwijls, dat de waarheid erger is dan het
meegedeeld^. Hoe dikwijls gebeurthet. niet, dat
een werkman, die b.v. op Zaterdagmorgen zjek