Schiedamsch Sociaaldemocratisch Weekblad
No. 52.
Zaterdag 22 Februari 1902.
Ie Jaargang.
Bericht aan de postabonnees.
Gedenkt de uitgestotenen te Enschedé en
Amsterdam. Giften worden o.a. ingewacht
aan ons bureau.
Gemeenschapsplichten.
ABONNEMENTSPRIJS:
13 cent per kwartaal .j;
bi) vooruitbetaling.
franco per post 20 cent
Losse nummers 1 cent.
BUREAU vau
ABMIWISTRATIE en REDAKTIE:
NOORDVEST 12.
ADVERTENTIËN:
5 cent per regel. Bij abonnement be
langrijke korting.
Stukken voor 't eerstvolgend nummer moeten uiterlijk W oensdag a s. 's middags 12 uur in het bezit der Redactie zijn.
De volgende week begint bet nieuwe
kwartaal en tevens de nieuwe jaargang.
Ieder zende ten spoedigste het verschuldigde
abonnementsgeld aan het adres der
ADMINISTRATIE.
Het Erfpachtvraagstuk in
„Schiedam Vooruit".
H.
Waar de heer de Groot althans als regel
den grond aan de gemeente wil houden, is
daarvan by den heer Zoetmulder geen sprake.
Veeleer kunnen we aannemen, dat hij als
regel zou willen verkoopen, en slechts nu
en dan in erfpacht geven. In de praktijk
althans zou zijn wijze van werken daarop
neer komen.
De kracht van zijn betoog lag in't laatste
gedeelte, waar hij de bezwaren, aan een
goede regeling van het erfpachtcontract ver
bonden, breed uitmat. Maar dat betoog zou
zeker van nog veel meer kracht geweest
zijn, wanneer de voorstanders van erfpacht
beweerden, dat men met invoering van het
erfpacht-systeem nu dadelijk een paradijs op
aarde zou scheppen. Evenwel, dit beweren
die voorstanders niet. Zij weten zeer goed,
dat bij een erfpacht-contract de mogelijkheid
bestaat tot verwikkelingen, dat daaruit pro
cessen enz. kunnen voortspruiten, dat in den
beginne de mogelijkheid bestaat voor flaters
en onvolledige ot onjuiste formuleering dei-
voorwaarden, waarin de ervaring eerst groote
bedrevenheid zal geven en meer en meer
nabjj het volmaakte zal brengen; maar zij
weten ook, dat dergelijke bezwaren minstens
evengoed bestaan bij verkoop, dat tal van
processen ontstaan over het eigendomsrecht
en tal van andere rechten en verplichtingen.
En nu is het wel heel gemakkelijk om
door een tableau op te hangen van tal van
werkelijke en denkbeeldige bezwaren, en die
heel zwart te teekenen, het publiek de oogen
te benevelen, zoodat het de groote voordeelen
geheel uit 't oog verliest; daarmede is echter
den voorstanders geenszins de gelegenheid
ontnomen, om dien nevel weg te blazen en
de aandacht opnieuw te vestigen op het voor
en tegen in hun werkelijke verhouding. Het
is een feit, dat men er langzamerhand in
geslaagd is, b.v. te Amsterdam, een zeer
bevredigend formulier voor het erfpachtcon
tract te vinden en in de praktijk zal men
dit zoo noodig steeds meer kunnen verbeteren.
De heer Zoetmulder is echter zeer bang
voor de herschatting van den erfpachtgrond.
Hij meent, dat dit een bron kan zijn van
zulke processen, dat daaraan alleen weieens
de geheele waardevermeerdering, die men
aan de gemeente wil honden, kon verbruikt
worden. Blijkbaar hanteert hij hier weer het
zwartste krijt, maakt hjj de voorstelling erger,
dan ze hem zelf voorkomt; maar toch, van
waar die bijzondere vrees? Is feiteljjk bij
eiken verkoop niet een taxatie, zoowel door
den kooper als door den verkooper, noodig?
En men kan immers net zooveel waarborgen
nemen voor een zaakkundige en onpartijdige
schatting als men wil. De bezwaren die de
heer Zoetmulder hier ziet zijn volstrekt niet
een bijzonderheid van het erfpachtstelsel.
Ze zouden even zwaar of even licht wegen,
bij elke overgang van de eene in de andere
hand.
Een andere lastige vraag lijkt het hem,
of de gemeente al dan niet vergoeding zal
geven voor de opstallen, die bij het afloopen
der erfpacht op den grond staan en door den
erfpachter daarop onverplicht zijn geplaatst.
Wederom uit vrees voor de verwikkelingen
van een taxatie zou hij geen vergoeding
willen toekennen. Daartegen bestaat m. i.
geen bezwaar, omdat de erfpachter van te
voren weet, dat na afloop van den erfpacht
hij zijn opstallen verliest, en hij dus jaarlijks
een bedrag voor afschrijving kan reserveeren.
Die afschrijving behoeft niet groot te zijn,
want bij een rentestand van 3, 4 of 5 pCt. is
een van 2, 1.7 of 1.4 pCt. per jaar voldoende
om den opstal in den tijd van 30 jaar geheel
af te schrijven. Bij het bepalen van den
canon kan daarop gerekend worden, (ook
hierom verdient een veranderlijke canon den
voorkeur), en het bedrag voor afschrijving
geheel of gedeeltelijk in meerdering gebracht
worden.
Maar wil men wel vergoeding toekennen,
waarop komt dit dan in de praktijk neer?
Als regel zal de erfpacht na afloop steeds
verlengd worden, tenzij de erfpachter zijn
onderneming of woonhuis om persoonlijke
redenen van de hand wenscht te doen, of
omdat de gemeente den grond behoeft voor
een werk in 't algemeen belang. In 't eerste
geval zou de eigenaar den opstal, indien hij
eigenaar van den grond was, toch verkoopen,
en, biedt de gemeente hem geen conditie's,
die hem aanstaan, dan kan hij trachten erf-
pachtrecht en opstal aan een ander particulier
te verkoopen. In het laatste geval zou de
gemeente, indien ze den grond verkocht had,
grond en opstal moeten onteigenen, in welk
geval ook taxatie noodig was. Wederom is
dus de taxatie geen bijzonderheid van het
erfpacht-systeem
Ook dit bezwaar kan dus niet tegen het
erfpacht-systeem worden aangevoerd.
De heer Zoetmulder wees op de verwik
kelingen, die hier zijn voortgesproten uit
erfpachtcontracten. Men zal zich nog her
inneren, hoe voor eenige maanden in den
raad een dergelijk geval zich voor deed, o.a.
over een erfpacht-contract met C. J. Huis
waard. In De Moker van 25 Mei 1901 heb
ik bij het raadsoverzicht reeds gewezen op
de domme houding van ons gemeentebestuur
in deze zaak, en op de verwarring, die bij
de behandeling heerschte.
Voor hen, wien deze kwestie (de andere
zijn meest soortgelijk) ontgaan mocht zijn,
breng ik even 't volgende in herinnering:
C. J. Huiswaard was door erfenis in het
bezit gekomen van het erfpachtrecht op een
stuk grond, eigendom der gemeente, gelegen
aan de Nieuwe Haven, hoek Ylaardingerdijk.
Dat erfpachtrecht zou 1 Juni afloopen en
Huiswaard vroeg aan, de erfpacht voor 50
jaar te verlengen. Hij werd daarop bij den
burgemeester geroepen, die hem erop wees,
dat het huis, door wijlen zijn vader op dien
grond gebouwd, het eigendom der gemeente
werd bij afloop van het contract, en die hem
vertelde, dat dus van verlenging geen sprake
kon zijn.
Was de burgemeester destijds beter op de
hoogte geweest van het erfpacht-recht, alle
moeielijkheden zouden voorkomen zijn. Hij
zou dan geweten hebben, dat er volstrekt
geen bezwaar bestond om grond èn huis nu
aan Huiswaard in erfpacht te geven. Was
dit geschied, dan zou de heele zaak met
een sisser zijn afgeloopen. Men ziet das, dat
dergelijke verwikkelingen niet zoozeer een
gevolg zijn van 't ondoelmatige van erfpacht
als wel van 't ondoelmatige van burgemees
ters, die niet op de hoogte van hun zaken
zijn. Ik meen dit geval nu niet verder te
moeten nagaan. Belangstellenden verwijs ik
naar het genoemde nummer van dit blad,
waar het uitvoerig besproken is, en aange
toond, dat het heele geval te wijten was aan
onbekendheid van beide partijen, met de
eenvoudigste bepalingen der wet. M.
(Wordt vervolgd).
De plichten, die de gemeenschap heeft
tegenover hare leden, brengt men meestal
in verband met het een of ander beginsel
van theoretische of praktische politiek. Dik-
wjjls gaat men niet eens zoover en bepaalt
men zich tot de een of andere vooropgezette
meening, die men dan aldus formuleert: „ik
vind, datZelfs onder de zoogenaamd
ontwikkelde menschen bestaat deze gewoonte.
Nu is het toch voor ieder gewoon men-
DE MOK ER