Ds arbeiders en I. C. M. de Groot. Een duo. oogenblik ter zijde. Maar welk een bittere en verbitterende aanklacht ligt er in de aangehaalde zinnen tegen het maatschappelijk stelsel, waaraan de bourgeoispartijen zoo angstvallig vasthouden. In het wilde en blinde weg laat dat stelsel, wars van iedere belemmering van het particuliere winstmaken (deftig heet datparticulier initiatief), indu strieën opkomen, zich uitbreiden, heele steden en distrikten van zich afhankelijk maken, om ze met dezelfde ijzige kalmte te laten verloopen en ondergaan, honderden en dui zenden neersmijtende in ellende en gebrek, wanneer elders „concurreerende" industrieën verrijzen en „nieuwen bloei" aanbrengen aan hun distrikt, ol liever aan de bevoorrechten aldaar. B't Bestaan der corporatie kan niet meer noodig geacht worden." Jelui hebt het goed gehad, proletariërs, jelui hebt jullie werkgevers behoorlijk gediend. Nu ben jullie niet meer noodig Daar heb-je het geld, dat je vroeger hebt moeten oversparen vol gens de verordening. Maakt dat nou maar zoo zuinig mogelijk op en crepeert dan waar het lot je dat toelaat. Hardvochtig, schaam teloos, vloekwaardig stelsel, dat zulke dingen mogelijk maakt, crepeer door eigen hard vochtigheid en schaamteloosheid, vervloekt door je millioenen slachtolfers, maar crepeer spoedig Proletariërs, op, wordt wakker, vereenigt u, en neergesmeten dat stelsel, vernietigd een maatschappij met zulke praktijkenOp, er is haast bij, wij mogen onze kinderen niet aan zulke toestanden blootstellen Nóg kunnen we onzen eerlijken tegen stander niet met rust laten. Dat zit'niet in den man, maar wèl in z'n positie. Hoe langer hoe meer blijkt 't intellect van M. C. M. de Groot van inférieuren aard, waardoor hoe langer hoe meer uitkomt, wat hem op den voorgrond houdt en uit welke oorzaken hij nog voor leidertje van arbeiders kan fungeeren. Wanneer we nalezen de polemiek van het vorige jaar, daarna van dit jaar, voorkomende in reeds genoemde nummers van De Moker en eindelijk z'n circulaires en ten slotte z'n ingezonden stuk in het Zuidh. Weekblad, dan bespeuren wé 'n toenemende onmacht bij M. C. M. de Groot, om bij den groei dei- verschijnselen deze in hun onderling verband te kunnen overzien. Deze geestelijke impo tentie (onmacht) gevoelt de Groot zéér goed, en de reactie van die kwelling openbaart zich in geschrijf, dat de uitdrukking is van 'n zeer vulgaire woede en haat tegen per sonen. M. C. M. de Groot moest z'n geestelijk kennen en kannen als kritisch man beter gewogen hebben, dan was hij al voorlang tot het besluit gekomen, het terrein zijner bemoeiingen in te krimpen. De kleinheid en benepenheid zijner inzichten komt bv. duidelijk uit in z'n kritiek. „Wij (dat zijn de s.-d.) zondigen gruwelijk tegen den geest van ons ideaal" en om dat aan te toonen, geeft hij vier voorbeelden van recenten datum, waaronder één, dat het gedoe des heeren de Groot typeert. Wij hebben gesproken van een havencommissie weg, ideaal, want er is geen havencommissie, helaas En in ons vorig nummer hebben we zelf zoo'n zwaar bewijsstuk a la de Groot tegen ons ontdekt. Daar wordt bij „de gemeente- begrooting" gesproken van het pakhuis de „Nederlander", dat moet zijn, de „Neder landen". Och, och, lezer, wat zondigen wij toch tegen het hooge ideaal van 'n gelukkige samenleving. Het is bedroevend en ergerlijk. Wij weten, dat M. C. JI. de Groot beschouwingen als hierboven in z'n eigen aardige terminologie (bepalende woordenkeus) bestempelt met den naam van verdacht makingen. Wij maakten slechts 'n analyse. Als hij dat in 't oog wil houden, zal hij misschien begrijpen, dat we verder gaan óók zonder verdachtmakingen. Door gemis aan inzicht dus zou de invloed van M. C. M. de Groot '11 zeer beperkte moeten zijn, maar het is volkomen „ad rem" in onze door geld beheerschte samenleving, dat zijn invloed, getoetst aan de waarde van zijn persoon, oneven redig groot is. In M. C. M. de Groot zien dus de Schiedamsche arbeiders ver- vleeschelijkt de dommekracht van het kapitaal, en kunnen zij zien den noodlottigen invloed op hun zelfstandigheid, die de pressie van het kapitaal uitoefent. Wij weten, dat de arbeidersbeweging in Schiedam aan het begin is, dat bij haar verdere ontwikkeling oneindig talentvoller, minder plompe en beter onderlegde tegen standers tegen haar zullen optreden, dan M. C. M. de Groot er één is, maar juist, omdat de onbenulligheid onder een massa arbeiders zóó groot is, is de kleinheid van de Groot voldoende voor deze periode. Laat hij dat van de geschiedenis leeren. De arbeiders nu, in de Coöperatie-De Groot vereenigd, zijn van alle kleur, van de zachtst getinte tot de meest helle. Daar zijn katholieken, anti-revolutionairen, liberalen, vrijzinnig-democraten en vrije socialisten. Volgens de circulaire van 3 Oct. hebben die menschen het doel en streven, de maatschappij te hervormen. Wij zouden niet gaarne kathol., anti-revolut., liberalen, noch zelfs de vrijzin.- democr. van zulke booze plannen willen beschuldigen, als de hervorming der maat schappij er één is. Op z'n best krijgt men ze tot handelingen, die alleen maar verbete ring van het bestaande beoogen, en als het daarom gaat, bij 't oprichten van vakvereeni- gingen, bij verkiezingen, bij 't verleenen van steun enzdan nóg staan zij tegenover elkander. Precies, zal dan M. C. M. de Groot roepen, die kritisch is, dan is dus in deze coöperatie de juiste vorm van samen werking gevonden. Wij zeggen dit alweer, omdat de Groot anders zou denken, dat zulke overwegingen in óns brein niet opkomen. Wij zijn immers zoo eenzijdig en wij studee- ren in zelfverheffing: Toch is het niet precies. Er bestaat hier 'n jonge vakvereeni- ging, die der brandersknechts, die niet eens de hervorming der maatschappij wil, maar iets veel minder groots volgens haar program. Tóch worden de katholieke leden om hun lidmaatschap lastig gevallen. Dat weet M. C. M. de Groot zoo niet, omdat-i niet in de arbeiders beweging meeleeft. De ongestoorde aanwezigheid van de katholieken in zijn coöperatie, er is zelf een katholiek bestuurslid, is 'n graadmeter van de hervor mingskracht, die in deze onderneming huist. Er is dus wel een vorm van samenwerking, maar niet de juiste. Iedereen begrijpt dan ook, dat dat schermen met de hervorming der maatschappij maar is: liet verkoopen van malle fratsen, dat al die elementen als het op werkelijk hervormen aankwam, zouden uiteenspatten. Er is iets anders, dat die menschen bijeen bindt en dat andere is het profijtbeginsel, het winstprincipe. Daarom werken deze coöperators samen, zooals kapitalisten van geheel uiteenloo- pende richting samenwerken, en wel verre van demokratische, worden hier juist kapi talistische sentimenten (gevoelens) aange kweekt. Het eigenlijke beginsel eener coöperatie dóór en vóór arbeiders is jammerlijk ver dronken in deze slafppe uitdrukking: „be stemming van een gedeelte der winst voor algemeeue volksbelangen." Alqemeene volksbelangen, is dat de leus, waaronder de arbeiders zullen optrekken tot hun eigen vrijmaking, tot verovering van hun zelfstandigheid, tot het doen erkennen van hun menschenwaarde Het gaat vóór alles om de belangen der arbeidersklasse. Voor ons is coöperatie niet doel, maar middel, en als wij vanaf dit stand- puut de coöperatie-de Groot bekritiseeren, dan verkoopt hij dadelijk mallepraat over verdachtmakingende Groot, wel te verstaan. In het verslag van de vergadering der winkeliers te Schiedam, lezen we, dat „de coöperator dezer gemeente" iemand aan een betrekking heeft geholpen op voorwaarde, dat deze het debiet der coöperatie zou helpen vergrooten. (Dat houden wij voor de betee- kenis, want 't verslag is hoogst onduidelijk.) M. C. M. de Groot er op uit, en jawel, hoor, hij teas het. Fluks 'n ingezonden stuk in de Schied. Cour. Daarin laat de Groot zich deze merkwaardige zinsnede ontvallen: „Terwijl ik dien eerenaam van „de coöpe rator dezer gemeente" hoop te verdienen, wensch ik niet bekend te staan als de coöpe ratie te willen bevorderen door afkeurens waardige middelen als dwang." Nu moeten wij kritisch lezen, ook wel nauivgezet en als wij dit doen, dan spreekt voor ons uit die zinsnede iets sterks persoon lijks. „Ik (M. C. M. de Groot) hoop dien eerenaam te verdienen" En de arbeiders, vragen wij Wel, die verdienen 67 °/0. Wij herhalen nog eens, wij achten M. C. M. de Groot ten opzichte der arbeiders te goeder trouw, maar waarom die zucht naar 'n eerenaam Een demokraat vindt in de toewijding aan de zaak der arbeiders z'n hoogste voldoening, omdat die zaak goed is en rechtvaardig, maar zooals de stand der zaken nu is, oogst de demo kraat oneer en verguizing van alle zijden, zelfs van den meest vrijzinnigen kant. Diezelfde zucht naar persoonlijke eer open baart zich ook in de herhaalde klacht van M. C. M. de Groot, dat wij zoo weinig waardeering toonen voor het goede in anderen. Och, wie weet, het goede te doen, onderstelt, dat dit stilzwijgend door anderen wordt erkend, en dat kritiek slechts aan spoort tot het betere. De Moker schendt, de Moker bedroeft, de Moker ergert, week in week uit, tot er eindelijk iets inkomt van „de laagste soort", wij gaan onverstoord onzen weg. Nimmer hebben wij ons door eenig geschrijf in de moddergoot geholpen, en ook nimmer zullen wij de arbeiders noodig hebben, om ons in onze bemodderde plunje op 'n zege wagen voort te trekken, met een „eerenaam" op een eereboog boven ons hoofd. Nou is 't er, het Zuidh. Weekblad. Er is een plaatselijke uitgave geprepareerd door M. C. M. de Groot om dit blad te steunen in zijn strijd vóór ingrijpende sociale en demokratische hervormingen, doch tégen de zoo dikwijls eenzijdige en oneerlijke strijd wijze der sociaal-democraten. In het nummer van verleden week schrijft 'n zekere T. H. J. B. een stuk over Schie damsche profeten. De man houdt een inlei ding, waarin hij Marx en Bellamy (naar aanleiding van z'n Looking Backward) in één adem noemt. Dat teekent al zoo'n beetje 's mans would-be wetenschappelijke onder legdheid. Van de sociaal-demokraten legt hij dit loffelijk getuigenis afMet de radicalen en andere democraten hebben zij (s-d.) mede den strijd aangebonden voor betere arbeids voorwaarden, meer politieke rechten (alg.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

De Moker | 1902 | | pagina 2