SCHIEDAMSCH SOCIAALDEMOCRATISCH WEEKBLAD.
Lr'piïrpor3Oacent j
Van onze vroede vaderen.
J
No. 52.
ZATERDAG 21 FEBRUARI 1903.
2e Jaargang.
Schoolartsen.
ABONNEMENTSPRIJS:
Losse nummers 2 cent.
RU HE AU van
ADMINISTRATIE cn REDACTIE:
WOORDVEST 12.
ADVERTENTIËN:
3 cent per regel.
Bij abonnement belangrijke korting.
Stukken voor 't eerstvolgend nummer moeten uiterlijk Woensdag a. s. 's middags 12 uur in het bezit der Redactie zijn.
18 Februari 1903.
Of de heerlijke Woensdagmiddag met zijn koesterend
voorjaarszonnetje er schuld aan had, weet ik niet, maar
de opkomst was bedroevendmen begon met zijn zes
tienen en eindigde met zijn twaalven.
Nu zou je denken, ze zullen met zoo'n klein groepje
er een gezellige bak van maken eerst een ui tappen
en voor de rest ja en amen zeggen. Nee hoor, mis,
totaal misDe heeren hebben mekaar eens flink bij de
haren gehad. 'tWas schelden, steken onder water geven,
den voet dwars zetten, alsof zoo iets heel geoorloofd
is in zoo'n achtbaar lichaam, als waarvoor ik een ge
meenteraad verslijt. De discipline van onzen Burgervader
was zoek en men maakte van de gelegenheid gebruik
om eens flink uit den band te springen.
Doch ter zake.
Al heel in 't begin werd er een tooneeltje vertoond,
bepaald eenig ift een gemeenteraad en waaraan we om
de groote belangrijkheid een afzonderlijk artikel gewijd
hebben (Zie dit blad). Dit was wel het neusje van den
zalm en we vonden het heel attent van B. en W. om
dit punt zoo vooraan op de agenda te brengen..
Er was echter meer lekkers, anders zouden we van
bovenbedoeld neusje geen afzonderlijk diner gemaakt
hebben.
Vooreerst was er een voorstel ingekomen van de
raadsleden Ris, de Groot en Gouka, om in beginsel te
besluiten schoolartsen aan te stellen (zie ons artikel
dat reeds geschreven was.)
Bravo, riepen we, bij 't lezen in de S. C. van dat
voorstel. Nu zul je 't hebben.
't Mocht watDe heer Ris stelde in eens voor, dat
voorstel te renvoyeeren naar B. en W. om advies. Hij
wist niet, hoe zijn medevoorstellers er over dachten,
maar dit was zijn persoonlijke meening over de zaak.
Maar, meneer Ris, neem me nu toch niet kwalijk, is
dat nu wel zooals 't behoort Je doet een voorstel
een heel goed volgens ons in overleg met 2 andere
raadsleden en midden in de behandeling stel je in eens
voor om 't te wijzigen, 't Getuigt ten eerste van weinig
respect voor je mede-voorstellers en ten 2e van een
zeer slechte voorbereiding van de geheele zaak. En dan
bovendien, moet ge advies laten uitbrengen omtrent
een beginselDa's ook wel wat raar! We hadden van
dokter Ris een krachtig pleidooi verwacht en inplaats
daarvan verknoeit hij de zaak reeds voor 't grootste
gedeelte in den aanvang door advies te vragen. Ge
hadt advies moeten geven.
Bij de behandeling van de adressen van H. Wor en
J. Batenburg, gewezen baggerlieden, deed z;ch een
vermakelijk geval voor, dat duidelijk aantoont hoe som
mige raadsleden niet precies weten, hoe ze stemmen en
waarover ze stemmen.
Deze werklieden hadden aan den Raad geadresseerd
om pensioen. Zooals men zich uit de vorige Raadszitting
zal herinneren, is daar een voorstel van den heer Gouka
ter sprake gekomen, om de werklieden van den reinigings
dienst bij de pensioenberekening te beschouwen als in
dienst der gemeente doorgebracht te hebben, den tijd
werkzaam geweest bij de vroegere particuliere reinigings
maatschappij.
Dit voorstel-Gouka was op nader voorstel van den
heer de Groot aangenomen. En nu ging men zeuren,
't Bleek, dat er verscheidene raadsleden waren, die
niet wisten wat er aangenomen was, vooral den heer
Lngerway was in de war. Die hield bij kris en bij
kras staande dat 't voorstel Gouka niet aangenomen
was. De heer Gouka liet zich echter niet in de luren
leggen en eischte uitvoering van 't genomen besluit.
Met 9 tegen 7 stemmen werd alzoo besloten. Uit deze
stemming zou men mogen opmaken dat 7 van de
heeren meest christenen bij de vorige raadszitting niet
al |e helder van geest geweest zijn. Misschien ook
dat ze 't nu, na de scène tusschen Vurtheim en Visser
niet meer waren.
De voetbalspelende jongelieden R. van Erpecum
e. a. kregen op hun adres om kosteloos gebruik te mogen
maken van een stuk gemeentegrond ten behoeve van het
edele voetbalspel, nul op 't request. Klein, van Westen
dorp, Loopuit en Gouka opponeerden er tegen. De jonge
heeren konden wel betalen, zeiden ze. Ja, zei de burge
meester, maar de voetballievende jongelingen, hebben
me verklaard, dat zij geen centen hebben. Ze zijn zoo
bard als de. keisteenen.
De Raad vond dit natuurlijk voor onze ontspanning-
minnende bourgeoistelgen een verbazend treurig ding,
maar hij besloot toch maar, afwijzend op 't adres te
beschikken.Willen ze spelen, laten zij hun gang maar
gaan, maar rechten geven aan deze club, boven andere
in de stad bestaande clubben. dat ging niet.
Het adres van 't bestuur der vereeniging S. A. Vernède,
om uitbetaling van 3 maanden salaris bij 't overlijden
van gemeenteambtenaren en bedienden aan hunne na
gelaten betrekkingen, waarop B. en W. gunstig gead
viseerd hadden, dreigde onder amendementen begraven
te worden. De heer P. C. M Jansen vooral was bang
in dezen te ver te gaan. Hij z du't verschrikkelijk vinden
als nichten en neven met den buit gingen strijken.
De heer Esgerwey kwam ook uit den hoek. Hij
moest van deze (dat was de zijne) verklaren, dat er
in Schiedam zulke goede tractementen worden uit
betaald, dat ieder der gemeenteambtenaren best een
levensverzekering kan sluiten Hij zei 't met een ern
stig gezicht, zoodat ik den indruk kreeg dat hij 'fl meende
ook. 't Is anders nog al kras, om zulke dingen te
durven beweren van die plaats.
De heer Jansen was bang, dat men die drie maanden
salaris wel eens kon legeteeren, waarop de heer
Gouka riep: „Da's niks erg".
De werkelijk royale opvatting van B. en W. werd
dan ook niet geduld door den raad. Er zonden eenige
beperkende bepalingen bijkomen, 't Bedrag kon niet
hooger zijn dan f 500.en de uitbetaling zou alleen
geschieden aan erfgenamen in de rechte linie.
Er kwam verder nog een voorstel ter tafel, waarbij
B. en W. zich 't recht wilden zien toegekend den op
zichter der gemeentewerken, den opzichter der plantsoe
nen en den klerk ten kantore van gemeentewerken te
benoemen.
De heef Eagerwey, als lid van de Commissie van
Gemeentewerken was nijdig omdat deze Commissie bij
dit voorstel heelemaal was veerbijgegaan. 't Was voor
hem „een donderslag by een helderen hemel"
't Was heel niet netjes van B. en W. hem en zijn
medeleden zoo te negeeren. 't Zaakje bleef half weg
steken. We krijgen 't dus nog eens te konwen.
Dit is zooal 't voornaamste uit de raadszitting, die
rijk was aan emoties, rijk aan voorstellen, rijk aan woor
den, maar arm aan daden. Men verdrinkt er in kleinig
heden, waarover men met plezier aan 't redekavelen
gaat, terwijl de zaken, die 't algemeen belang laken
slechts zelden grondig worden behandeld. Zoo kon de
criiische heer de Groot wel opmerken, dat een gemeen
teambtenaar in 't eene rapport, opzichter van hoornen
en plantsoenen wordt genoemd, en in 't andere alleen
maar opzichter van plantsoenen, maar zonder een woord
van protest liet diezelfde heer zijn adres over schoolartsen
in een hoekje duwen.
En dat is dan nog een van je besten zeggen ze
Arbeiders, 't is noodig dat er eens wat trisch bloed
in den Raad komt.
In de laatst gehouden raadzitting was onder de
ingekomen stukken o.a. een missive, van de nieuwe
gezondsheids-commissie, die een verordening wil hebben
omtrent het toelaten op school van kinderen die lijdende
zijn aan ziekten, hinderlijk voor anderen.
Dit stuk is ter visie gelegd en zal na eenigen tijd
wel in den raad worden behandeld.
In ons vorig raadsoverzicht schreven wij reeds, dat
het ons zal verwonderen, hoe de heeren dit zaakje
zullen bedisselen. Tegen zoo'n verordening stemmen,
gaat, zelfs voor een Raadslid, al heel moeilijk. We
gelooven dan ook wel, dat zij er zal komen, onze Raad
houdt nog al van verordeningen.
Nu is 't een gemakkelijk ding een verordening te
maken iets moeilijker wordt 't een goede verordening
in 't leven te roepen en nog moeilijker is 't te zorgen,
dat zoo'n verordening werkelijk volkomen wordt nage
leefd.
Zorgt men niet voor een behoorlijke naleving van de
wetten, die men maakt, dan is 't wetten-fabriceeren
tijdsverspilling geweest.
Gesteld nu, de Raad maakt een verordening, zooals
boven wordt bedoeld, ja, laten wij eens optimistisch
zijn en veronderstellen, dat de Raad een goede veror
dening maakt, wat dan In die verordening zal natuurlijk,
o.m. staan, welke ziekten hinderlijk (en gevaarlijk) zijn'
voor anderen.
Nu is de groote vraag, wie zal dit beoordeelen Wie
moet uitmaken, wanneer een ziekte gevaarlijk of hin
derlijk begint te worden of nog moeilijker, wie moet
uitmaken, aan welke ziekte een kind lijdt
Om maar eens een bepaald geval te nemen, zullen
wij veronderstellen dat een kind aan een oogziekte ol
wat nog vaker voorkomt aan een huRziekte lijdt. Nu
zijn alle huid- en alle oogziekten op lange na niet ge
vaarlijk voor een ander. Of ze hinderlijk zijn Och, de
een noemt iets hinderlijk, wat een ander nog niet zoo
noemt. Over dit zeer vage begrip, kunnen we dus wel
zwijgen
Wie zal nu zeggen, of zoo'n kind lijdt aan een be
smettelijke ziekte
Natuurlijk zegt iedereen, en dat zullen onze Raadsleden
ook wel zeggen, de dokter is daarvoor de aangewezen
man. Precies, de dokter, de dokter en niemand anders.
Niet vader, niet moeder, niet een buurvrouw, niet
een buurman, niet meester, niet 't kind zelfs, neen de
dokter, de man der wetenschap, de deskundige zal
beslissen.
Tot zoover zullen wij 't roerend eens zijn.
Maar nu! Wanneer, hoe en waar moet de dokter
constateeren, dat een kind de school niet mag bezoeken.
Natuurlijk niet, dan pas, als de kwaal reeds zoover
gevorderd is, dat zij reeds aan 't genezen is.
Neen, in den aanvang der ziekte dient 't kind de
school te worden ontzegd, niet nadat de gelegenheid
reeds te over is geweest om slachtoffers te maken. Anders
is de toepassing van de verordening een wassen neus.
Men dient dus, indien men 't bovenstaande ten minste
met ons eens is, te zorgen, dat de dokter reeds in den
aanvang der kwaal met het zieke kind kan kennis maken.
En hierin zit 'm nu juist de moeilijkheid, en waarbij
onze Raad weer zal toonen, star-conservatief te zijn.
De Raad zal ongeveer aldus redeneeren„Ieder ouder
is zedelijk verplicht medische hulp in te roepen, wanneer
zich bij zijn kind uit- of inwendige ziekteverschijnselen
openbaren." Volkomen toegegeven, maar wat, indien
zoo'n ouder dat verantwoordelijkheidsgevoel niet in zich
omdraagt? Of 't 'm aan geld ontbreekt, om voor niet-
bepaald-levensgevaa; lijke ziekten de hulp van een dokter
in te roepen? Moet dan aan 't hoofd der school (de
onderwijzers zullen wel nul in 't cijfer zijn) de bevoegd
heid worden toegekend, kinderen, waarvan hij met reden
veronderstelt, dat zij ziek zijn, de school te ontzeggen,
en ze niet toe te laten voor ze voorzien zijn van een
attest van den dokter, waarin vermeld staat, dat be
doelde kinderen niet (meer) lijdende zijn aan een be
smettelijke ziekte?
Als dit de toepassing wordt van de verordening, dan
beteekent ze niets, daar ze dan zal steunen op 't grooter
of kleiner verantwoordelijkheidsgevoel van de ouders,
en afhangen van 't inzicht van een totaal onbevoegd
beoordeelaar.
En bovendien, wanneer een ouder 't vertikt, naar den
dokter te gaan met zijn kind, ook nog na een aanmaning
van 't hoofd der school. Wat dan? Dan kan zoo'n geval
een aanleiding worden tot een langdurig misschien
geheel ongemotiveerd-schoolverzuim.