Os. Talma en de arbeidersorganisatie.
No. 3.
ZATERDAG 21 MAART 1903.
3e Jaargang.
ORGAAN van de Afdeeling Schiedam der Sociaaldemokratische Arbeiderspartij,
ABONNEMENTSPRIJS:
25 cent per kwartaal
franco per post 30 cent j hj ™or uitbetaling.
Losse nummers 2 cent.
Bureau van RedaktieNIEUWSTRAAT 28.
Bureau van AdministratieNOORDTEST 12.
ADVERTENTIËN:
3 cent per regel.
Bij abonnement belangrijke korting.
Stnkkeii voor 't eerstvolgend nammer moeten niterlijk Woensdag a. s. 's middags 12 uur in het bezit der Redactie zijn.
Donderdag 12 Maart is Ds. Talma ook te Schiedam
zijn standpunt tegenover de a beidersbeweging der laatste
weken komen uiteenzetten. Wij zullen niet ingaan op
die rede, die meer een aanval was op wat hij de
„neutrale" arbeidersorganisatie noemde dan een ook
maar eenigszins duidelijke omlijning van het standpunt
der „christelijke" arbeidersorganisatie. Alleen zullen wij
trachten uit een aantal zijner uitlatingen op dien avond
te komen tot een paar zijner grondstellingen in dezen.
Vooreerst acht hij in den grond een samengaan van
„christelijke en „neutrale" arbeidersvereenigingen
onmogelijk en ongewenscht. Daar Ds. Talma „neutraal"
en „onder sociaaldemokratischen invloed staande", blij
kens zijn dooreenhaspelen van die woorden gelijke be
grippen acht, is zijn meening over de „onmogelijkheid"
van samengaan even onjuist als die over de „onge-
wenschtheid.' Immers onmogelijk zou zulk een samengaan
slechts^ dan zijn, indien er verschil van belangen was
of indien het v rschil in geloofsopvatting het samen
werken voor dezelfde belangen uitsloot.
Verschil van belangen tegenover den druk van het
kapitalisme is er voor de arbeiders natuurlijk niet. Zij
leven allen zonder onderscheid in dezelfde economische
omstandigheden, die hen allen zonder onderscheid vol
komen afhankelijk doen zijn van het kapitaal. Werk is
er voor hen slechts, indien het kapitaal hun arbeid
noodig heeft. Loon krijgen zij slechts voor een bedrag,
dat het kapitaal hun wil geven. Dat allen zonder uit
zondering iederen dag met de onzekerheid van arbeid
leven en allen meer of minder bed-eigd worden door
het spook der werkloosheid, is een feit, hetwelk ook
Ds. Talma niet zal weerspreken. Verbetering in dergelijke
toestanden is dus wel zeker in het belang van het
geheele proletariaat, onverschillig tot welke godsdienstige
of kerkelijke partij men behoort.
Dat verschil van geloofsopvatting het samenwerktn
voor dezelfde belangen niet uitsluit, volgt hieruit, dat
het doel van den proletariërsstrijd voor hun belangen
geheel buiten het terrein van het geloof en de kerk
ligt. Dit blijkt reeds hieruit, dat overal de tegenover de
arbeiders staande economische machten, de patroons, zich
aaneensluiten (ook met toestemming der geestelijkheid),
onverschillig tot welke kerkelijke of godsdienstige op
vattingen de aaneengeslotenen behooren. Waar nu in
den economischen strijd van kapitaal (patroons) tegen
arbeid (arbeiders) wèl de aaneensluiting der (kapitaal-
belangen vertegenwoordigende) patroons geoorloofd is,
daar is natuurlijk ook de aaneensluiting der (arbeids-
belangen vertegenwoordigende) arbeiders geoorloofd, met
terzijdestelling van de verschillen over geloof en kerk.
Wil men wel de aansluiting der eersten en niet die der
laatsten, dan moet daarvoor een reden liggen buiten
het terrein van het geloofsverschil. En deze reden is
natuurlijk deze: dat de aaneengesloten patroons (aan
eengesloten zonder verschil van geloof en kerk) sterk
willen zijn tegen de economische macht die zich tegen
over hen ontwikkelt (den arbeid) en dat zij die arbeids
macht op iedere mogelijke wijze (bijv. door belemmering
van de organisatie der arbeiders) willen belemmeren in
haar ontwikkeling.
Maar ook rechtstreeksche bewijzen zijn er te geven
hiervoor, dat het verschil van geloofsopvatting het
samenwerken voor dezelfde belangen van alle proletariërs
niet in den weg hoeft te staan. Nemen wij daarvoor
een oogenblik de tegenstelling aan, die van „christelijke"
zijde doorgaans wordt gemaakt, namelijk de tegenstelling
tusschen de „christelijke" arbeiders als geloovigen en
de „neutrale" (sociaaldemokratische; soms ook sociaal
demokratische en liberalistische)arbeiders als ongeloovigen
In hoever zou een samengaan van „christelijke" en
niet-„christelijke" arbeiders voor de eersten schade!jjk
kunnen zijn of ongewenscht? Toch alleen in zoo
ver, dat een dergelijk samengaan schadelijk zou
kunnen werken op hun geloof en op hun kerkelijke
opvattingen. Maar dit zou alleen kunnen, indien de
niet-„ckristelijke" arbeidersgroepen van hun strijd ook
een geloofsstrijd of een kerkelijken strijd wilden maken.
En dit nu willen zij juist niet. Integendeel, de S. D.
A. P. erkent niet slechts het recht van ieder mensch
om God te dienen zóó als hij wil, maar heeft op zijn
programma zelfs den eisch opgenomen van algemeene
staatszorg voor het onderwijs in dien zin, dat ieder
ouder zijn kinderen kan laten leeren op een school van
zijn godsdienstige richting. Zoo weinig is de S. D. A. P.
de godsdienstige of kerkelijke ontwikkeling van de
arbeiders, die aan hun geloof en hun kerk hechten,
vijandig gezind.
Dat een „christelijk" man of vrouw niet met niet-
„christelijken" willen omgaan, is al te veel in strijd met
de direkte opdracht van Jezus om het christendom
onder de ongeloovigen te gaan verkondigen, om kier
ook maar een punt van bespreking te kunnen uit
maken.
Maar nu komt Ds. Talma voor deze bizondere ge
legenheid met een nieuw „beginsel" aandragen.
Hiermee komen wij op het engere terrein van den strijd
der laatste weken.
Hij beweert n.l. dat de „christelijke" en „neutrale"
(of:onder sociaal-demokratischeleiding staande)arbeiders
groepen in dit geval niet megen samenwerken, omdat
de christelijke arbeiders nooit hun woo; d mogen breken
tegenover hun patroons (eed- en contractbreuk) en om
dat de neutrale arbeidersgroepen den arbeiders wél het
recht van eed- en contractbreuk zouden willen toestaan.
Dit argument moet dan tevens dienst doen om de groote(?)
tegenstelling tusschen „christen"-arbeide's en niet-
„christelijke" arbeiders te verscherpen.
Wij zullen deze argumenten eens nader beschouwen,
want ze lijken heel wat en zijn in werkelijkheid vol
komen waardeloos.
Eedbreuk. Het is uit officieele stukken gebleken, dat
er van een eigenlijken „eed' voor het spoorwegpersoneel
geen sprake is. Ëen zeer belangrijk deel van dat per
soneel staat niet onder eede, omdat de eed bij de spoor
wegmaatschappijen alleen moet dienen als een der mid
delen om overtredingen zooveel mogelijk te beperken;
immers fraude, gepleegd door een beëedigd beambte,
wordt zwaarder gestraft, dan die gepleegd door een
niet-beëedigd beambte. En dat dit de bedoeling van
den eed bij de spoorwegmaatschappijen is, blijkt hier
uit, dat alleen zij beëedigd worden, die eenigen post
van vertrouwen waarnemen en aan wie tijdelijk of voort
durend het beheer over geld of goederen is opgedragen.
Van eedbreuk kan bij staking dus geen sprake wezen.
En bovendien, bij de spoorwegstaking, die heeft plaats
gehad, hoort zij heelemaal niet thuis.
Contractbreuk. Het Burgerlijk Wetboek zelf heeft
verscheidene bepalingen, waaruit blijkt, dat niet iedere
contractbreuk onwettig is. Immers a t. 1361 bepaalt:
„Geweld maakt een overeenkomst nietig." Art. 1371
bepaalt: „Een overeenkomst uit een ongeoorloofde oor
zaak aangegaan, is krachteloos En art. 1373 bepaalt,
dat een oorzaak (zie art. 1371) dan ongeoorloofd is,
„wanneer dezelve strijdig is met de goede zeden."
Volgens het Burgerlijk Wetboek zelf reeds is niet
iedere contractbreuk onwettig. Maar ook iedere contract
breuk hoeft nog niet onzedelijk, immoreel, te zijn. Bij
voorbeeld iemand laat zich door geweld of anderszins
bewegen, een ander te helpen vermoorden, maar, onder
dien dwang uit geraakt, verbreekt hij dat contract....;
zoo iemand begaat contractbreuk, maar geen immoreele.
Een ander voorbeeld een meisje laat rich onder dwang
van omstandigheden of menschen verleiden tot de teeke-
ning van een contract, waarbij zij zich bijv. voor een
jaar verbindt in een publiek huis door te brengen; zij
loopt weg vóór het jaar om is, begaat dus contractbreuk,
maar geen immoreele.
Er dient dus slechts te worden aangetoond, dat het
spoorwegpersoneel geen onwettige of geen immoreele
contractbreuk pleegde. En dat is niet moeielijk.
In de eerste plaats bestond er geen feitelijk bindend con
tract. De spoorwegmaatschappijen kunnen haar personeel
iederen dag ontslaan, zooals dit ook iederen dag ontslag
kan nemen. Er is alleen dit bepaald: dat men 14 dagen
van te voren ontslag moet vragen om eervol ontslag te
ki ij gen (voor sommigen 4 weken)ontslag kan men
iederen dag nemen, eervol ontslag kan men slechts
krijgen na 14 dagen van te voren opzeggen.
Maar indien men een dergelijk contract niet noodig
acht en zich toch doo den eisch der goede trouw «re-
bonden acht om den dienst niet plotseling te staken
zelfs dan kan men hier niet van een immoreele con
tractbreuk spreken.
Immers de overeenkomst met de spoorwegmaatschap
pijen laat den arbeider geen enkelen weg open tot
verzet tegen willekeur, (en dat deze veel voorkwam
zal wel door niemand worden bestreden) dan de organi
satie en met de organisatie als uiterste middel de staking.
Dat iemand het recht heeft, zich tegen willekeur té
verzetten, zal wel. niemand ontkennen. Indien nu een
contract geen ander middel tot verzet openlaat dan
staking (als uiterste middel) en men wil dat middel
door middel van een wet of van een veroordeeling van
„contractbreuk vernietigen, dan wordt zulk een contract
volkomen immoreel.
Immoreel vooral van den kant van den werkgever
die den werkman tot zulk een onzedelijke overeenkomst
dwingt, door misbruik te maken van diens economisch
onvermogen. De werkman heeft brood noodig en heeft
niets dan zijn arbeidskracht, en daarvan maakt dan de
werkgever het zooeven genoemde misbruik
En zoolang een dergelijke wet niet bestaat, heeft
ieder, die een contract aangaat, dat hem ais eemg middel
tegen willekeur de staking overlaat, het recht te staken,
zonder daarbij van immoreele contractbreuk te kunnen
worden beschuldigd
Ook deze tijdelijke argumenten van Ds. Talma kunnen
dus den toest der critiek niet doorstaan. En nog steeds
geldt, wat Dr. Kuyper in 1872 schreef:
„Er is bij den arbeider vrijheid voorgespiegeld, en hij
gevoelde slechts den dwang der wetten.
„Men heeft hem broederschap uitgebazuind, hij ont
waart slechts wantrouwennaijver, haat en concurrentie.
Wie zou niet vertwijfelen?
„De zwakke bezit een rechtsmiddel: <le werk
staking."
En hoe Ds. Talma het kan goed praten, dat op
dergelijke losse gronden Dr. Kuyper zich tegen de
beweging, de arbeidersbeweging, keert die hij zelf gedu
rende 30 jaren heeft helpen groot maken, moet hij voor
zijn eigen eerlijkheid maar zien te verantwoorden.
Dat hij zich niet schaamt, de militaire maatregelen
van Dr. Kuyper in deze weken goed te keuren, is vol
komen onbegrijpelijk, waar hij weten kan, dat dezelfde
Dr. Kuyper in een van diens meestbekende redevoe
ringen (Maranatha, 1891) het volgende heeft gezegd:
„Geen gezag en geen gouvernement kan stand houden,
tenzij het steun vindt in de consciëntie (het geweten)
want, mist het dien steun, dan moet het zijn kracht wel
in de bajonet en sabel zoeken en immers de historie
onderwijst u, hoe dit slechts zoolang duurt tot de ander
een nóg langer bajonet, een nóg scherper sabel vindt,
en het gezag ondergaat. Zoo temt men dieren, zoo be
dwingt men wilden, maar zoo regeert men geen volk
dat onder het geklank des Evangelies voor hoogere
menschelijke ontwikkeling gerijpt is."
Het is geen wonder, dat Ds. Talma den 12den Maart
hier den indruk maakte van een zaak te verdedigen,
die hij zelf niet goed verdedigbaar vindt.
Vakbeweging.
y.
Proletariërs aller landen
Vereenigt U
Den 6en Juli 1896 brak op de kaarsenfabriek „Apollo"
een werkstaking uit onder de zgn. „vetwerkers", welke
in de perskamer werkzaam zijn; wel niet zóó onver
wacht als de jongste spoorwegstaking, maar tóch óók
niet verwacht. Men dacht Schiedam voor werksta
kingen toenmaals heelemaal niet rijp.
jk