Het Anarchisme. Zangvereeniging „EXCELSIOR" Onderafd. S. D. A. P. Van week tot week.- van het anarchisme en aan den anderen kant voor de vergulde vleiereien van het kapitalisme. Weinige landen hebben een geschiedenis zóó vol van revolutionaire bewegingen als juist Nederland, en al die bewegingen dragen hetzelfde doldriftige anarchis tische karakter. De gildenoproeren, de beeldenstormerij, de woelingen tijdens het bestand, de oproeren onder Willem III, de reeksen oproertjes in de 18e eeuw, de Maartbeweging, zijn slechts enkele voorbeelden uit velen. Overal komt hetzelfde onbeheerde onberedeneerde ongeregelde karakter weer te voorschijn. Maar overal ook, bij al die oproerige bewegingen, hebben de regee- ringspartijen gebruik kunnen maken van de omkoop baarheid van een deel der bij die beweging betrokken massa. Precies datzelfde is ook nu gebeurd. Zonder de kans van slagen ook maar eenigszins te berekenen, en zonder zich ook maar oppervlakkig rekenschap te geven van wat er te winnen of te verliezen was, hebben de ge organiseerde arbeiders zich aan een algemeene (politieke) werkstaking gewaagd, die mislukt is zoowel door de ongeregeldheid en onberedeneerdheid van deze beweging als door de vatbaarheid voor „belooningen wegens plichtbetoon" en dergelijke bij een deel, een groot deel der arbeiders. Het brutaalste egoïsme wisselt af met het opgewondenste utopisme. Van het eene uiterste, van de roekelooste zelfzucht, slaat men over tot het andere uiterste, tot de roekelooste doldriftigheid. De regeeringspartijen maakten daarvan gebruik om ook deze beweging te ontwrichten. En toen nu daarenboven ook de theologie mee werd uitgespeeld en ook de godsdienst als wig in de arbeiders klasse werd gedreven, toen daardoor de afgrijselijke zelfzucht, het roekelooste egoïsme, de gelegenheid kreeg een theologischen mantel om te hangen en zich op te dirken met godsdienstige leuzen en bijbelsche teksten, toen kwam ook de farizeeërsnatuur van een groot deel van ons volk in al haar zelfgenoegzaamheid tot haar recht. Deze feiten nu moeten worden vastgehouden. En dat had de Nederlandsche sociaaldemokratie niet gedaan ze had zich te veel verbroederd met allerlei elementen, die niet bij haar hooren, en zich hier en daar te weinig schrap gezet tegen allerlei elementen, die tegenover haar staan. Daardoor is er nu hier en daar onzekerheid en ver slapping, hier en daar ontmoediging en neerslachtigheid gekomen. Maar daarvoor is geen enkele reden. De sociaaldemokratie zelve is niets achteruit gegaan en heeft in geen enkel opzicht geleden. Zij zal zich alleen van voren af aan haar terrein moeten gaan afbakenen. Zij zal zich op nieuw volledig rekenschap moeten geven van haar zelfstandig stand punt zoowel tegenover de geheele bourgeoisie als tegen over het geheele anarchisme. Daardoor komt er weer klaarheid en rust voor haar eigen aanhangeis en een duidelijke onderscheiding voor haar tegenstanders. En binnen kort zal zij dan de bewijzen kunnen geven, door de gebeurtenissen der laatste maanden slechts sterker te zijn geworden. In de eeiste plaats zal de partijpers moeten mee werken aan deze nieuwe afbakening van ons terrein. Ook De Moker zal daaraan meewerken. In een aantal artikelen zullen wij zoo beknopt mogelijk de verschillen van de sociaaldemokratie en het anarchisme en de tegen stelling tusschen de sociaaldemokratie en de bourgeois partijen (de vrijzinnig-demokraten inbegrepen) uiteen zetten. Wij wekken onze partijgenooten op, deze kwesties flink te beredeneeren en te overdenken. En wie lust heeft, kome met ons in debat. Rust roest.. Wij moeten verder, de tijd wacht niet op ons, en onze verplich- tingen zijn groot. i. Hoe komt het toch, dat menige arbeider, die door de omstandigheden de wezenlijke beteekenis van het kapi talisme ons de arbeidende klasse heeft leeren kennen, anarchist wordt? In het Lyonsche anarchisten-proces van 1883 ver telde een der beschuldigde anarchisten Desgranges o. a. het volgende: „Toen in September 1881 teVillefranche de staking der schilders uitbrak, weid ik tot secretaris van het uitvoerend comité benoemd, en gedurende dezen me' kwaardigen tijdwerd ik overtuigd van de nood zakelijkheid van de opheffing van alle autoriteiten, want wie gezag zegt spreekt van despotisme.' Desgranges, overtuigd van de noodzakelijkheid van de opheffing van alle gezag, ging toen „de ekonomische vraagstukken" bestudeeren, en bleef anarchist. De meeste anarchisten zijn op dezelfde manier als Desgranges tot hun anti-gezagsstandpunt gekomen. Zij hebben de echte bourgeoisopvatting van „gezag" of de militaristische opvatting daarvan in al hun verkeerd heid en onzedelijkheid gezien of gevoeld, en daaruit, besluiten zij dan tot hun stelling over „gezagsloosheid" (anarchie). En daar het verbazend gemakkelijk is, voor beelden van gezagsmisbruik en gezagswaanzin te vin den, worden zij gemakkelijk versterkt in hun anarchis tische overiuiging over de noodzakelijkheid van alle gezagsopheffing. Maar ook een anarchist komt er zoo eenvoudig niet mee af, en wil zelf er zich ook niet zoo gemakkelijk afmaken. Want hij leeft nu eenmaal in een bestaanden staat met een bestaand maatschappelijk stelsel. En hij kan dien staat en die maatschappij toch niet verande ren of omverwerpen door de platonische belijdenis van zijn anarchisme. Hij moet dus ook wel tot een plan matige bestrijding van dien staat en die maatschappij komen. En dan komt hij, indien hij van eenigszins ge- duldigen aanleg is, tot den eisch van algemeene werk staking als eenig middel van strijd, en indien hij tot de heftige opgewonden naturen behoort, tot den eisch van den politieken moord. Voor beide eischen moet evenwel een behoorlijk be redeneerde reden kunnen worden gegeven. En bij de opmaking van die beredeneering vindt de anarchist ge gevens zoowel in het vroegere utopistische socialisme als in de individualiteitsleer (persoonlijkheidsleer) dei- liberalen. En door deze vermenging van utopistisch-socialistische opvattingen, van liberale-individualiteitsbegrippen en van door het gevoel geschapen gezagsopbeffingseischen, maakt het anarchisme nu eens den verlokkenden indruk van een utopistisch droomersstelsel te zijn, dan weer den bourgeoisie-behagenden indruk van een geïdeali seerde individualiteitsleer te zijn, en dan weer den proletariërs-aantrekkenden indruk van een stormtheorie te wezen tegen het proletariërs-ellende-kweekende kapitalisme. Dit drievoudige karakter van het anarchisme maakt het tot zulk een vreemde, meestal verkeerd begrepen, verschijning, waarvan de beteekenis en de waarde beur telings worden overschat en onderschat. Wij zullen het achtereenvolgens in het kort nagaan als utopistisch stelsel, als individualiteitsprediker en als verdediger van politieken moord en werkstaking. Het utopistische socialisme hield zich in de le helft der 19e eeuw bezig met het vraagstuk, hoe toch wel eens volmaakte maatschappelijke organisatie er uit zou zien. Dit vraagstuk was feitelijk voortgekomen uit een ander vraagstuk, dat de fransche materialisten der 18e eeuw had beziggehouden, nl. hoe een volmaakte wet geving wel moest wezen Zoekende naar het wezen en de samenstelling eener volmaakte wetgeving, kwam men vanzelf midden in de maatschappelijke kwesties terecht, en zeer natuurlijk kwam daaruit het zoeken voort naar de voorwaarden, waaraan een volmaakte maatschappelijke organisatie moest beantwoorden. De zoekers naar de volmaakte wetgeving waren tot deze formule gekomen: „de volmaakte wetgeving, de beste van alle mogelijke wetgevingen, is die, welke het meest overeenstemt met de menschelijke natuur." En toen waren zij gaan onderzoeken, wat nu eigenlijk „de menschelijke natuur' omvatte, wat ze eischte, uit welke gegevens ze was samengesteld, en zoo voort. Daarbij waren zij het veel oneens, omdat zij „de menschelijke natuur" bij verschillende maatschappelijke klassen en groepen bestudeerden en daardoor zeer verschillende „beginselen" vonden, die zij dan op alle menschen zon der onderscheid als gelijke bezitters van „de mensche lijke natuur" toepasten. De socialisten uit dien tijd waren uit den aard der zaak zóó volkomen ingeleefd in deze zoekers naar ,,de menschelijke natuur", dat zij bij hun onderzoekingen naar de voorwaarden voor een volmaakte maatschap pelijke organisatie ook al met die algemeene mensche lijke eigenschappen begonnen. Morelly, Fourier, Owen, Saint-Simon, ze steunden allen op hun onderzoekingen naar „de menschelijke natuur" of enkele barer karak tertrekken, en toetsen zoowel de bestaande toestanden als hun eischen omtrent een volmaakten maatschappe- lijken toestand aan hun principiëele opvatting over „de menschelijke natuur." Het utopisme bad ten doel, „een maatschappelijken toestand te vinden, waarbij bet ongeveer onmogelijk is, dat een mensch verdorven ot slecht is, of die in ieder geval een minimum van kwaad mogelijk maakt" (Morelly); en het achtte het een goed werk naar dien toestand te zoeken op grond van de „eenheid, besten digheid en onveranderlijkheid" der menschelijke natuur. Dat de utopisten die „menschelijke natuur" feitelijk hadden afgeleid uit een geïdealiseerde voorstelling van de natuur der menschen uit hun tijd, kan uit bun wer ken blijken. Maar daarmee is ook hun zoeken naar „den volmaakten toestand" veroordeeld. Wordt vervolgd.) Repetitie: 'sZondagsmorgens 1012 uur. Contributie7 cent. Sluit U aan, gij mannen en vrouwen! 't Krantje van Van Poortwijk. In dit christelijk krantje, is een zekere heer Boaz deze week aan 't schelden'getrokken tegen het openbaar onderwijs. Meneer Boaz, een christen, begint aldus: „De woelingen onzer dagen zijn zoo kennelijk (je zou „haast denken, dat de heer Boaz zich in een kennelijken „staat had bevonden) de natuurlijke vruchten van het „onderwijs, dat van openbaring en historie is losge- „maakt. en dat in naam tot christelijke en maatschap pelijke deugden, in de werkelijkheid tot liberalisme, ^radicalisme en socialisme heeft opgeleid." Natuurlijk ziet ieder in, dat dit een bewering is, die op geen een grond steunt. Voor meneer Boaz mag de „kennelijkheid" als een boek spreken, vooral zijn lezers is het misschien niet even helder. Zoo'n uitspraak, is zomler één bewijs, christelijk gezwets, christelijke verdachtmaking. Met zeer geringe moeite kunnen we van ons stand punt gezien, even groote bezwaren tegen (het christelijk onderwijs te berde brengen. Als wij dat echter deden zonder nader bewijs, dan zou dat kwajongenswerk zijn. Na de christelijke scheldpartij tegen het openbaar onderwijs, krijgen we natuurlijk een verheerlijking van bet bijzonder. Dat heeft in de verbeelding van Boaz, Nederland voor een revolutie behoed. Boaz, je bent een benijdingswaardig manneke. Je kunt je eigen net wijs maken, wat je zelf graag wilt en dit is een verdienste, die we ten zeerste in u aprecieeren. Nu moest ge ons echter een plezier doen en eens verklaren, boe het komt, dat zooveel arbeiders, die christelijk onderwijs hebben genoten, lid zijn van de S D. A. P., dat het meerendeel van de leden van het partijbestuur op een christelijke school bun onderwijs heeft ontvangen? Is dat soms ten gevolge van dat christelijk onderwijs? Dan zouden we heusch ook nog voo standers er van moeten worden. Vliegen vangen. In „Stemmen" verscheen on langs van de hand van iemand die als J. toekende, eenÖ stukje, getiteld: „Vereenigingen." Mogen we nu over 't algemeen zeggen, dat de inhoud van „Stemmen in den regel nog al „dunnig" is te verstaan als van bekrompen en negatief gehalte, het plaatsen van dit stukje verwonderde ons toch nog bizonder. Waar de redactie van „Stemmen" toch wel eens blijk geeft reke- nin°* te houden met den tijd en deszelfs zeden en ge woonten meneer J. heeft van diezelfde ïedactie de vrijheid genoten z'n hart eens te ontlasten op één van de belangrijkste verschijnselen van onzen tijd: de orga nisatie, het plaats maken van het individualistisch voor het gemeenschapsleven. 't Stukje zelf laten we onbesproken de strekking ervan is: de „manie" van organiseeren in een ietwat belachelijk licht te stellen, want ironisch zegt de schrij ver o. a., dat men tegenwoordig bij iemands afsterven vermelden kan dat hij voorzitter, secretaris of althans gewoon lid was van minstens een half dozijn vereenigingen. Nu komt echter in 't jongste no. van „Stemmen" zekere J. v. R. tegen het schrijven van meneer J. op, in een lang betoog, waarin nogal op vrij scherpe wijze J. er wordt „tusschen genomen." Ook dit tot daaraan toe doch zonderling mag het toch wel genoemd, de redactie zelf, ofschoon verklarende het met J. oneens en met J. v. R. feitelijk homogeen te zijn, vóór J. tegen J. v. R. te zien te velde trekken op zelfs eenigs zins ruwe wijze. De Stemmen"-redactie slaat een mal figuur, maar zou J. "soms een goeie kennis van haar zijn? Hoe zij anders er toe komen zou zulk een zonderlinge daad te doen, is en blijft een raadsel. Vorige week „vierde" een echtpaar, woonachtig aan de Broers vest, het zilveren huwelijksfeest. Na een voort durende worsteling om het bestaan, kampende met den felsten nood, zorg op zorg, lijden op lijden, brak voor deze verworpelingen onzer prachtvolle samenleving een da»- aan, welke toch elkeen zoo gaarne herdenken wil. Doch zij niet; zij hielden het stil zij hadden niets te herdenken.... dan leed! Weggestopt in een wankle, vunze krot in een nauwe steeg, neergebeukt sinds lang, zeer lang, alreeds, in een poel van ellende en ontbering, waren ze schuw te verschijnen in het leven gekleed waren ze niet eten hadden ze niet. Toch was het uitgelekt en enkele buren hielden een collecte om den ongelukkigen op dezen dag toch een versnapering te gunnen. Door die bemiddeling zou op den feestdag in het gezin van het Bruidspaar gegeten worden. Een uit velen zalige hoop voor ons geslacht, op het 25-jarig huwelijksfeest door medelijdende buren te worden vergast op... een maal erwten en boonen! Het baart verwondering dat we in ons politiekorps, vooral in den laatsten tijd, zoovele nieuwe elementen zien opgenomen. Twee, drie tegelijk! Waarom? Is het zoo slecht gesteld bij ons corps orde-handhavers? Of schoon we begrijpen, dat het velen tegen den borst stuit voor menschengrijper te spelen, zal toch wellicht hier voor dat vele verwisselen nog wel een andere fac tor aanwezig zijn. Er zijn misschien wel van die auto riteitjes, die 't'de menschen wat lastig maken. Supe rieur-zijn beteekent altijd niet „hoog staan. We hopen dat dit niet het geval is, doch zoo wel, dan zullen naar we vertrouwen, de hoogere autoriteiten hun oogen wel eens den kost geven. De hierboven opgemerkte eigenaardigheid zal toch ook hun wel niet ontgaan. Meifeest. „Constantia" was goed bezet op onze Mei-vergadering en er heerschte reeds in den beginne een vrij opgewekten geest. Jammer dat, zooals de Wit in* z'n openingswoord moest mededeelen, een deel

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

De Moker | 1903 | | pagina 2