Een branderspatroon aan 't woord.
Ditjes en datjes.
Ingezonden.
De velden zijn wit om te oogsten, makkersDenken
ook wij er om, onzen koers voor bet nienwe jaar te
bepalen en met, vernieuwde heftigheid en taaie vol
harding den vijand in z'n bnrcht te bestoken Werken
en zwoegen wij om 1904 te doen zijn voor onze schoone
zaakeen rijk en voordeelig jaar
In de Schiedamsche Courant van 31 December komt
de heer Herman Jansen z'n hart luchten over hetgeen
door Melchers in de 2e Kamer over het branderij bedrijf
is gezegd.
Meneer is booskapitaal booszóó boos dat-i in 'n
haast anderhalf-kolom-lang stuk niets dan onbenullig
heden weet nit te krassen en heel z'n geschrijf daarvoor
decreteert tot 'n dom, oppervlakkig getoethaspel, waar
door óf zeer weinigen, óf niet één zijner collega's hem
voor z'n uit-de-slof-schieten dankbaar kan zijn.
De heer Herman Jansen beweert dat de branders
zich gegriefd moeten gevoelen door de zoo zware
beschuldiging, welke Melchers zoo maar klakkeloos
beliefde in zijn rede uit te spreken, een beschuldiging
die niet meer of minder zegt, dan, dat de branders het
leven hunner werklieden in gevaar brengen doordat
zij er slechte ketels op na houden of bijzonder gevaar
lijke diensten van hen eischen.
Dat die beschuldiging gedaan is zonder eenige
kennis van zaken is een ieder duidelijk die verstand
van het bedrijf heeft, doch op den leek zouden met
zulk een aplomb in de 2e Kamer uitgesproken woorden
allicht den indruk geven, dat zij waarheid bevatten en
daarom wil ik hier het lasterlijke daarvan aantoonen.
De lezer zette zich op deze belofte van den lieer
Jansen scherp daar gaat 't nou komen
Neen, helaas, komt er nietsTotaal nietsDe heer
Jansen, in heilige branders-patroons-verontwaardiging
ontstoken, verzuimt, vergeet totaal om zelfs ook maar
éénmaal feit tegenover feit te plaatsen, en plast en
spat alleen wat rond in het ruime sop der algemeen
heden, oftewel niets zeggerij, waar hij, nu tóch
eenmaal het strijdperk ingetreden zijnde, manmoedig
de zaken onder de oogen had moeten durven zien.
Zoo behandelt hij de volgens hem voornaamste be
schuldiging van Melchers, de „ruwketels" betreffende,
en zegt daarover
In de laatste 20 jaar (ik neem maar een wille
keurige periode) zijn er meer dan 9.000.000 (zegge
negen milioen) afstokingen verricht en in die periode
heeft er zooals mij bekend is en bovendien men
mij officeel heeft verzekerd, tweemaal een ongeluk
plaats gehad zooals door den heer Melchers wordt
bedoeld, welke ongelukken echter aan een zeer
bijzonder toeval te wijten waren; toevalligheden
die (ik cursiveer) door de strengste keur niet zou
den zijn voorkomen een keer namelijk door ont
ploffing van gas en eenmaal door dynamiet
Wat het eerste geval betreft, zoo leze men
daaromtrent het officieele verslag, dat aantoont hoe
zich, door bijzondere omstandigheden, een ontplof
baar gasmengsel onder den ketel gevormd heeft.
Wat het tweede geval aangaat, zoo is het be
wezen dat de ketel nadat door den werkman
een schop kolen onder den ketel was gegooid
geheel van het metselwerk is opgelicht geworden,
terwijl de kolen door de branderij rond vlogen en
een begin van brand veroorzaakten, en eerst is
opengesprongen toen de ketel met den bodem op
den grond terecht kwam. De ketel was geheel
gaaf zonder de minste fout. In het vuurwerk,
waarop de ketel stond, was geen spoor van beslag
te vinden, hetgeen toch het geval had moeten
zijn indien lekkage van den ketel het ongeluk had
veroorzaakt. Hier heeft de oorzaak van het
ongeluk dus gelegen, noch bij den brander, noch bij
den werkman, doch is veroorzaakt geworden door de
roekeloosheid van den mijnwerker
De laatste zin in dit citaat is misschien als ,,ui"
bedoeldBepaald aardig gevondenMaar de heer
Jansen was zeker door velen met ons „aardig" en
bovenal „ruiterlijk" gevonden, wanneer hij had geschreven
en bewezen
De door den heer Melcher besproken ongelukken
le in de branderij van Herman Jansen in Januari 1903,
waarbij de brandersknecht Buisman het leven verloor
2e in de branderij van Kroes (Noord vestsingel) op
14 Oct. 1899, waarbij de brandersknechts Jan Smit en
Krnijt het leven in boetten, zijn niet, zooals door den
heer Melchers wordt beweerd, te wijten aan den slechten
toestand, waarin de ketels verkeerden.
Deze verklaring had zoo goed gestaandaar heeft
men hon-vast aan. Zoo ook zou het 't betoog van den
heer Jansen zoo gestijfd hebben, als-i 'ns had aange
toond, hoe in een branderij, door den heer Herman
Jansen bedoeld, zich een ontplofbaar gasmengsel onder
den ruwketel kan vormen. Weet je wanneer dit ver
klaard wordt, dan kan men de waarheid ervan eens
onderzoeken. Doch de heer Jansen houdt meer van
zwaaien in de lucht.
Meneer doet nog 'n bewering:
Waar men dus bij zooveel afstokingen geen enkel
ongeluk kan aantoonen dat veroorzaakt is door
den slechtsteu toestand van de ruwketels, heeft het
toch heelemaal geen pas om de branders te be
schuldigen dat zij de ruwketels slecht onderhouden
of het gebruik van die ketels gevaarlijk te noemen
voor de werklieden
Ho!.... Laat de heer Jansen als eerlijk mensch de
verklaring geven dat het hem niet bekend is dat door
brekingen in ruwketels „verholpen" worden met zand
en vlas en dus wat hij ons wel niet zal betwisten
alzoo de ketels (men denke aan de kokende inhoud!)
in een hoogst onbetrouvvbaren staat worden in gebruik
gehouden en wij twijfelen er niet aan of Melchers zal
in de Kamer z'n openlijk geuite beschuldiging aan 't
adres der branderspatroons terugnemen...
Maar tot zoolang zullen wij hem verzoeken haar te
handhaven
Ja, meneer Jansen, uwes meent het nog zoo kwaad
niet met de lui je bedoelt het waarachtig goed,
maar je heb het ongeluk, niet begrepen te worden...
Of.... zélf niet te begrijpen!
Want kijk 'reis, als uwes zegt:
„Er zijn van die vaste regels welke met het
„oog op de veiligheid van het personeel in de
„branderijen zijn voorgeschreven en welke moeten
„worden nagekomen wil men ongelukken ver
dijden"
en u geeft dan beschrijvingen hoe de voorzorgen en
regelen zijn bij het schoonmaken der beste vaten en
ouderbokken bijv. geschieden moet, dan vinden wij,
leeken, dat uwes groot gelijk hebt en het flink weet
en doen vragen in alle bescheidenheidgebeurt het zoo
Of zijn niet alle goê bepalingen voorschriften van elk
brandei spatroon afzonderlijk en dus door dezen te
wijzigen of op te heffen naar believen? Hangen ze
niet veel at óók van de luimen van den meesterknecht?
Och kijk, ja, en daarom vroeg die booze Melchers
wettelijk voorschrift.
De heer Jansen besluit z'n epistel als volgt:
Heb ik aangetoond dat de ongelukken welke
in het brandersbedrijf voorkomen en bij welk
bedrijf heelt men die, helaas! niet? zeker niet
aan winstbejag van den brander noch aan den
slechten toestand der ruwketels moeten worden
geweten, ik meen niet te mogen eindigen zonder
Wie mèt ons is steune „De Moker".
Hij werve abonnees.
Hij offere z'n steunpenning.
Hij verschaffe ons actueele bijdragen
Dat is de plicht van ieder partijgenoot die aanspraak op
dien naam maken wil.
Kennen wij onzen plicht
te hebben gewezen op het verkeerde om geen
sterker woord te bezigen dat er in gelegen is
zulke onware voorstellingen te verkondigen en zoo
maar, zonder eenigen grond een klasse van indus-
trieelen te brandmerken die het is algemeen be
kend zeer goed voor het werkvolk is. Zulk een
optreden is [zeker niet in het belang van den
werkman
We hebben één bewering gecursiveerd. Tot onzen
grooten spijt moeten wij verklaren dat de „algemeene
bekendheid" ervan óns totaal onbekend was; dat we
nimmer aan de uitgekloven gelaatstrekken, aan de
kniek-bollende gestalten der branderij-wezens 'n spoor
van die „goedheid" hebben kunnen ontdekken. Geen
zweem van goedheid konden ontdekken aan de indivi
duen geen zweem van goedheid aan de omstandig
heden, waarin men hen geplaatst heeft!...
Maar bovenal vreezen we met zéér groote vreeze,
dat wij niet alleen staan in die onbekendheid, maar
dat zij, die er het hoogst bij geïntereseerd zijn, de
brandersknechts zeiven, onzen toestand deelen en er
evenmin ooit iets van bemerkt hebben.
Doch, 't is waar, de heer Herman Jansen kan niet
instaan als 't er op aankomt, wat anderen doenen al
spreek-i in 't algemeen, hij zal het meest het oog ge
had hebben op zichzelf
Ons verzoek is aan den Bond van Brandersknechts,
in 't volgend no. van De Moker eens te willen mee-
deelen, wat Eldorado het is in de branderij(en) van
den heer Herman Jansen!
Onder het hoofd „Maassluis" geeft de jeugdige Nieuwe
Courant het volgend bericht
Uit het naburige Maasland meldt de Westl. Cou
rant, dat de gemeente-arts de openb. en 2 bijzon
dere scholen bezocht heeft om een onderzoek in te
stellen naar het aantal jeugdige lijders aan adenoïde
vegetaties.
Op éene bijzondere school kon dit niet geschieden,
wijl ouders bezwaar maakten. Zouden er niet meer
ouders dan Maaslanders zijn, die tegen een dergelijk
onderzoek bezwaren hebben
Twijfelt de N. Ct. daaraan Wij nietZe zjjn er
hoor zoo goed als dronkaards die er bezwaar tegen
hebben dat men hen de jeneverflesch ontrukt
Wie de moeite doet de gekheid in de z. g. n., „nieuw
jaars-advertenties" uitgekraamd, na te pluizen, vindt
dikwijls héél eigenaardige dingen gecombineerd. De
„zaken"-menschen nemen deze extra-gelegenheid te baat
om 'ns flink en royaal voor den dag te komen. En een
piek-fijn reclame-paard wordt getuigd.
Hier is 'r zoo een.
Aan alle inwoners dezer stad zij Gods besten
zegen toegewenscht.
Half Januari wordt onze zaak gevestigd
Minzaam aanbevelend
J. Schellevis.
't Is maar 'n voorbeeld. Gods zegen wordt niet uit
gereikt dan in 'n reclame-vloeitje der firma
'n Oplooppie.... 'n Kerel loopt in flinken stap twee
heeren vinden 'm „verdacht." Hij heit-'r 'n zak in z'n
hand 'n dikke bobbel vertelt dat 'r ook onder z'n
jas iets verscholen zit.
Heipssst
Wat hé-je?....
Wacht 'ns.... Wat zit-'r in die zak?....
Of 't je an zei gaan!....
Jawel, we zijn ambtenaren!....
Dat ken heel Schiedam met wel wijs maken!
Hier is m'n anstelling....
Zoo....'n mooi pompierret.je wat an den vetten
kant
Laat zien wat 'r in dien zak is....
Gaat uwes maar met me mee naar huis!
Neen, we zijn ambtenaren; dat doen we niet.
O-o-o-o-o-pen
De tastende hand voelt lillig-glads. Een klein schel-
viscbje komt met z'n glazig-dooie oogen even verbaasd
naar buiten nippen
En wat zit 'r nou onder die jas!....
De toon is hard; maar de „verdachte" schijnt niet
onder den indruk te komen
Mos-i 'ns weten!
Laat zien!.... óf....
Twee boeken steken hun dikken band uit de
binnenzak....
De „verdachte" meesmuilt....
De toeschouwers schateren....
De ambtenaren smeeren 'm....
't Bloedig terrein van den strijd is weldra weer her
schapen in den kalm-rustige, half-donkere Villastraat.
Schiedam, Jan. '04.
Waarde Redactie
Met plaatsing van 't onderstaande zult u ons zeer
verplichten.
De leden van de zangvereeniging „Excelsior" worden
opmerkzaam gemaakt op de hierachter aangekondigde
vergadering. Met het oog op de zeer belangrijke agenda,
vertrouwt het bestuur dat niet één lid op het appèl
ontbreken zal. Ieder lid moet present zijn, ook zij, die
sinds eenigen tijd de gewoonte hebben aangenomen de
repetities te verzuimen, en het daardoor anderen
o. a. den direkteur zoo flink moeilijk weten te maken.
Wanneer men niet behoort tot de fladderaars, die van
daag dit, morgen dat mooi en aardig vinden, heden zich
aansluiten, morgen weer wegdraven, uit welke liefheb
berij al zéér weinig vastheid van wil en liefde voor
onzen strijd blijkt, laat men dan de plichten nakomen
die men als lid der Soc. Dem. Zangvereeniging „Excel
sior" op zich genomen heeft.
Dankend voor de opname,
Hei Bestuur van „Excelsior"
Waarde Redacteur
Heb de goedheid 't volgende te plaatsen, naar aan
leiding van 't geschrevene van X. in uw nummer van
29 December.
Hoewel ik ten volle instem met hem, zoo is zijn ge
schrijf voor veel uitbreiding vatbaar. Ten eerstereeds
drie jaren hebben wij dezen Directeur der Gemeente-
(Buiten verantwoordelijkheid der Redaktie).
Copie wordt niet teruggegeven.