Bericht aan de Postabonnees.
No. 2.
ZATERDAG 12 MAART 1904.
4e Jaargang.
ORGAAN van de Afdeeling Schiedam der Sociaaldemokratische Arbeiderspartij.
Bureau van .Redactie en Administratie;
A. WINTERBERG, Raam 27.
Stnkken voor 't eerstvolgend nnmmer moeten uiterlijk Woensdag a. s. 's middags 12 uur in het bezit der Redactie zijn.
Na 2
jaar.
Kuyper's kapitalistisch ministerschap.
Misdadige domheid.
ABONNEMENTSPRIJS:
25 cent per kwartaal Uj v00ruitbetalm
franco per post 30 cent j J
Losse nummers 2 cent.
ADVERTENTIËN:
3 cent per regel.
Bij abonnement belangrijke korting.
De postkwitanties liggen gereed verzonden
te worden. Beleefd verzoeken wy het abonne
mentsgeld vóór Woensdag e. k. op te zenden,
dit bespaart geld en moeite. Na Woensdag
worden de kwitanties verzonden.
De Administratie.
Die socialisten ze zijn zoo gemeen
Zoo hoort men zoo dikwijls nog snikken
't Is tuigje, meneertjed'r deugt er niet één
Ze moesten maar allemaal.... stikken
Ze zijn zoo bemoeiziek 't is heusch kolossaal! -
Ze wroeten zich overal tusschen
Ze gillen en schreeuwen en maken kabaal
En weten zoo nooit eens van sassen.
Het gaat zoo uitstekend een elk is tevreê
En heeft daarvoor machtig veel reden
Het staatsscheepje ankerde aan veilige ree
Zoo ongeveer twee jaar geleden..
Wat wonderen of in dien tijd zijn geschied
M'n beste, 't is niet om te noemen,
Zoo vreeselijk veel wel dus 'k zeg het maar niet
En zal maar volstaan het te roemen
En dan wat nog komen moet, zal je 'reis zien
Daar zal nog de aarde van beven
Het kiesrecht en pensionneering misschien
Zal men aan de arbeiders geven....
Die socialisten ze zijn zoo gemeen
Ze zeggen met spottende blikken
„Van al je beloften, volbreng je er niet één"
Die schelmenze moesten maar.... stikken
Van tijd tot tijd kan men de indiening der „Arbeids
wet" als bewijs hooren aanhalen van de oude liefde
van Minister Professor Kuvper voor de „kleine luiden."
En toch is niets minder waar dan dat. Minister Kuyper
heeft nl. een „Memorie van Toelichting" bij zijn „Ar
beidswet" gevoegd, die aan deze illusie der kleine
luyden den bodem inslaat. De minister begint daarin
te zeggen, dat de liberale regeerinqen met hun Arbeids
wet van 1889 en hun Veiligheidswet van 1895 toch zulk
uitstekend werk hebben verricht, en dat hij dat werk
nu eens zal voortzetten, nu de „opgedane ervaring" dat
mogelijk maakt. Minister Kuyper seal dus hier
een stukje „liberalistische" wetgeving mee tot
stand brengen, (wat zegt prof. Fabius daar wel van?)
Daarop komen we later wel eens terug. Wij willen nu
eens de alinea afdrukken en bespreken, die voorafgaat
aan die Kuypersche loftuiting op de liberale wetgeving
en de mededeeling dat hij de liberale affaire op den
zelfden voet zal voortzetten. Die alinea, de openings
alinea van de Memorie van Toelichting, luidt in haar
geheel woordelijk aldus (alle onderstrepingen zijn van
ons)
„Daarover, dat het arbeidsvermogen in den
boezem der natie, zonder bescherming van Over
heidswege aan zich zeiven overgelaten, schade
l\jdt, bestaat thans weinig verschil van gevoelen
meer."
Als men dit nu leest, en daarin de erkenning, dat
de natie veel meer arbeid kan leveren dan ze doet,
dan trekt men onwillekeurig dezen slotsom„ziezoo,
nu zal Kuyper de werkeloosheid eens in den grond, in
haar oorzaken gaan bestrijdenen nu krijgen we wets
voorstellen tegen beroepsrenteniers en andere rijke leeg-
looperswant de natie kan die braakliggende arbeids
kracht best gebruiken en als dan Kuyper tevens zorgt,
dat de te leveren arbeidskracht door betere voeding en
kleeding en door beter onderwijs van degelijker gehalte
wordt, dan zijn we een aardig eind op weg naar de
socialistische maatschappij."
Maar wie dat dacht, vergist zich. Zóó verstandig
redeneeren, dat doet Kuyper niet. Hij kan het wel. En
toen hij nog geen minister was, deed hij dat ook dikwjjls.
Maar nou is dat allemaal ouwe plunje. Nou komt er
heel wat anders. Hoor maar
„De ontwikkeling der nijverheid door de aan
wending van natuurkrachten [Kuyper had hier
moeten bijvoegen: „overeenkomstig Genesis I,"
Red.],de vondsten der scheikunde,en de samenvoeging
van groote kapitalen, [Kuyper vergat hierbij te
voegen„overeenkomstig de meesterlijke ontleding
der maatschappij door Karei Marx", Red.] deed
haar zoo reusachtige en gevaarlijke af
metingen aannemen, dat het arbeidsvermogen van
een zeer aanzienlijk deel der werklieden voor goede
instandhouding en ontwikkeling geen genoegzamen
waarborg meer kan vinden, noch in eigen voor
zichtig beleid, noch in de voorwaarden bij het
beschikbaar stellen van den arbeid te bedingen."
Hier erkent Kuyper dus, dat de nijverheid „reusach
tige en gevaarlijke afmetingen" heeft aangenomen, ge
deeltelijk tengevolge van technische verbeteringen, als
uitvloeisel der wetenschappelijke studies, gedeeltelijk
tengevolge van „de samenvoeging van groote kapitalen."
Nu zou een gewoon logisch redeneerend mensch hieruit
afleiden, dat dus de gevolgen van die samentrekking
van kapitaal en van die gevaarlijke uitbreiding der
nijverheid moeten worden bestreden (in de oorzaken
natuurlijk!), voor zoover ze schadelijk zijn óf voor den
individu óf voor de gemeenschap. En in de oude plunje
van Kuyper kan men zulke beweringen van Dr. Kuyper
zelf terugvinden. Nu daarentegen zegt hij:
„Al moge dit bij geheel normale bedrijven voor
normale volwassen arbeiders nog tot op zekere
hoogte mogelijk zijn, noch de jongeren in jaren,
noch de vrouwelijke werklieden, noch de volwassen
mannen in abnormaal gevaar met zich brengende
bedrijven, zijn zonder ruggesteun van de Wet in
staat om de schade, die dreigt, at te weren.
Het is uit dien hoofde een onloochenbare eisch,
dat de Overheid hier nader tusschenbeide trede, en
zoowel over hen, die subjectief in abnormalen toe
stand verkeeren, als over hen, die in objectief ab
normale bedrijven werkzaam zijn, haar schild ter
bescherming en ter beveiliging opheffen. Dit is
noodzakelijk, èn niet minder met het oog op de
thans levende arbeiders, èn niet minder met het
oog op de gezonde levenskracht van het op
komend en toekomstig geslacht.'"
Deze groote omhaal van woorden komt hierop neer,
dat volgens Kuyper de kapitalistische industrie nu zoo
ver gaat met de uitbuiting en exploitatie van het
(dus het kapitalisme zelf gekweekte) proletariaat, dat
de Overheid tusschenbeide moet treden; want als de
Overheid dat nu niet doet, dan zal het volslagen ge
brek aan zorg voor den industrie-arbeider (èn wat zijn
levensonderhoud èn de fabriekstoestanden betreft) weldra
dit tengevolge hebben, dat het proletariaat.... onbruik
baar zal zijn geworden „voor de industrie;' het arbeids
vermogen in den boezem der natie immers „lijdt schade."
Daar staat nu de calvinistische professor als
een piernaakt liberalistische staathuishoud
kundige te leeraren, dat [de „Overheid" zorgen moet,
dat het nationale arbeidsvermogen voldoende onder
honden wordt. Bij de verdediging van die liberalis
tische stelling behoort natuurlijk de mededeeling, dat
dit zoowel in het belang vau de industrie en de werk
gevers als van de geheele arbeidersklasse is. Maar
waar blijft nu bij dit alles het waarlijk christelijke, het
oprecht en dierbaar calvinistisch beginsel? O, Calviju,
Calvinus, kom toch spoedig uwen dicipel zijn ministe-
rieele rok uittrekken en zijn ouwe plunje weer aan
trekken, want het gaat heelemaal niet goed zoo, kom
spoedig!
En de kleine luyden, de arbeiders die niet wachten
kunnen, geen dag en geen nacht? Ze zijn voor den
calvinistischen professor bij zijn verhuizing naar het
ministrieele torentje stukjes van een liberaal kapita
listisch stelsel geworden. Aan hun mensch-zijn, aan
hun christen-zijn denkt hij niet meer. Het kapita
lisme richtte een muur op tusschen hen en
hem, aan de eene zijde viert minister Kuyper samen
met de kapitalisten hoogtij, aan de andere zijde wrie
melt het proletariaat in het moeras(woorden van Dr.
Kuyper zelf!), de minister hoort hen niet.
Welk een heerlijke dag zal het zijn voor het prole
tariaat, als die muur eens omvalt, ondermijnd door het
socialisme, en als de kleine luyden hnn afgod dan zullen
zien in den vollen mammonistischen luister van zijn
kapitalistisch ministerschap
Er is misdadigheid te vinden in sommige domheid.
Niet in de domheid, die buiten eigen schuld is ontstaan
als gevolg van volslagen gemis aan verstand of als
gevolg van de volkomen afwezigheid van middelen tot
ontwikkelen. Maar wel in de domheid, die voortvloeit
uit een stelsel van domhouding en moedwillige onder-
dompering.
Schiedam kan veel zich ergeren over zulk soort mis
dadige domheid. Een staaltje daarvan is ons bijvoorbeeld
weer aangeboden in het 14-daagsche hoofdartikel van de
Nieuwe Schiedamsche Courant van verleden Zaterdag
avond. Dat artikel draagt als opschrifft „Het Gezin,"
en eindigt met deze zinnen
„Elk gezin, waar een goede geest wordt aange
kweekt, is als een brandpunt van beschaving, een
station van inwendige zending."
„Nog eens, wij achten het vereenigingsleven
noodzakelijk, ook goed en schoonmaar. laten
we op dit gebied als elk ander den gulden middel
weg bewandelen."
„Laten we ook eens denken om het gezin."
„Van daar stralen een licht en een warmte uit,
die heerlijk werken op de groote maatschappij."
Een aanval op het vereenigingsleven onder de leus
van bescherming van het gezin
Wanneer trad dit katholieke blad ooit op als verde
diger van de rechten en de belangen van het gezin
Waneeer viel deze christelijke kamprechter den onnoo-
digen nachtarbeid der brandersknechts aan, als strijdig
met de belangen van het gezin, als oorzaak van de
volledige vernietiging van ieder huiselijk leven? Wan
neer spande de Nieuwe zich voor de bestrijding van
het drankgebruik, een der grootste vijanden van het
leven van 't gezin? Wanneer brak het katholieke pers
orgaan van Schiedam een lans voor verkorting van den
arbeidsdag, verhooging der loonen, verbetering der
woningen en al wat daarmee samen hangt, ten einde
met het huiselijk leven den geheelen gezinstoestand te
verbeteren? Wanneer streed de katholieke Nieuwe
voor verbetering en uitbreiding van het onderwijs voor
de kinderen der groote proletariërsklasse, voor den
aanleg van een stadsbibliotheek en een stadsleeszaal,
waar de kinderen der misdeelden de kennis en ontwik
keling kunnen komen halen, die de materieele onmacht
hunner ouders hen belet te verkrijgen, ten einde daar
door het algemeene niveau van het gezinsleven te ver-
hoogen
Wanneer NooitNooit komt in dit christelijk blad
zooals trouwens in bijna al zijn soortgenooten iets, iets,
iets voor, al is het nog zoo klein, dat tot werkelijke
verheffing van het arbeidersgezin en van den arbeider
kan dienen,.... behalve dan, wanneer het, door den
„geest des tijds" gedwongen, zich er niet meer aan
kan ontrekken.
Maar nu, nu het ontwikkelend vereenigingsleven ook
te Schiedam een factor van beteekenis in het kleine
stukje maatschappij, dat Schiedam heet, gaat worden,
nu komt de groote liefde voor het gezin plotseling naar
DE MOKER