No. 14.
ZATERDAG 4 JUNI 1904.
4e Jaargang.
ORGAAN van de Afdeeling Schiedam der Sociaaldemokratische Arbeiderspartij.
Bureau van Redactie en Administratie:
A. WINTERBERG, Raam 2?. -
Stukken voor 't eerstvolgenc
nummer moeten niterlijk Woensdag a. s. 's middags 12 uur in het bezit der Redactie zijn.
Afdeeiingsnieuws.
De herstemming
De Statenverkiezing.
ABONNEMENTSPRIJS:
25 cent per kwartaal J7
franco per post 30 -cent j hlJ vooru^etahng.
Losse nummers 2 cent.
ADVERTENTIËN:
3 cent per regel.
Bij abonnement belangrijke korting.
Wandeltocht naar överschie.
Liefhebbers hiervoor wordt verzocht zich Zondag
morgen (5 Juni) om half elf in Constantia te vereenigen.
Verkiezfngsfonds.
Partijgenooten en Geestverwanten, voor een goede
propaganda en. veel verspreiding van lectuur is veel
geld noodig. Draagt allen naar vermogen bij. De be
stuursleden en de administratie van De Moker nemen
gelden in ontvangst.
Nogmaals worden de partijgenooten opgeroepen, zich
bij het bestuur aan te melden voor verspreidiugswerk
te Schiedam, Överschie en Kethel; uiterljjk op den 7
Juni worden de opgaven ingewacht.
Huishoudelijke Vergadering op Zondag 12 Juni a. s.,
te 10 uur in Constantia. Agenda in het volgend nummer
van De Moker. Het Bestuur.
't Verbond is geslagen De herstemming heeft een
uitslag geleverd, welke men in de rijen der „kristelij-
ken" niet had verwacht. Men waande zich vrij zeker
van z'n zaak.
Maar d'r is druk gestemd. 916 stemmen zijn uitge
bracht, waarbij slechts 6 van onwaarde, ('n Heele voor
uitgang). De heer Van Briel Sasse verkreeg er 451,
de heer Dirkzwager 459. Een verschil dus van acht,
maar daarmede heeft de anti-klerikale bevolking van
district II getoond dat ze een tijdlang te slaperig was
om te kijken wat er wel plaats had, waar ze trots hun
meerderheid de zetel aan den kristelijken kandidaat
gunde.
't Is buiten twijfel, dat de stemmen der soeiaal-demo-
kraten den doorslag gegeven hebben. Schoon niet allen,
zijn toch sommigen onzer gaan stemmen en weinigen
waren nu velen.
Zoeken we een reden voor hun handelen, tegen het
advies van het afdeelingsbestuur in, dan hebben we
niet ver te tasten. Als voornaamste drijfveer kunnen
we dan wel aanmerken de oudbakken, muffe drogrede
nen, ook nu weer te pronk gesteld, 't geslinger en
gescherm van de zijde der kristelijken met den gezags-
eerbied en de orde-frase. Stom genoeg van de lui om
niet te begrijpen hoe ze met die fratsen de orrzen prik
kelt en ter stembus drijft. Als je toch de kwallerige
hutspot, welke de Nieuwe Schiedamsche Courant in
haar no van Zondag als „hoofdartikel" opdischte, ruikt,
dan heb-je als gewoon mensch met 'n gewron organisme,
méér dan genoeg. Je walgt 'r eenvoudig van. In dit
no. vindt men er een bloemlezing uit de lezer geniete
zelf. Doch de zaak nuchter bekeken, in dit licht, mogen
de anti-revolutionairen zeggen aan de hulp onzer vrien
den hebben we onze nederlaag te dankenDaargelaten
dat ook eigen domheid 'n beetje geholpen heeft.
i.
De commissie voor den grondwet van 1848, op welke
wet ook de tegenwoordige provinciale staten gebaseerd
zijn, schreef naar aanleiding van haar voorstellen over
die prov. staten onder meer het volgende:
„De belangstelling van den ingezetene in de
plaats en het gewest zijner inwoning, op werkelijk
deelgenootschap in de huishouding gegrond,
geeft aan het staatswezen een stevigheid en zwaarte,
die menige waggeling en menige storm te boven
doet komen."
Zooals de geheele grondwet van 1848 uitging van
de belangstelling en deelneming van alle ingezetenen
land, deed zij dat ook ten opzichte van de huishouding
en het bestuur der proviucies en der gemeenten. De
vei deeling van het bestuur en de huishouding over 3
eenheden, nl. de gemeente, de provincie en het rijk,
beruste op deze grondgedachte: ieder ingezetene van
het land kent natuurlijk het best de toestanden van de
gemeente, waar hij woont, is daarbij zelf belanghebbende
en zal dus uit den aard der zaak het eerst en het
meest belangstellen in alle zaken, zijne gemeente be
treffende; om de algemeene belangstelling en mede
werking der ingezetenen in de huishouding en het bestuur
te verkrijgen, moet dus uitgegaan worden van de ge
meente; vandaar de gemeente als eerste eenheid;
de oude gewestelijke verdeeling van het land, die 'van
oude tijden af een bepaalde samenwerking tusschen
bepaalde landsdeelen had doen ontstaan, werd daarom
als tweede eenheid aangenomen; de derde eenheid
was natuurlijk het geheele rijk.
Hier moet even de nadruk gelegd worden op deze
grondgedachte van de wet van 1848: dat „de belang
stelling van den ingezetene in de plaats en het gewest
zijner inwoning, op werkelijk deelgenootschap in de
huishouding gegrond" werd, zoodat „deelgenootschap"
van den ingezetene (d. w. z van alle ingezetenen) en
zjjn daaruitvoortvloeiende belangstelling in de huishou
ding en het bestuur van gemeente, gewest en land als
de grondslagen van een werkelijk goede regeling werden
beschouwd. Van deze „deelgenootschap" is nooit iets
terecht gekomen. Een zeer beperkend kiesrecht heeft
de groote helft der meerderjarige inwoners uit
gesloten van „deelgenootschap". Daarmee was een
gezonde uitvoering der hoofdgedachten ,van de wet van
1848 al onmogelijk gemaakt.
Een der voorname politieke eischen der sociaal-de-
mokraten is thans: de invoering van die algemeene
„deelgenootschap" der ingezetenen, waaraan de grond
wet van 1S48 zijn beteekenis ontleende maar die nooit
in werking is gebracht.
De grondwet van 1848 gaf de grondbeginselen vooi
de inrichting van het provinciale huishouden en bestuur
aan, het overlatende aan een bijzondere wet, het stelsel
van bestuur uit te werken. Deze bijzondere wet is die
van 6 Juli 1850, de zoogenaamde Provinciale Wet,
herzien en gewijzigd in 1896 en 1897, maar niet geheel
in overeenstemming gebracht met de herziende grond
wet van 1848.
De g ondwet en de provinciale wet kennen de Provin
ciale Staten vierderlei roeping toe, n.l
lo. de regeling in het bestuur van het Provinciale
huishouden.
2o. het toezicht op de gemeentebesturen,
3o. de verkiezing van de leden der Eerste Kamer,
4o. de uitvoering van de wetsbepalingen en algemeene
maatregelen van bestuur betreffende het bijzonder
bestuur van den Waterstaat, de vereeniging en
splitsing der gemeenten, het onderwijs, het arm
bestuur en de nijverheid.
Het toezicht op de gemeentebesturen en de uitvoe
rende provinciale macht moeten door de Prov.Staten opge
dragen worden aan een uit hun midden aan te wijzen com
missie, Gedeputeerde Staten genoemd. Op eenige, van
slechts betrekkelijk geringen invloed zijnde, werkzaam
heden na, zooals „de regeling en het bestuur van het
provinciale huishouden"' hebben de Provinciale Staten
wettelijk dus voornamelijk beteekenis als kiescollege
van de Gedeputeerde Staten en als kiescollege van de
leden der Eerste Kamer.
Dat de Provinciale Staten als kiescollege van de Ge
deputeerde Staten beteekenis hebben en dat die betee
kenis zeer groot wordt geacht, blijkt bijv. uit het feit,
dat de kerkelijke partijen na het verkrijgen van de
meerderheid in de Provinciale Staten van Zuid-Holland
onmiddellijk het liberale college van Gedeputeerde
Staten hebben vervangen door een kerkelijk op 1 lid
na (den Heer Goekoop), dien de kerkelijke meerder
heid niet wist te vervangen en niet kon missen.
Kn dat de Provinciale Staten als kiescollege van de
leden der Eerste Kamer ook beteekenis hebben en dat
die beteekenis ook van gewicht wordt geacht, blijkt
bijv. uit dit feit, dat de Standaard in 1901 het wacht
woord s*af, overal op de verovering der meerderheid
uit te gaan in de Provinciale Staten, ten einde de
Eerste Kamer ook een kerkelijke meerderheid te be
zorgen.
Nu de verbonden katholieken, anti-revolutionairenen
christelijk-historischen, te zamen zich de kerkelijke of
de christelijke partijen noemende, zich gaan inspannen
om de meerderheid in de Provinciale Staten te krijgen
in zooveel provincies, dat zij daardoor een meerderheid
in de Eerste Kamer kunnen kiezen, nu trachten
natuurlijk de liberalen hun liberale meerderheid te ver
zekeren in de Eerste Kamer door al hun best te doen,
hun invloed te vergrooten in de Prov. Staten, en in
zooveel Prov. Staten een meerderheid te hebben dat zij
zeker zijn van een meerderheid in de Eerste Kamer.
Vandaar de heftigheid en de belangrijkheid van de
naderende verkiezingen voor de Provinciale Staten.
De sociaal-democraten staan tegenover dien verkie
zingsstrijd lang niet onverschillig over. De wijze waarop
Dr. Kuyper zijn geheele verleden heeft verloochend,
zijn gewichtigste beginselen over boord heeft gegooid,
en als vijand is opgetreden van de demokratie en dé
kleine luyden waardoor hij groot is geworden, en
de wjjze waarop de bondgenooten van Dr. Kuyper, zelfs
zij, die steeds op het heftigst door hem zijn bestreden
en aangevallen, hem thans volgen met terzijdestelling
van beginselen en overtuiging, hebben het vertrou
wen geschokt in de eerlijkheid en deugdelijkheid van
Dr. Kuyper als leider der christelijke partijen en als
minister en in de oordeelsbekwaamheid der kerkelijke
partijen zelf.
En^ de wijze waarop het „christelijk kabinet" van
Dr. Kuyper sinds 1901 is opgetreden, bewijzen gevende
van een allertreurigst soort partijpolitiek (de Hooger
Onderwijswet), een allergrootste wetsgevingsonbekwaam-
heid (de drankwet) en een alleronchristelijkst gemoed
en geweten (de slachtoffersmakerij na de Aprilstaking),
heeft meer dan voldoende aangetoond, dat het lands
bestuur in zulke handen niet veilig is maar dient voor
persoonlijke en partijverheffing en begoocheling van de
massa.
Reeds daarom zouden de sociaal-democraten niet on
verschillig kunnen zijn tegenover dezen verkiezingsstrijd.
Maar er is nog meer reden daarvoor. De vrijzinnige
partijen, van de conservatief-liberalen zooals Mees af
tot de vrijzinnig-democraten zooals Drucker toe hebben
zich tot handlangerij verleend aan de clericale partijen,
toen zij in naam van hun liberale beginsel het tegen
gestelde hadden moeten doen zij werkten gezamen
lijk Diede aan het tot stand brengen der dwangwetten
m 1903, zij hielpen den „christen" staatsman Kuyper
heidensche wraakmaatregelen nemen tegen de arbeiders.
Tegenover een dergelijke partij zoo scherp mogelijk
onze eigen zelfstandige sociaal-demokratische politiek
te stellen, is daarom een dure plicht En overal waar
het mogelijk is en de gelegenheid zich voordoet, moet
den liberalen van welke schakeering ook duidelijk ge
maakt worden, dat wij tegenover hen staan, principieel,
theoretisch en praktisch, en niet achter hen aan komen
of naast hen willen loopen. En ook de kerkelijke par
tijen moeten tot het inzicht worden gedwongen, gedwon
gen door onze woorden en onze daden, dat er een
breede kloof ligt tusschen het liberalisme en de sociaal-
demokratie, dat er geen verwantschap is tusschen soci-
aal-demokraten en liberalen, maar dat wij evenzeer
het liberalisme als het clericalisme bestrijden als zijnde
loten van denzelfden mammonistischen kapitalistischen
stam.
Daarom komen de sociaal-demokraten overal, waar
hun oiganisatie dat toelaat, met eigen candidaten voor
den dag, moedig en vol van hun ideale streven propa
ganda makende voor hun denkbeelden, die allen ten
doel hebben de klassetegenstellingen van thans te doen
verdrijven en voor alle menschen zonder onderscheid
een menschwaardig bestaan mogelijk te maken.
DE MOKER
uuiöiiuuuiug cu uci ucsiuur van net