Een twist in de Ned Herv. Kerk eigen zaak. Het blijkt, dat niemand van de raadsleden, ook zij niet die toch volkomen op de hoogte zijn van de Buitensluis-kwestie, dit heeft gevoeld en daarom de onbevoegdheid van.B. en W. in deze zaak heeft bepleit. En daar het gevaar niet denkbeeldig is, dat aan deze proletariërszaak door den Raad geen voldoende zorg zal worden besteed, zullen wij maar weer onze stem laten hooren. Of dat den armen adresseerenden drommel baten zal, weten wij niet; wij betwijfelen het. Maar het „onderdrukte, verwaarloosde proletariaat" zal deze zaak niet vergeten. En als de Raad opnieuw onrecht doet, eenmaal zal de stapel van onrechtmatige daden te groot worden Aan de Buitensluis staan 2 sluiswachters. De le sluiswachter, M. van den Bos, is sinds 38 jaar in ge meentedienst, de 2e sluiswachter J. de Boo sinds den 28 Juli 1887, maar reeds 57 jaar oud. De dienst aan de Buitensluis, de eenige sluis die de verbinding met de Maas te Schiedam verleent, is reeds daarom 3 a 4 maal drukker dan bij eenige brug of sluis- elders in de gemeente. Maar doordat de Buiten sluis èn bij hoog water en bij Z.w. en W.wind èn bij laag water (wanneer er kans is op het wegzuigen van het buitenwater door de zeeschepen) ook nog moet worden bewaakt, moeten de sluiswachters buiten hun vaste diensturen ('s zomers van 's morgens 5 tot 's avonds 9 en 's winters van 6—8, 's Zondags alleen de be wakingsuren en geen schuturen) ook nog bewakings dienst doen, wat neerkomt op minstens 2 uren nacht dienst met zijn beiden en bij slecht weer tot een be langrijk deel van den nacht kan uitdijen (van de 14 nachten zijn er slechts 3 vrij van bewakingstijd) Nu zijn er allerlei omstandigheden, oude en nieuwe, die den dienst aan de Buitensluis geleidelijk zeer heb ben verzwaard. De inrichting van de sluisdeuren is zeer ouderwetsch, en in een zóó ongelukkigen staat, dat de voor opening en sluiting vereischte moeite en kracht meer dan dubbel zoo groot zijn als in behoorlijken toe stand noodig zou wezen. Met 1 Januari 1901 kwam een nieuwe schutgelden- regeling in werking, en ook deze bracht erhetnoodige toe bij om den dienst te verzwaren. De oude regeling schreef voor, dat er 2 cent per ton moest worden be taald bij schuttingdit hooge schutgeld maakte dat menig schip wachtte tot „na bezetten tijd" om dan voor één enkel dubbeltje door de (bij gelijk water binnen en buiten) opengezette sluisdeuren te komen. Maar nu de nieuwe regeling het schutgeld per. ton van 2 cent op 1 cent heeft gebracht, maakt slechtk zelden een schip van het oude dubbeltjesrecht gebruik. Daardoor is dus het aantal schuttende schepen aanzienlijk vergroot. En voegt men daar dan nog bij, dat in den laatsten tijd meer loggers enz. binnenkomen dan vroeger, dan is het voor ieder na te gaan, dat de schutarbeid zeer aanmerkelijk is verzwaard. Het best is dit wel te bewijzen hiermee dat bij de oude regeling f 2300.aan schutgeld per jaar werd opgehaald en bij de nieuwe het dubbele. Met Kerstmis 1902 begon een nieuwe verzwaring van den dienst. Vóór dien datum gaf een eenvoudig klein rolbruggetje de verbinding tusschen de beide haven kanten. Dat bruggetje kon gemakkelijk door 1 man worden bediend, zoodat steeds een der sluiswachters dien roltijd rust had. Nu is daarvoor een zware groote ophaalbrug in de plaats gekomen, die zóó groote klep pen heeft, dat bij flinken wind heel wat kracht noodig is om de klep neer te krygen of het snel dichtslaan te voorkomen, en steeds zijn er 2 man voor uoodig. De sluiswachters kregen er nu volledige brugwachters- dienst bij, ondanks den vermeerderden sluisarbeid, zon der vermeerdering van inkomsten en zonder uitzicht op eenigen hulp. Het duurde dan ook niet lang, of de sluiswachters begonnen de nadeelige gevolgen van den te zwaren dienst aan hun lichaam te gevoelen. Hun onmiddellijke chef, de havenmeester, bleek hun dienst niet te zwaar te vinden, maar maakte dien door allerlei dienstjagerij en dienstklopper!) nog een beetje moeielijker en onaan genamer. Over dezen havenmeester, dien de volksmond reeds de havenpester gaat noemen, zullen wij binnen kort eens een boekje opendoen. Om de zaken der Buitensluis niet onzuiver te stellen, zullen wij over dien havenmeester nu maar verder zwijgen en er ons toe bepalen, de aandacht er op te vestigen, dat deze havenmeester (een man, vrijwel bij al zijn ondergeschikten gehaat) de onmiddellijke chef is ook der brug- en sluiswachters (vroeger stonden deze onder het vrij wat betere gezag van den commissaris van politie) en tevens de man is, die het college van B. en W. van advies dient in alle zaken, zijn onder geschikten betreffende. En daar het college van B. en W. de benoemingen, verplaatsingen, straffen enz. der brug- en sluiswachters in handen heeft zonder eenige controle, speelt dus de havenmeester, op wiens advies B. en W. afgaan, vrijwel de rol van havensouverein of wat men te Schiedam noemt „havengod." Toen da havenmeester van geen veranderingen in den overmltig zwaar geworden dienst aan de Buitensluis wilde weten, maar door zijn „dienst"-opvattingen het werk der sluiswachters nog noodeloos ging verzwaren, gebeurde wat onvermijdelijk wasde zich langzamerhand ziek-werkende sluiswachters dachten er over, met dien arbeid uit te scheiden. Voor den eersten sluiswachter, M. van den Bos, was dit zoo'n bezwaar nog niet, hij heeft door zijn 38-jarigen gemeentedienst recht op vol pensioen gekregen, en hoe weinig dit ook moge zijn, liever met een laag vol pensioen en wat overgespaarde duitjes een nog eenigszins behoorlijken gezonden ouden dag dan ter wille van een traktement van f 650.(met vrij woning en bovenkleeren) zijn ouden dag volkomen bedorven. Deze vroeg dus eervol ontslag tegen 1 Decem ber. Als hij het nog een kleine 2 jaar had kunnen uit houden, had hij de toelage voor 40-jarigen dienst kunnen krijgenmaar een kleine 2 jaar en vooral 2 winters nog zoo'n dienst te moeten vervullendan liever maar niet die toelage en dan de kans op een eenigszins goeden gezonden ouden dag gekocht met het prijsgeven van die toelage,een buitenkansje voor de gemeen tekas Maar de 2e sluiswachter heeft nog slechts 17 jaren dienst. Recht op vol pensioen heeft hij dus niet. Wel zijn beide oogen door den dienst haast onbruikbaar geworden. Wel gaat zijn eene been weigeren zijn plichten te vervullen het mooie ruwe weer, vooral in wintertijd, bij een zoo langen dienst gaat iemand ook niet in zijn kouwe kleeren zittenJa, wat moest hij doen Zonder vol pensioen en zonder eigen inkomsten Ontslag vragen ging niet. Dan maar een anderen weg opgegaan. Toen hij hoorde dat Van den Bos ontslag had gevraagd, wat dus neer zou komen op de noodzakelijkheid van te moeten werken met een nieuweling aan de sluiswat moest dat geven voor hem met zijn slechte oogen en zijn rheumatieke been toen kroop hem de vrees in het hart. Zou de dienst goed kunnen gaan met een nieuweling, met die sluisinrichting Dit was voor hem reeds een voorbode van gevaar voor hem, en misschien ook voor anderen. Eu toch hij moet kunnen eten, hij heeft toch altoos trouw zijn dienst gedaan, zonder klacht van iemand, wien ook, zonder straf of aanmerkingen van zijn chefs En zijn pensioen geeft hen geen droog brood, na 18 jaar trouw de gemeente te hebben bediend. Omdat de havenmeester geen verandering in den dienst wou voorstellen, bleef den 2en sluiswachter dus niets over dan zich te wenden tot B en W., al begreep hij dat dit college toch weer bij den havenmeester om advies terecht zou komen. Bij rekwest van den 20 Maart 1904 wendde de Boo zich daarom tot B. en W. met het verzoek om „verandering in den dienst" te brengen ten einde „minder arbeid" en „meerder rust tijd" te krijgen. Als redenen gaf de Boo op, dat de dienst door den brug buitengewoon was verzwaard, dat hij reeds 57 jaar oud is en dat hij door den dienst herhaaldelijk ongesteld was. B. en W. lieten hem bij zich komen. Zij erkenden, dat de dienst verzwaard was, erkenden ook nooit eenige klacht over de Boo hetzij over hem, hetzij over zijn wijze van dienstdoen te hebben vernomen enz Maar den 18 April antwoordden B. en W. „geen verande ring" te kunnen brengen in de uren van opening en sluiting van de sluis, en... „toevoeging van hulp kan niet plaats hebben." „Kan niet plaats hebben. De gemeente strijkt door de nieuwe schutgelden-regeling wel een paar duizend gulden meer dan vroeger in zijn zak. Maar het meer dere werk van schutting, zooveel meer, dat het te veel is geworden voor de dienstdoende sluiswachters, wordt niet betaald. Het verkeer in dat gedeelte der gemeente wordt zooveel drukker, dat een betere en ruimere ver keersweg noodig isdaarvoor wordt een groote ophaal brug gemaakt, waardoor de dienst aan het vroegere rolbruggetje, gedaan door de sluiswachters, aanmerke lijk zwaarder wordt. Weer laadt de gemeente-overheid dien meerderen arbeid op de schouders van de meer dan overladen sluiswachters. En als deze dan ver zoeken om hulp, dan krijgen deze niets ten antwoord dan dit: „toevoeging van hulp kan niet plaats hebben." Waarom kan dat niet? Koud dor gezag, dat niet be grijpt wat zulk een antwoord beteekent voor een paar arbeiders, die jaren en jaren de gemeente trouw dien den! Dom kil gezag, dat gezagseerbied en gezag- onderwerping predikt, maar zelf gezagshaat en gezags- verachting kweekt. Maar met dat al was de Boo niet geholpen Den 28 April richtte hij zich opnieuw met een rekwest tot B. en W., waarbij hij verzocht te worden overgeplaatst naar een brug waar niet dag en nacht dienst is te verrichten, maar daarbij geen vermindering van tracte- ment of verlies van vrije woning te lijden, daar hij alleen om overplaatsing verzoekt „om redenen van zwaren dienst aan de Buitensluis, slechte oogen en slechte gezondheid", door den dienst slecht geworden. Den 28en April ging dit rekwest in zee. Eerst den 14en September kwam een kil antwoord van eenige regelen in, behelzende dat het verzoek niet kan worden ingewilligd; en meer stond er niet in dat deftige offlciëele stuk. Geen redenen. Ook werd niet officieus eenige oplossing der moeielijkheden toegezegd. Niets. Maar wat meer beteekent dan dit nietszeggende antwoord, is wat er tusschen den 28en April en den 14en September geschiedde. Den 6en Mei werd een nieuwe instructie voor de brug- en sluiswachters vast gesteld, waarbij ook (wat met de vorige instructie niet het geval was), de sluiswachters aan de Buitensluis werden inbegrepen. In die nieuwe instructie zijn het vooral de artikelen 3 en 4, die hatelijk zijn en aan leiding kunnen geven tot treurige gevallen. In art. 3 wordt kortweg bepaald dat het personeel van de eene sluis of brug kan worden overgeplaatst „ook buiten de gevallen van straf, voorzien in het volgend artikel." En in art. 4 wordt verwezen naar de regelen van schorsing en ontslag uit de verordening van 20 Nov. 1894, maar dan volgt er dit: bovendien „kunnen de sluis- of brugwachters ingeval van plichtsverzuim, wan gedrag of overtreding van de bepalingen dezer instructie gestraft wordena. met boete tot hoogstens tien gulden iedere keer, die gekort kan worden op het loonb. met overplaatsing ook in een lager bezoldigden werkkring." Volgens deze nieuwe instructie heeft dus de haven meester maar plichtverzuim te constateeren, en het kort recht van „hoogstens f 10.boete iedere keer," (dat kan dus zoowat het heele loon zijn als het één maal per week voorkomt, en veel meer dan het loon als het meermalen voorkomt) wordt toegepast. En be halve deze tijdelijke loonkortingen wegens „plichtsver zuim enz(wat zijn dat allemaal rekbare begrippen kan er een blijvende loonkorting worden toegepast door „overplaatsing naar een lager bezoldigden werkkring." Welk een christelijk begrip van straf zit er in deze verordeningEn niet alleen als straf kan die over plaatsing (naar een lager bezoldigden werkkring ook worden toegepast, volgens art. 3 kan dat gebeuren alsde havengod B. en W. daartoe weet te bewegen. Heerlijk x-echt! Gelukkige brug- en sluiswachters. Maar een eenvoudige sluiswachter wil toch ook zijn brood redden tegenover, zelfs een gemeente. De sluis wachter de Boo wendde zich daarom tot den Gemeente raad met een adres, verzoekende de aanstelling van 2 assistenten voor de Buitensluis en bijbehoorende brug. Dit adres is nu om advies gesteld in handen van B. en W., die reeds hebben beslist dat „toezegging van hulp niet kan plaats hebben", die reeds met de Boo over den dienst aan de Buitensluis mondeling spraken en hem toen verlichting van den te zwaar geworden dienst weigerden, en die door een belangrijke instructie wijziging het brug- en sluiswachterspersoneel met hulp van een voortdurende bedreiging hunner inkomsten aan handen en voeten overleverden, aan het gezag van den havenmeester. Wij zeiden daarom niet te veel in het begin van dit artikel: B. en W. moeten hier hun eigen rechters zijn. Of zouden de leden van het college van B. en W. slechts ten deele deze treurige geschiedenis hebben meegemaakt en alsnog het voltallige college tot een betere houding weten te brengen? Wij zijn er nieuwsgierig naar, wat B. en W. zullen adviseeren, of zij met die koude kille machtsvertooning zullen voortgaan, of dat zij gehoor zullen geven aan het billijke verzoek tot uitbreiding van het personeel aan de Buitensluis, een verzoek, niet alleen van groot belang voor den verzoekenden sluiswachtei-, maar voor al zijn opvolgers en collega's. En wat zal de Raad doen? Begrijpen, dat het hier menschen geldt in dienst der gemeente, maar vooral dan het menschen en geen stukken machine zijn waar het om gaat? En inzien, dat het recht, het eenvoudige, direkte recht over de gemeente-ambtenaren niet aan één enkelen ambtenaar of aan het college vanB. en W. mag blijven zonder beroep op en medezeggenschap van den Raad? Of zou de Raad maar weer volgen, op een enkel lid na, dat sputtert tegen het voortdurend onrechtvaardige van zoovele rechtsopvattingen in den Raad? We zullen afwachten wat deze leerrijke geschiedenis ons zal vertoonen; en met ons zien tal van arbeiders, de gemeente-arbeiders in de eerste plaats, naar het ver loop van dit stukje geschiedenis van gezag. De Zondagsbode schrijft De a. s. stemming. Een twistappel is geworpen in de gemeente. M. i. onnoodig en dus met roekelooze hand. In een vergadei'ing van „Evangelie en Belijde nis", waar een candidatenlijst voor leden van het Kiescollege werd opgemaakt, zijn enkele aftredende leden door de meerderheid onwaardig gekeurd om langer zitting te houden en door nieuwe vervangen. Het is te hopen, dat het: „Bezint eer gij begint" door die meerderheid niet is vergeten en zij de verantwoordelijkheid kan dragen. Zal de meerderheid der stemgerechtigden de daad van dat kleine clubje goedkeuren Ik hoop het tegendeel en beveel van harte aan de candidaten, die ook van andere zijde aanbevolen worden, t. w. 1. J. Amoureus. 2. C. van' der Vlies, 3. Dr. D. N. Janssen. 4. G. Koenderman (1859). 5. W. van der Laan. 6. W. van Dijk. 7. W. Kouwenhoven. 8. G. van der Zee. 9. M. Westerveld. 10. Ph. G. Poort. 11. P. Vink. 12. K. Kiela. 13. M. Bijkerk. En voor de tusschentijdsche vacature14. D. Gabel. T(ap). Teneinde de zaak te begrijpen, zij ook de volgende circulaire even onder de oogen gezien

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

De Moker | 1904 | | pagina 2