No. 1. ZATERDAG 6 Maart 1909 9é Jaargang. ORGAAN der Afd. Schiedam en Vlaardingen der Sociaal demokratische Arbeiderspartij. Stukken voor 't eerstvolgend nummer moeten uiterlijk woensdag a. s. 's middags 12 uur in het bezit der Redactie zijn. De Moker A fdeelingsnieü ws. De 9e Jaargang» Uit de vóórgeschiedenis van het Arbeidscontract Het gaat goed zoo. ABONNEMENTSPRIJS: Bureau van Redaktie ADVERTENTIEN: 25 cent per kwartaal j Uj v00ruithetaU franco per post 30 cent j J 9 Gebouw „CONSTAJiTIA", Boterstraat 30. Bureau van Administratie 3 cent per regel. Losse nummers 2 cent. Rhoonschestraat 7boven Bij abonnement belangrijke korting. is eiken Zaterdag verkrijgbaar Te Schiedam: Nienwsticht N. Z. 82. Zalmstraat 22. „Constantia", Boterstraat 30. Te Vlaardixgen: W. de Gast, Callenburgstraat 56. Aan bovengenoemde adressen worden ook abonne menten aangenomen. De abonné's worden verzocht bij adresverandering daarvan kennis te geven aan de Administratie. Adresverandering. De ■penningmeester van de Afd. Schiedam der S. D. A. P., W, Hoek, is verhuisd van Singel 150 naar Lange Haven 130. Ons Mokertje heeft zijn achtste levensjaar achter den rug. Luide hebben o ze Moker-slagen weerklonken in het zwarte Schiedam, ten bewijze van onzen frisschen moed en onzen rusteloozen arbeid. De wapenen in onze smidse gesmeed, zijn druk gevraagd en veel gebruikt. Onze werkplaats wordt te klein, er is te veel werk gekomen. Dat zijn allemaal weldadige teekenen van vooruitgang. Teekenen, die geheel overeenkomen met de groote veranderingen, in het openbare leven in onze stad gedurende het afgeloopen jaar zichtbaar geworden. De klassenstrijd spitst zich ook hier toe. De arbeiders organisatie wordt met den dag machtiger en strijd vaardige1". De kringen waarin wü doordringen worden geregeld ruimer. Onze roode strijdvlag, de vaan van den bevrjjdingsstrijd der arbeiders, wordt door steeds meerderen met trots en liefde omhoog geheven. Voorwaarts marsch, vrienden Het zwarte Schiedam van den jeneverpatroon moet in afzienbaren tijd het roode Schiedam van de proletarenk!a>se worden Daarvoor ook gewerkt met ons blad, gezorgd voor nieuwe abonné's en voldoende geld en veel mede werking Dan zal de Moker ook in zijn negende jaar zijn plicht doen. Reeds in 1894 nam Patrimonium in zijn sociaal-pro gram een aant 1 eischen omtrent het arbeidscontract op. Het eischte nl. 1. verplichte verzekering tegen ongevallen, ziekte, ouderdom, werkeloosheid, 2. verbod van loonarbeid voor de gehuwde vrouw, 3. verbod van kinderarbeid tot 14 jaar. 4. vaststelling van maximum-arbeidsduur en minimum loon voor elk vak in elke streek, 5. afschaffing van allen Zondagsarbeid, 6. afschaffing van alle gedwongen winkelnering en vaa andere knoeierijen bij de uitbetaling van het loon, 7. volkomen waarborging der persoonlijke vrijheid van den arbeider na afloop van het loon. Eu in 1901 eischten het stembusprogram van Patri monium een wet op het arbeidscontract, speciaal met het oog op: 1. verzekering van het recht van vereeniging aan de arbeiders, 2. regeling van het leerlingencontract, 3. betere regeling van de Kamers van Arbeid, ook tot uitbreiding harer bevoegheid. De wet op de Kamers van Arbeid dagteekent van 1897 en kreeg toen ook de stem der anti-revolutionairen, Dr. Knyper inbegrepen Andere arbeiders dan die van Patrimonium hebben nooit het arbeidscontract op hun programma's gezet. Die waren daar te snugger vodr en begrepen, dat zoo'n contract niet anders dan nadeelig kon wezen voor de arbeiders, zoolang dezen een voldoende sterke organisatie misten en dus de werkgevers oppermachtig waren. En nu, nu de wet op het arbeidscontract is ingevoerd, blijkt maar al te duidelijk welk een domheid het was zulk een wet te eischen, domheid althans van de arbeiders. Want alleen daar waar de arbeidersorgani satie eenige macht van beteekenis had heeft het arbeids contract tenminste geen verslechting van den toestand gebracht. Deze weg der domheid, door Patrimonium betreden, werd op een gegeven oog^nblik gekruist door een anderen weg van domheid, bewandeld door de vrgzinnig- demokraten. Met de Patrimoniummannen komen deze heeren overeen in hnn liefhebberij om de werkelijkheid te willen aanpassen aan hnn beginselen. Hoe de werke lijkheid feitelijk is, hoe ze zoo geworden is en wat er van worden kan, dat is voor znjk so rt beginseldravers de grootste bijzaak. Zooals ook de geschiedenis van de wet op het arbeidscontract bewezen heeft. De vrijzinnig-demokratische temperings-beginselen zijn inderdaad niets anders dan Patrimonium's organische- arbeids-beginselen, paganistisch aangekleed.Zij ontkennen beiden, „uit beginsel" den klassenstrijd. Zij honden geen van beiden, eveneens „uit beginsel" rekening met den kapitalistischen grondslag van het heerschende voort- brengingsstelsel, de thans bestaande maatschappij en den tegenwoordigen staat. En zij zoeken beiden naar alge- meene eenwig-ware rechtsbeginselen voor die 3 leelijke kapitalistische dingsigheden. En zoo kon het gebeuren, dat vrijzinnig-demokraten onder aanvoering van Prof. Drncker, een wetsontwerp op het arbeids-contract konden ontwerpen, dat door het christelijkministerie, hetwelk stond onder de ge zegende leiding van Patrimoniums vleescheljjke bescherm heilige, Dr. Abraham Knyper, kon worden in behande ling genomen, om onder hernieuwde vrijzinnig demo kratische leiding (minister v*n Raalte) tot wet te worden verheven en door Patrimoniums voorzitter Ds. Talma in werking te worden gesteld op een voor de arbeiders buitengewoon slecht tijdstip. Er zit teekening in die schakelketting van antirevo lutionairen vrijzinnig-demokraten anti-revolutio nairen vrijzinnig-demokraten. Het is een heerlijk vierspanDrncker, Knyper, (Loeff), van Raalte, Talma. Het kapitalisme is er de bestuur der van. Hartverheffend inderdaad! (Wordt vervolgd.) De heer Goslinga maakt het ons gemakkelijk. Hij geeft ons zelfs ongevraagd bewijzen voor zijn gemis aan kennis van de vraagstukken waarover hij oordeelt en voor zijn reactionairen aanleg. Ieder kan begrijpen, dat ons dit zeer aangenaam is, het wordt ons daar door mogelijk, zonder eenige inspanning zijn arbeiders vijandigheid en onbekwaamheid aan de kaak te stellen. Zijn laatste openbare domheid is het schrijven van den volgenden brief Schiedam, 27 Februari 1909. Aan den Schiedamschen Bestunrdersbond. Mijne Heeren In antwoord op nw uitnoodiging om a.s. Maandag 1 Maart, te komen debatteeren in een door uwen bond uitgeschreven vergadering, deel ik n door dezen mede, dat daaraan door mij geen gevolg zal worden gegeven. Het zij mij vergund, u mede te deelen op welke gron den dit mijn besluit rust. In de eerste en voornaamste plaats kom ik niet, omdat er tusschen den spreker, den heer De Bruin, en mij, op het gebied van politieke en sociale beginselen, een te diepe kloof is. Gelijk, reeds uit de aan kondiging blijkt, meent de heer De Brnin, dat ik aan de menscheu steenen wil geven waar ze brood behoeven, terwijl het mijn innige overtuiging is, dat het socialisme met al zijn schoone en onvervulbare beloften, feitelijk datgene doet waarvan het zijn prin- cipieele tegenstanders be chuldigt. Elke gemeenschap pelijke grondslag voor een vruchtbare discussie ontbreekt derhalve. Het debat kan dns geen resultaat, hebben en voor nnttelooze twistgesprekken ontbreekt mij tijd en last. In de tweede plaats kom ik niet, daar ik mijn stand punt in de openbare zittingen van den raad, naar ik meen, voldoende heb uiteengezet en burgerij dus daar mede bekend kan worden geacht. Het waarachtig belang van den werkloozen arbeider heeft mij daarbij gedreven. Dit belang brengt mede, dat hij niet verlaagd wordt tot een gealimenteerde van stad of staat, maar dat hij opgewekt, gesteund en gestaald worde om niet alleen in dagen van voorspoed, maar ook bij tegenslag als onafhankelijk man zijn brood te eten. Mocht een aan mij geestverwante organisatie er prijs op stellen rnjjii houding in den Raad nader te hooren toelichten, dan zou ik geen bezwaar hebben dit te doen, doch uw boud acht ik daartoe niet de voor mij aange wezen plaats. De heer Goslinga weet dat onze beweging te Schiedam met stevige passen voorwaarts gaat en dat zij in inner lijke kracht en getalsterkte snel groeit. Nn wordt hem de prachtigste gelegenheid geboden om in onze kringen eens te getuigen van zijn „beginselen" en uiteentezetten waarom onze „beginselen" volgens h^m niet deugen. En wat doet deze strijdbare held Hij blijft weg, met zijn beginselen, en zegt dat hem „tijd en lust ontbreekt voor nnttelooze twistgesprekken." Het is dom, op zóó krasse wijze te laten merken, hoe weinig men voor zijn beginselen over heeft en hoe zwak men zichzelf weet tegenover zijn tegenstander. Een zeer eenvoudigen arbeider hoorden wij tegen een ander zeggen „och, 't is een gewone kwajongen, en niks meer". Dezen indruk maakt de heer Goslinga op zeer velen. Het zij hem gegund. De heèr Goslinga schrijft, dat „het socialisme met al zijn schoone en onvervulbare beloften feitelijk datgene doet waarvan het zijn principieele tegenstanders beschuldigt". In dit kleine zinnetje schiet de heer Goslinga twee groote bokken. Zeker, het hadden er nog meer kan nen zijn. Maar voor een in eigen kring zóó opgehemeld mensch is het toch nog al veel. Wanneer de heer Goslinga het voorstelt alsof het anti-revolutionaire beginsel in strijd is met het socialisme ot onvereenigbaar daarmee is, dan stellen wij daartegen over de verklaring van den Rotterdamschen anti-revolu tionairen heer Diemer op de laatste jaarvergadering van Patrimonium deze achtte het socialisme niet alleen niet in strjjd met het anti-revolutionaire beginsel, maar verdedigd# zelfs de vereeniglaarheid van het christen- socialisme met het lidmaatschap van Patrimonium. Nn is het onmogelijk, dat het anti-revolntionaire begin sel den heer Goslinga het tegenovergestelde voorschrijft van wat het zijn partijgenoot den heer Diemer gelast. Het verschil van meening in deze kwestie tusschen de heeren Diemer en Goslinga komt dan ook niet voort uit het een of ander anti-revolutionair of calvinistisch be ginsel, zooals de heer Goslinga beweert, maar komt hiervandaan, dat de heer Goslinga kapitalistisch, en de heer Diemer proletarisch denkt, gevoelt en redeneert. Wat wij reeds meerdere malen konden aan- toonen. De tweede bok in 't aangehaalde zinnetje is deze Wie de goden in 't verderf willen storten, ontnemen zij eerst het verstand.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

De Moker | 1909 | | pagina 1