Wekelijksch Overzicht. FEUILLETON. De Ouwe Freek. Stemmen uit andere kringen. 1913, zoodat men anderhalf jaar-zal hebben om zich in te richten. De Sinf Willebrordus-stichting wenscht er twee jaren bij. Alzoo wordt besloten. De Sint Willebrordus-stichting zal straks de kwitantie voor betoonde bereidwilligheid doen presenteeren bij den Gemeente-ontvanger. En de katholieken doen héél verontwaardigd als er gesproken wordt van sub-si-die-jacht Daar hebben ze groot gelijk in ze honoreeren toch alleen den wissel voor bewezen diensten aan de koalitie. En Van der Meer mag praten van kwaadwillige honden het vleesch zal hij geven. Zijne Excellentie Sint Willebrordus is niets te wenschen overgebleven. De gemeente zal het katholiek bewaarschoolonderwijs gaan subsidieeren, ook al is het geen cent waard. Zoo n koalitie legt toch maar geen wind-eieren BINNENLAND. In de schaduw der kerk. Het Handelsblad bevat brieven uit Maastricht, waarin een beschrijving wordt gegeven van het karnaval aldaar. Hoe het in deze vrome stad, waar de katholieke geestelijkheid nog bevel voert over het grootste deel der bevolking, toeging, mag blijken uit het volgend beeld van de danslokalen in een volks buurt „Het vieze, warme, zure bier gaat er in stroomen in en langs de keelgaten, het plast er op den grond en over de groezelige, tientallen van karnavals meegemaakt hebbende, pakjes het vermoddert er op den dansvloer met het vuil van de straat meegebracht en met de afgereten kostuum- en maskerresten en door die stin kende modderlaag, in de gloeiende atmospheer, hossen de honderden, de duizenden, die met ongelooflijke massa's van dat bier in de lichamen, den heelen avond door, in- en uitdringen en -persen. Van dansen geen sprake meer de geverfde papieren maskers, verweekt door transpiratie en bier, half afgereten of ingedeukt, de gewone kleeren onder de smerige karnavalspakken uitstekend, elkaar obsceen en ruw vastklemmend, wordt er op het gejank van een klarinet, een trompet en een viool, of bij het piepen van een orgel, gesprongen en gehost. Daar zijn kinderen van misschien veertien of vijftien jaar, daar zijn oude vrouwen van wel zestig en dat alles zingt dat „het een zwijneboel is en anders niet alsook: „En hebben wij veel centjes, dan hebben wij plezier en dan drinken wij niets anders dan bier. En verder „Een Maastrichtsch feest zonder „bier", zonder stroo men „bier", is ondenkbaar en dat daar voorloopig nog niets tegen te doen is, daarvan is hier iedereen over tuigd niemand die het durfde wagen om het eens zonder „bier" te doen, tot zelfs niet de bestuurders der „Stichting De Steurs", het verenigingslokaal der katho lieke arbeidersorganisatie, waar over drankmisbruik wel (Een Levensbeeld). 't Was een eentonig leven, in onze buurt bij de glas fabriek. Er gebeurde niet veel en, zooals Heine zegt, alleen als er iemand begraven werd, kregen we wat te zien. Het uitputtende werk in de hut verloomde de geesten van de mannen en de droefgeestige saaiheid drukte ook de vrouwen en zelfs de kinderen, voor wie, als 't jongens waren, de hut het voorland was. Nauwe lijks twaalf jaar kregen ze 't eerst openvallende baantje van indrager tegen drie gulden per week moordende arbeid, die de blozende wangen van 't buitenkind in enkele weken deed verflensen, 't kinderlichaampje ver schrompelde tot een pieterig, bleek, vroegwijs oud mannetje, dat met zijn intree in het rookhol bij stil zwijgende overeenkomst een streep zette onder zijn kinderleven. Voortaan ging hij bij vuuravond aardappels rooien ook wel visschen, of lag met andere aanvangers en stellers tegen den dijk pijpen te rooken uit de blikken tabaksdoos, die hij van zijn eerste verdiende geld had mogen koopen. Er was onder die menschen geen levens lust, geen bewustzijn van gezonde kracht. Hun leven lag klaar en afgeteekend voor hen het zou de hut zijn tot het einde toe. En ik heb me, als jongen, die door gelukkiger omstandigheden voor dat lot van versuft werkdier bewaard bleef, dikwijls afgevraagd, of t nu toch overal op de wereld zoo saai en leeg zou zijn als aan die nare flesschenfabriek met z'n omgeving van kolenhoop, glashoop, kalkschuur, flesschenloodsen en paskamer. Maar eens op een dag wij, die school gingen, hadden vacantie gebeurde er iets. Onze buurt kreeg nieuwe bewoners. Er stond een huisje leeg, jaren be woond geweest door een glasblazer met vrouw en twee kinderen. De man had de tering gekregen en was na lang lijden bezweken. Kort daarna stierf ook een van de kinderen en de weduwe trok naar het kleine pro vinciestadje, op een kwartier afstands gelegen, waar zij een winkeltje in galanterieën begon. Nu zou de woning betrokken worden door een groot gezin van den Waalkant. De menschen hadden geboerd, maar 't hoofd niet boven water kunnen houden en menig hartelijk woord gesproken is, doch waar het bier stroomt als overal elders, desnoods nog erger En als nu uren aan uren het bier gestroomd heeft, als de ongevoede lichamen, verslapt door hossen en springen en urenlange tochten doon.de oude fabrieksstad, verhit en uitgeput zijn, dan zijn nog het minst te be klagen die massaas, die lijkslaan en in elkaar gezakt, tusschen, ook aangeschoten, maar toch nog flinkere broers en zusters, of dochters en moeders naar huis gesleept en gedragen worden want die vechten ten minste niet en wee ook den armen meisjes en jongen vrouwen, die hossend en zingend uit de schamel ver lichte straten der arbeiderswijken, met hun begeleiders in de donkere wegen, z.g. op weg naar de dansgelegen heden in de aangrenzende dorpen Wie enkele uren zich gewaagd heeft in de arbeidersbuurten, wie een ronde gemaakt heeft om de stad, buiten het banale der bourgeoisie-karnaval, die heeft wel veel barbaarsch-moois gezien, iets dat hij misschien niet wist dat in onze eeuw en in ons Nederland nog te zien was, doch die zal innig overtuigd zijn, dat het een mooie, maar immoreele „zwijneboel en anders niet" is, zich afvragen hoe de kerk, die in deze provincie toch zoo oppermachtig beweert te zijn, geen eind heeft willen maken aan deze driedaagsche losbandigheid, die voorafgaat aan den vastentijd." Waarom de kerk er geen eind aan maakt Wel, omdat gedemoraliseerde arbeiders het makkelijkst onder den duim zijn te houden. Het is het belang van de kerk, dat de arbeiders zijn zooals zij zijn. En het is geen toeval dat in het katholiek arbeiderslokaal erger gezwijnd wordt dan elders. De arbeiders ontrukken aan den drank, werken aan hun zedelijke verheffing, hun geest en gemoed richten op edeler vermaak, dat wil en dat kan slechts de socialistische arbeidersbeweging. En zij zal het te Maas tricht doen, zooals zij het elders deed. En de katholieken verkoopen de zedelijkheid met den mond; met het plagen van andersdenkenden en het verbieden van een vergadering van den N.-Malthusi- aanschen Bond. Gedenkt den Farizeëer BUITENLAND. Het presidium van den Duitschen Rijksdag. De rechter-vleugel van de nationaal-liberalen, onder aanvoe ring van Schiffer, klampt zich harstochtelijk vast aan de kinderachtige vondst, om Bebels grap over het „kaiser- hoch" en de „hof-gangerei" (hij legde den spot er zoo dik op, dat hij b.v. vroeg of Scheideman ook een kuit broek aan moest hebben, als hij ten hove verscheen voor ernst te verklaren. Zoo wordt hun stemmen op 9 Februari op Scheidemaftn een betreurenswaardige ver gissing, die zij natuurlijk zullen herstellen bij de defini tieve verkiezingen voor het presidium. De partij van de 110 mandaten en de 4Vé millioen kiezers zal dus moeten trachten er over heen te komen, als zij uit de parlementaire gemeenschap gesloten en vooruitzicht op vaste verdiensten, de man op de „plaats" en de jongens in de hut, was voor hen een ware uit komst. En de fabriek kon een verschen aanvoer van stevig proletariërsvleesch wel gebruiken. Er was een voortdurend tekort aan goede werkkrachten. In den wintertijd gebeurde 't wel, dat kolendragers of polder werkers een plaats als stoker of aschbrander vroegen, maar tien tegen één, dat ze met 't voorjaar elders meer loonend en minder sloopend werk konden krijgen en dan aarzelden zij niet lang, om de voor enkele maanden begeerde plaats aan andere liefhebbers over te laten. Op den dag dan, waarvan ik sprak, was de familie met al haar hebben en houden aangekomen. Het transport van het gezin met het luttele huisraad, de winterprovisie en het varken was opgedragen aan een van de flesschen- schippers. En zoo konden wij kennis maken. Voorloopig was de beste manier daarvoor een handje te helpen bij het overdragen van het goed, wat wij dan ook graag ongevraagd en ongeweigerd deden. 't Duurde geen halven dag, of de nieuwe buren waren geïnstalleerd. Achter een keuken, die het woonvertrek zou zijn, omdat er een gemetselde haard en een planken- voetebank was vóór een kamer met steenen vloer, een bedstee en een kast en boven nog een zolder met wat slaapsteden. Aan den voorkant een hoekje grond met een schuurtje en een gelegenheid voor de keu. Als ik op dit oogenblik zoo'n verhuizing bijwoonde dan zou ik zeker andere dan aangename gewaarwor dingen voelen opkomen, maar ik wil wel zeggen, dat ik er toen best over te spreken was. Ik vond het erg aardig van onzen mijnheer, om die arme menschen een huisje te geven en vast werk. Misschien stond dit me nog 't best aan, dat er onder de zwerm groote en kleine kinderen hoe kon 't anders bij zulk een regelmatigen familie-aanwas ook een jongen was van mijn leeftijd, een jaar of tien, die dus nog twee jaren schoolgaan en spelen voor den boeg had voordat de fabriek hem zou inslokken. Van éen der huisgenooten kon ik langen tijd geen hoogte krijgen, Was een lange, magere man, zeker al wel diep in de zestig, met grijs haar op en langs 't hoofd. Ik herinner me niet, hem ooit geschoren of gekamt te hebben gezien, evenmin als ik hem ooit heb zien lachen. Stug en norsch was de uit drukking van zijn gezicht en wat ik den eersten tijd van zijn zeldzame spraakgeluiden vernam was niet in niet geschikt verklaard wordt om in het presidium zitting te nemen. Het zal haar niet zwaar vallen, meenen wij. Of de burgerlijke partijen ten slotte er ook zoo goed bij zullen varen, die het spelletje op touw zetten Daar zullen zij zelf minstens wel enkele angstige vraagteekens achter zetten In de vereeniging Pro Juventutete Amsterdam heeft de heer Th. Roest van Limburg, hoofdcommissaris van politie te Rotterdam, in het begin dezer week een voordracht gehouden over Tuchteloosheid en hare be strijdingeen dankbaar onderwerp voor heeren en dames bourgeois, omdat hierbij de proletariër door zijn leven en levenswijs telkens een veer moet laten. We zullen enkele gedeelten uit de redevoering aan halen, (de verschillende aanhalingen zijn uit het verslag der N.R.C.) om het bovenstaande aan te toonen „Tuchteloosheid is vooral een euvel van onze „groote steden. Geen Nederlandsche stad kan nog „een wereldstad genoemd worden met een werkelijk „cosmopolitisch karakter. Dat vindt voornamelijk „zijn oorzaak hierin, dat onze groote steden, op „een enkele uitzondering na, ware volkssteden zijn, „d.w.z. dat verreweg het grootste gedeelte harer „bewoners behooren tot de volksklasse." „De volksklasse is veel meer dan de gegoede „klassen aan dezelfde plaats verbonden. Haar karakter „vormt zich meer stabiel met plaatselijke eigen aardigheden, in tegenstelling met het min of meer „cosmopolitische tintje, dat de andere klassen der „maatschappij kenmerkt." Tot de volksklasse rekent de heer Roest van Limburg hen, die moeten leven van een inkomen van f 1000 of minder en hij vermeldt daarbij, dat 75 percent der Rotterdamsche bevolking daartoe behoort. In dit verband moet ons de opmerking van het hart, dat 't noemen van zoo'n bedrag meer dan ooit de hooge noodzakelijk heid van een goede statistiek bewijst. In een plaats als Schiedam zouden de kohieren van de inkomstenbelasting eenigen steun kunnen geven en we zullen niet ver van de waarheid af zijn, indien we als onze meening een bedrag van ver in de 80, zoo niet in de 90, noemen. We zetten ons artikel voort met de volgende aanha lingen. Ter verduidelijking echter diene, dat de heer Roest van Limburg het voortdurend over de Rotter damschevolksklasse heeft. „Nu moet spr. van het hart, dat ons volkskarakter „hem in het algemeen ontzaglijk is meegevallen.".... „Wat baldadigheid, wederspannigheid en verzet „tegen de politie, dronkenschap, bedelarij en land- „looperij betreft, waren overal de rubrieken, behalve „dronkenschap in 1908, de cijfers van Antwerpen „hooger dan die van Rotterdam. Wederspannigheid „en verzet kwamen te Antwerpen tienmaal, bedelarij „en landlooperij vijftigmaal, baldadigheid tweemaal staat, om den ongunstige indruk, dien hij op mij maakte, weg te nemen. Trouwens, de toon onder de huisgenooten was over 't algemeen weinig vriendelijk. Die stugge grijze man was de mans broer. Maar van de oudste dochter, die op het oogenblik van aankomst bij een predikant in de buurt diende, tot de kleine peuter, die amper loopen kon, noemden hem maar kortaf Freek. En als ze van hem spraken, ter onderscheiding van den oudsten jongen, die denzelfden naam droeg, „de ouwe Freek". En dat was voortaan zijn naam bij iedereen. Voor Freek was op of bij de fabriek geen plaats. Ik geloof niet, dat 't mij als jongen opviel, met hoe weinig respect hij door alle leden van 't gezin behandeld werd. Tegen hem werd de toon nog snauwerder dan tegen de anderen en als de kinderen de vier jaar te boven waren, had een waarschuwing van het achtjarige zusje meer vat op hen dan wat hij mocht zeggen. Maar met de kleintjes was hij het goed eens. Zoodra zij loopen konden nam Freek de zorg voor hen op zich. En het lijkt mij, uit de verte gezien, nu ik verschillende moment-indrukken kan samenvoegen, alsof de ouwe Freek met z'n terugstootend gezicht, z'n oogen half toe, z'n hangende onderlip en z'n kiezen bezig met 't ver werken van een tabakspruim, toch in zich had een grooten schat van goedheid en teerheid, die hij behoefte had om uit te deelen. Als hij met zoo'n kleine dreumes aan de hand liep of zich met hem neerzette in het gras aan den slootkant, dan was er vriendelijkheid en zachtheid in den toon van zijn stem en er kwam een warmer tint over z'n oude verroeste gezicht. Hij hield van een praatje, ook met anderen. Als wij 's zomersavonds voor de deur zaten, gebeurde 't wel, dat hij bij ons bleef staan en in een opwelling van mee te deelen wat hij wist, ging vertellen van het bijenleven. Maar we konden hem niet goed verstaan hij sprak erg rad en binnensmonds en daarbij een erg plat Geldersch dialect. Misschien was ook zijn uiteenzetting niet bevat telijk genoegik heb er ten minste nooit veel van meegedragen. 's Zomers verdiende hij nog wel eens wat als boeren arbeider. Maar in den wintertijd had hij den heelen dag niets te doen en dan zocht hij overdag zijn toevlucht 't liefst in de potkamer, een loods, waar de aarden potten werden gemaakt en tevens gedroogd. Dan zat hij daar op een laag bankje achter de hooge kolomkachel en luisterde stil naar de gesprekken van

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

De Moker | 1912 | | pagina 2