Waar moeten we morgen weer eens
mee openen
Ingrid van der Vlis
Met een goede 80.000 inwoners telde
Schiedam na de Tweede Wereldoorlog
journalistiek gezien mee. Vanaf de jaren
'50 begonnen de regionale kranten aan
een enorme opmars, met een hoogtepunt
in de jaren '60. Iedere stad - en
daarbinnen iedere zuil - had minstens een
eigen periodiek. Zo ook Schiedam.
Landelijke bladen als het sociaal
democratische Het Vrije Volk, Het Parool,
de protestants-christelijke Trouw en de
Rotterdammer, het katholieke De Tijd/De
Maasbode en de communistische De
Waarheid hadden allemaal hun eigen
redacteuren of correspondenten binnen
de Schiedamse veste. In een serie laat
Musis de komende maanden een aantal
van hen aan het woord over dit -
verdwenen - journalistieke landschap. De
opkomst van de televisie, de ontzuiling en
de daaropvolgende persconcentratie
zorgden immers voor grootschalige
veranderingen. Schiedam verloor
langzaamaan de lokale edities en ging
mee in de molen van landelijke
dagbladen. Daar was anno 1957 nog geen
sprake van.
195 Musis
Aad Wagenaar (1939) werkte sinds 1957 als journalist voor
dagbladen en tijdschriften, onder andere voor Het Vrije Volk,
het Rotterdams Nieuwsblad, de Haagsche Courant,
Vrij Nederland en Panorama. In 1970 publiceerde hij een
baanbrekend boek over het bombardement van Rotterdam.
Op basis van vele interviews en getuigenverslagen legde hij
de gebeurtenissen van de meidagen van 1940 vast.
De Tweede Wereldoorlog bleef zijn belangstelling houden.
Dit leidde ertoe dat hij begin jaren negentig uitgebreid
onderzoek deed naar een meisje dat uit Kamp Westerbork
was weggevoerd. Zij was te zien op een filmfragment, waar
zij haar hoofd uit een vertrekkende treinwagon stak.
Na de oorlog werd dit beeld het icoon van de jodenvervolging
in Nederland. Aad Wagenaar ging op zoek naar aanwijzingen
en vond ze, waardoor hij het meisje haar identiteit kon
teruggeven. Het bleek geen joods meisje te zijn, maar een
zigeunermeisje: Settela Steinbach.
Al vroeg wilde Wagenaar journalist worden en klopte daartoe
welbewust aan bij de Schiedamse redacteur van het
Rotterdamsch Nieuwsblad.
Hij trof Gerard Lutke Meijer. Wagenaar: "Een geweldige
journalist. Die had je eigenlijk nog moeten kunnen
interviewen voor een reeks als deze: een ambachtelijke
veelschrijver. Hij zetelde in een kantoortje op de Koemarkt en
was eindredacteur van de lokale editie van het Rotterdamsch
Nieuwsblad. Ik heb letterlijk bij hem aangeklopt. Ik wilde
journalist worden, maar had er de papieren niet voor.
'Kom maar naar La Venezia' kreeg ik te horen, de ijssalon op
de hoek van de Passage. Daar trakteerde hij mij op een kopje
koffie met slagroom. Ik kreeg het voordeel van de twijfel en
hij vroeg mij een stukje te schrijven over een jubilerend
christelijk bejaarden- of verpleegtehuis aan de Tuinlaan.
Hij maakte een afspraak met de directrice en ik ben daar
werkelijk bevend en bibberend naartoe gegaan. Ik was
achttien jaar oud en had - afgezien van de brieven die ik
schreef - geen enkele schrijfervaring. Ik interviewde de
directrice en heb vervolgens thuis heel lang zitten werken aan
een stukje. Dat gaf ik aan Lutke Meijer en een dag later stond
het in de krant. Geweldig was dat."
"Lutke Meijer was content met mijn bijdrage en kon wel wat
assistentie gebruiken. In die tijd werkte ik als boekhouder bij
een bouwbedrijf en had dus alleen de avonden over. Dat was
geen probleem, want in de jaren '50 bloeide het culturele en
verenigingsleven van Schiedam als nooit tevoren. Soms ging
ik op één avond naar twee voorstellingen of
verenigingsbijeenkomsten. Ik schreef daar dan een beknopt
verslagje over en kreeg bij plaatsing vier cent per krantenregel
betaald, een behoorlijk bedrag. Het dubbeltje dat ik tijdens
zo'n avond voor de garderobe uitgaf, mocht ik zelfs
declareren. Het ging echt heel keurig, hoewel ik aanneem dat
het allemaal zwart gebeurde en dat ik niet verzekerd was.
Ik schreef gemiddeld twee tot drie stukjes per week.
"Na een tijdje kon ik ontslag nemen als boekhouder en kreeg
ik een vaste aanstelling. In die jaren schreef ik allerhande
stukjes over de stad, maar kwam er ook ruimte voor 'echte'
reportages - iets waar mijn hart lag. In februari 1959 wilde