Henegouwse ambities in steen. Eei
Aan het Stadserf, in de schaduw van het
stadskantoorstaat een half begroeid en
welhaast zielig ogend hoopje stenen.
Vage contouren van een toren met vensters zijn
er nog in herkenbaar. Ervoor staat een beeld
van een vrouw met iets onbestemds in haar
hand. De geschiedenis van deze brok stenen is
bijna verloren, maar daarom niet minder
boeiend. Het is juist dit restje dat ons nog iets
vertelt over de positie van Schiedam in de 13e
eeuw, over de relatie tussen stad en
grafelijkheid, over de politieke ambities van de
vrouw in brons die voor het huis roerloos naar
haar oude stad kijkt.
Musis 266
Pijpaarden sculptuurtje, opgegraven uit de gracht rond de ruïne.
Foto Chr. De Roo
Moeilijk valt uit die laatste resten op te maken dat Het huis te
Riviere ooit één van de grootste kastelen in Holland was.
Zelfs, op de grafelijke burcht in Den Haag na, het grootste
kasteel in Holland. Het was gelegen net buiten de vesten van
Schiedam en de ruïne van dit huis is nog altijd zichtbaar.
Wat vandaag nog staat aan de Schiedamse Broersvest zijn de
resten van de oude woontoren van huis te Riviere. Volgens
de archeoloog Renaud nam deze toren een vrij belangrijke
plaats in binnen het imposante bouwwerk. Deze woontoren
of donjon was het centrale punt binnen de burcht en had
waarschijnlijk een oppervlakte van 20 bij 17,50 meter.
De bouwwerken rondom de woontoren zijn regelmatig
herbouwd, na verval of verwoesting. De noordmuur van het
oude kasteel was op dezelfde manier geconstrueerd als die
van de kastelen Teylingen, Brederode en Muiden en in het
geheel nam de donjon min of meer dezelfde positie in als de
donjon van de kastelen Teylingen en Ter Does. Het lijkt er op
dat Riviere voor deze - later gebouwde - kastelen als model
heeft gediend.
Volgens hoogleraar J. G.N. Renaud, die voor de Rijksdienst
voor Monumentenzorg tal van archeologische onderzoeken
heeft verricht op en naar resten van Nederlandse burchten is
het opmerkelijk dat het kasteel over een relatief klein
hoofdgebouw en een nogal forse voorburcht beschikte.
De schatting van de omvang van deze voorburcht loopt van
26 bij 40 meter naar 26 bij 55 meter. Door nog hiaten in de
archeologische opgravingen kunnen we - helaas - geen
volledig beeld van het totale complex schetsen.
Op basis van wat archeoloog C. Hoek in navolging van
Renaud na eigen onderzoek heeft beschreven valt ook het
volgende nog te melden; Het gehele complex was een
onregelmatig omgrachte vierhoek waarbuiten een walmuur
was opgetrokken. Op de hoeken van deze walmuur stonden
vierkante torens, die ongeveer anderhalve meter uit de
walmuur sprongen. De maten van de uitwendige driehoek
bedroegen ongeveer 55 meter. De woonruimten waren
gelegen tegen de zuidelijke en voor een gedeelte tegen de
oostelijke walmuur, waar tevens de toegangspoort te vinden