De joodse begraafplaats, 1862-1900 De joodse begraafplaats, 1901- 1940 VOOR KOLEN j F-P. MAARLEVELD 27 Musis Dc voormalige eerste Vlaardingse synagoge aan de Havenstraat, waarin later kolenhandel Maarleveld was gevestigd, 1954. Foto: Roovers, Collectie stadsarchief Vlaardingen erop gericht een eigen 'Nederlandsche Israëlitische Gemeente' in Vlaardingen te stichten. Als motivatie voerde men aan "dat zij verstoken van een eigen gemeente thans zich tot het waarnemen hunner Godsdienst naar Schiedam moeten begeven als de meest nabijgelegen plaats waar een synagoge is gevestigd, terwijl ook hunne kinderen daar het gevorderd godsdienstig onderwijs moeten gaan ontvangen, hetgeen door den aanzienlijken afstand voor hen hoogst moeijelijk is." Bovendien ondervonden ze problemen bij het begraven van hun doden, omdat naburige gemeenten die wel over een joodse begraafplaats beschikten "het gebruik der begraafplaats ongaarne toestaan daar deze voor leden der gemeente is ingericht en niet door vreemden mogen gebezigd worden." Op 1 april 1862 werd de toestemming verleend en drie dagen later al werd een van aannemer Dirk Pleijsier gehuurd pand aan de (Nieuwe) Havenstraat tot synagoge gewijd. Een maand later diende het inmiddels geïnstalleerde kerkbestuur een rekest in bij B&W van Vlaardingen om een stuk grond voor de inrichting van een eigen begraafplaats ter beschikking te krijgen. Daarop gaf het gemeentebestuur een driehoekig stuk weiland tussen de Maasdijk en het Toepad (nu Schiedamseweg) in eeuwigdurende erfpacht. Dit werd vervolgens omgeven door een sloot en toegankelijk gemaakt via "een vlonjer of brugje" en in 1881 kreeg het kerkbestuur toestemming om een toegangsgebouwtje te bouwen. In tegenstelling tot wat velen later beweerden en ook dachten te kunnen aantonen, zijn daar tussen 1864 en 1900 niet slechts vijf, maar zeker 20 a 30 personen begraven. De laatste begrafenis vond er plaats op 26 juli 1900 toen de zesjarige Jacobus van Daelen, die bij de tweede steiger in de haven was verdronken, ter aarde werd besteld. In de Nieuwe Vlaardingsche Courant van twee dagen later staat een ontroerend relaas over deze begrafenis, waarbij meester Vosbergen en de complete kleuterklas waartoe het kind behoorde, aanwezig waren. De joodse gemeente bleek op de langere duur niet levensvatbaar: het totaal aantal leden, volwassenen en kinderen, schommelde in de periode 1862-1906 tussen 50 en 66. De tweede synagoge (in de Zomerstraat) was in gebruik tot 1906 en dan lijkt er een eind gekomen aan de joodse gemeente te Vlaardingen. Officieel was dit pas in juni 1920 het geval, maar de facto dus al veertien jaar eerder. De na 1900 in Vlaardingen overleden joden werden soms begraven in Maassluis, maar meestal in Rotterdam. De niet langer gebruikte en onderhouden Vlaardingse begraafplaats raakte in verval en de amateur-historicus A. Bijl Mzn. schreef daar in 1958 welhaast poëtisch over: "Het Jodengraf bleef nog lange tijd een interessant eilandje, beschut gelegen achter de Schiedamsedijk en de Schiedamseweg (eind Stenenkade); een eilandje omzoomd door dichtbegroeid heestergewas en uitgeschoten wilgenhout dat niet meer geremd werd door het snoeimes. Nergens bloeiden en geurden in lentetijd de meidoorns zo schoon als hier, nergens woekerde het onkruid in al zijn verscheidenheid zo weelderig als op dit oude vervallen graf. Velerlei zangvogels hadden er hun onvindbare nesten, eenden en andere watervogels hun broedplaatsen gevonden, veldmuisjes en ander gedierte vonden een schuilplaats onder de twee of drie omgevallen en scheefgezakte gedenkstenen, die alleen bij winterdag, als blad en bloem en stengel dood ter neder lagen, zichtbaar werden. De aanwezigheid van die simpele stenen, die als wachters van de dood een voor de jeugd wat griezelige en beangstigende sfeer schiepen, heeft die jeugd lang van het terrein geweerd en weerhouden van baldadigheden. Maar met de uitbreiding van de stad in oostelijke richting ging de stilte en de geheimzinnigheid van het Jodengraf helaas verloren en nam de baldadigheid op deze plaats toe, met alle gevolgen van dien." De uitbreidingsplannen in oostelijke richting waar Bijl over repte, bracht de gemeente Vlaardingen ertoe om in 1918 in contact te treden met de Haagse opperrabbijn Van Loen omdat de joodse gemeente Vlaardingen (evenals die van Hellevoetsluis en Schiedam) ressorteerde onder de hoofd-synagoge van Den Haag. Het gemeentebestuur wilde namelijk de Parkweg met een oprit doortrekken tot de Schiedamseweg, zodat de ongebruikte en vervallen begraafplaats letterlijk 'in de weg lag'. Er ontstaat dan een zes jaar durende briefwisseling tussen partijen. De opperrabbijn wees erop "dat het in strijd is met de lsraëlietische Godsdienstvoorschriften, onder welke voorwaarden ook, eene lsraëlietische begraafplaats op te ruimen, met welk voorschrift in ons land steeds werd rekening gehouden. Ze zal ten eeuwigen dage ongeroerd worden gelaten en nimmer voor eenig ander doel worden aangewend." De gemeente Vlaardingen wilde de begraafplaats sterk verkleinen tot het kleine puntje waarin naar eigen zeggen de slechts vijf begraven joodse Vlaardingers lagen, zodat de weg over het niet gebruikte deel kon worden aangelegd. De opperrabbijn en de zijnen waren er echter niet van overtuigd dat in dat gedeelte geen mensen begraven liggen en zo ontstond een patstelling en er gebeurde niets. In 1928 werd het toegangsbruggetje gesloopt en nadat ene meneer X in de Nieuwe Vlaardingsche Courant aandacht vroeg voor "het ruïneachtig voorkomen der voorgevel van het huisje", werd in 1929 ook het gebouwtje afgebroken. Pas in 1937 zocht de gemeente Vlaardingen weer contact, deze keer met de Rotterdamse opperrabbijn. KAN100P HOOGSTRAAT 43| TELEFOON 2068 L

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 2009 | | pagina 27