Broekpoldervondst uit de Middeleeuwen Museum Boijmans Van Beuningen In 1959 was er nog nauwelijks serieuze aandacht voor de lokale archeologie. De Vlaardingencultuur, waarvan de archeologische werkgroep Helinium net de eerste vondsten had gedaanmoest zijn officiële naam nog krijgen en van professionele stadsarcheologie was nog lang geen sprake. De focus kwam in de volgende jaren volledig op de prehistorie, Romeinse Tijd en Middeleeuwen te liggen. Alleen personen die we nu zouden typeren als 'schatgravers', besteedden aandacht aan het toen bij graafwerkzaamheden in de binnensteden veelvuldig aan het daglicht komende meer recente vondstmateriaal. Verzamelaar H.J. van Beuningen kreeg en kocht veel van de gevonden gebruiksvoorwerpen waar de professionele en amateurarcheologen door tijdgebrek en soms ook desinteresse niet aan toe kwamen. Zijn kolossale verzameling schonk hij op zijn beurt aan Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam, dat hier een speciaal paviljoen voor Het bouwen. Tot de schenking behoorde ook een 'Pingsdorfpot' uit Vlaardingen. Tijdens de grondwerkzaamheden in de Broekpolder in verband met de opspuiting van dit gebied met Rotterdams havenslib, trof eind jaren 1950 een draglinemachinist een aardewerken pot, in scherven, aan. Collectioneur Van Beuningen kocht de pot en voegde deze toe aan zijn verzameling. Over de vondstomstandigheden is verder niets overgeleverd. Vermoedelijk raakte de vinder tijdens zijn graafwerkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de 'persvakken', waarbinnen het slib gespoten zou worden, een middeleeuwse boerderijterp. Oorspronkelijk heette het gebied 'Vlaardingerbroek', dat niets met het kledingstuk te maken heeft, maar duidt op een specifieke begroeiing: een nat, haast moerasachtig broekbos van voornamelijk elzen. In 1454 werd Vlaardingerbroek afgescheiden van het gebied 'Aalkeet' dat hier ten westen van lag en heette voortaan 'Broekpolder'. Uit deze periode dateert de Rijskade, één van de weinige onderdelen van de polder die met de opspuiting niet verloren zijn gegaan en de westelijke begrenzing van de polder vormde. Het deel van de Broekpolder, dat ten zuiden van de thans verdwenen Geersloot lag, werd in de elfde eeuw in cultuur gebracht. De bomen werden gekapt, sloten gegraven en het diende eeuwenlang als weidegebied. Door de polder liep de Broekweg. Dit weggetje, waar twee karren elkaar nauwelijks konden passeren, vormde de ontsluiting van het boerenland. In het land lagen op oude kreekruggen de terpen, handmatig opgeworpen heuveltjes van hooguit anderhalve meter hoog, waar de boerderijen op stonden. Met lange lanen waren de boerderijen verbonden met de Broekweg en daarmee met de rest van de wereld. De boerderijen vielen ten offer aan de moderne tijd, zonder dat de eronder gelegen archeologische schatkamertjes onderzocht werden. De bij toeval ontdekte pot is van het 'Pingsdorftype', een aardewerksoort uit Duitsland, die in de elfde en twaalfde eeuw in groten getale naar de kuststreek werd verhandeld. De vloeibare inhoud kon door de tuit gelijkmatig worden uitgeschonken. Opvallend is de rode versiering op de hals, die wat kleur in het huishouden bracht. Noch de middeleeuwse terpbewoner, noch de oplettende grondwerker kon bevroeden dat 'hun' pot, netjes gerestaureerd, nog eens in één van Nederlands belangrijkste kunstmusea zou staan. 17 Musis

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 2009 | | pagina 17