De gemeenschappelijke noemer is er natuurlijk wel, in de vorm van Reinier Lucassen zelf, die in de loop der jaren verslag doet in woord en beeld van wat er in zijn hoofd omgaat. Hij overdenkt de grote vragen over de mensheid en zijn bestaanhet universum en zwarte gatengeest en materiegevoel en verstand. Tegelijkertijd houdt hij zich bezig met hoe hij zijn bevindingen kan verbeelden zoekend naar symbolen die het beste zijn vragen beantwoorden die het beste de spanning weergeven tussen tegengestelde begrippen als geest en materie. tegen het harde grijs van de tegels, is het schilderij De badkamer (1975/76). In de spiegel, tenminste waar meestal een spiegel boven de wastafel spiegel hangt, zie je een gezicht en profil, een soort lichtspotje of een microfoon uit de lucht en een niet te duiden voorwerp of wezen. Op de voorgrond een hond, die lijkt op de hond uit het televisieprogramma Man bijt hond. Mooi, maar raadselachtig. Maar we hoeven het ook niet te begrijpen van Lucassen, als het maar een stemming of een associatie oproept. Het schilderij Tafel Gezelligheid kent geen tijd) uit 1968 is wat dat betreft een goed sfeerbeeld. Een bijna beeldvullende tafel met daarover een geel kleed, een plantje erop en een lampje, maar ook weer zo'n raadselachtig object. Verder de woorden tafel, bild en two en daarmee is de gezelligheid compleet. Abstract symbolisme Begin jaren 1980 verandert zijn werk drastisch. De grote figuratieve kleurrijke doeken maken plaats voor kleinere min of meer abstracte werken in ingetogen kleuren. Zelf noemt Lucassen die periode abstract symbolisme, waarin hij een evenwicht zoekt tussen westerse en niet-westerse kunst. Dit heeft onder andere te maken met zijn belangstelling voor de primitieve kunst uit Afrika en Oceanië. Een goed voorbeeld daarvan is Iniet uit 1985. De Iniet is een geheim mannengenootschap bij de Tolai op het Gazelle schiereiland van Nieuw Brittannië (Papoea Nieuw Guinea). Bij hun rituelen gebruiken ze beelden, die zo'n heftige magische Musis 6

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 2010 | | pagina 6