Het verkochte Van Assendelft-Van den Brinkorgel Veel eerder dan bij de hervormden in de Grote Kerk, ondersteunde bij de rooms-kathoiieken in Vlaardingen een kerkorgel de diensten/missen. Sinds 1778 luisterde in de huiskerk aan het Emaus een pijporgel het gezang op. Tegelijk met een nieuw gebouw werd tot de aanschaf van een orgel overgegaan. Het oude kerkgebouw, dat als schuilkerk als zodanig nauwelijks herkenbaar en meer als een schuur buiten de stad op grondgebied van Zouteveen stond, was met toestemming van de Staten van Holland vervangen door een ruimer en nieuw exemplaar. Niet alleen de bouwkundige slechte staat 'geheel en al bouwvallig zijnde') maar ook het feit dat tijdens de zomermaanden tientallen Duitse boerenknechten als gastarbeiders avant la lettre de missen wilden bijwonen, zorgden voor de vlotte toestemming. Deze 'hannekemaaiers' moesten vanwege plaatsgebrek noodgedwongen buiten voor de deur trachten iets op te pikken van de riten die zich binnen afspeelden. De protestantse medeburgers, in Vlaardingen ver in de meerderheid, stoorden zich hier deerlijk aan en zagen hen liever uit het zicht binnen het gebouw. Het nieuwe kerkgebouw, ongeveer 30 meter lang en 12,5 meter breed, bood aan circa 500 gelovigen onderdak. Het onderscheidde zich niet alleen door de dimensies van de gemiddelde boerenschuur, maar ook de ramen die voor de nodige lichtinval moesten zorgen, weken hier van af. Van buiten was het echter een sober gebouw, zonder uiterlijke kenmerken die tot aanstoot aanleiding konden geven. Religieuze tolerantie was nog ver te zoeken. In hun nieuwe kerk werd een orgel geplaatst waarvoor de Leidse orgelbouwersfamilie Van Assendelft tekende. Vader Pieter van Assendelft (1714-1766) was het familiebedrijf begonnen en zijn zoons Johannes en Samuel zetten het werk voort. Of het Vlaardingse orgel in 1778 een nieuw exemplaar was, kan uit de beschikbare bronnen vooralsnog niet worden opgemaakt. Johannes van Assendelft (1746-1778) lijkt dan de meest waarschijnlijke bouwer. Eerder, in 1754, leverde zijn vader Pieter een orgel aan de rooms-katholieke schuilkerk van Kethel. Overigens waren orgelbouwers nog niet verstrikt in de verzuilde verhoudingen zoals die vooral vanaf de tweede helft van de 19e eeuw opgeld deden. De Van Assendelfts leverden zowel aan hervormde als rooms-katholieke kerken. Orgelkenners bestempelen hen als de laatste representanten van de 'Hollandse (orgel-)school', waarbinnen bijvoorbeeld de Franse orgelmuziek moeilijk uitvoerbaar was. In 1822, 1827 en 1839 werden aanpassingen aan het orgel gepleegd, waarbij het pijpwerk aanmerkelijk werd 'verzwaard'. In 1852 volgde een grote uitbreiding van het orgel plaats. De Amsterdamse firma L. van den Brink en Zonen breidde het orgel fors uit, waarbij van het oorspronkelijke Van Assendelftorgel het front en het oude pijpwerk werden gehandhaafd. Mechanieken en klavieren werden volledig vernieuwd, terwijl ook zijvelden aan het front werden toegevoegd. Na de grondwetswijziging van 1848 waarbij het rooms-katholieken mogelijk werd zich in het openbare leven duidelijk zichtbaar te presenteren, kwam er geleidelijk aan een einde aan het fenomeen van de 'huis-' of 'schuilkerken'. In Vlaardingen resulteerde dit in de door Pierre Cuypers ontworpen Joannes de Dooperkerk aan de Hoogstraat, waarvoor na jarenlang touwtrekken bouwvergunning werd verleend. Het orgel verhuisde mee, waar het nog ruim 20 jaar dienst deed. In 1890 werd uit een legaat van P.G. van der Drift een nieuw neogotisch orgel besteld, dat het jaar daarop door de firma Gebr. Smits uit Reek geleverd werd. Het oude orgel werd voor 900 gulden aan de Hervormde Gemeente van Nieuwerkerk aan den IJssel verkocht. Hier vormt het nog steeds één van de belangrijkste sieraden van het kerkgebouw, daar waar de Joannes de Dooperkerk al lang geleden aan de slopershamer ten offer is gevallen. Musis 18

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 2011 | | pagina 18