Een Schiedams vlaggenschip
©Maritiem Museum Rotterdam
In 2012 zijn het de firma's Huisman, Damen, IHC-
Gusto, Mammoet en andere werven/engineers die
invulling geven aan het maritieme karakter van
Schiedam. Honderdvijftig jaar geleden waren dat de
scheepswerven De Nijverheid en De Lelie en enkele
Schiedamse koopvaardijrederijen (al eerder besteedde
Museumvondsten hier aandacht aan). Hoewel
Schiedam grote havensteden als Rotterdam, Amsterdam
en Dordrecht niet naar de kroon kon steken, bezette de
stad toch als zodanig de vijfde plaats in Nederland.
Uiteraard werd de veelal op de Schiedamse werven
gebouwde vloot benut voor de export van jenever,
maar zeker niet uitsluitend. Ook andere goederen
werden vervoerd, zoals stoffen geproduceerd door de
opkomende textielindustrie. Voor de retourtocht werden
veelal koloniale goederen uit Indië mee teruggebracht,
in opdracht van de Nederlandsche Handel Maatschappij.
Op winst gericht handeldrijven was echter niet de enige
drijfveer voor de oprichting van rederijen en werven. De
initiatiefnemers voor de oprichting van de eerste rederij,
de Schiedamsche Scheepsreederij in 1835 waren buiten
hun commerciële loopbaan ook actief in het plaatselijke
stadsbestuur en de maatschappelijke ondersteuning.
President van de rederij was burgemeester Jan Loopuijt
en verder werd de eerste directie gevoerd door leden uit
de geslachten Nolet, De Groot en Roelants. Zij hadden
in de brede waaier van hun verantwoordelijkheden
ook te maken met werkloosheid en bedeling, die juist
in deze jaren sterk de kop opstak. Met het creëren van
werk hoopten zij ook aan deze nood, die een zware last
voor de portemonnee en het gemoed betekende, een
einde te maken. Het hier getoonde fregatschip Pieter
Cornelis Hooft was de vijfde voor de Schiedamsche
Scheepsreederij op De Nijverheid gebouwde Oost-
Indiëvaarder en met zijn 907 ton meteen de grootste.
Het liep op 26 maart 1842 van stapel en zou het
vlaggenschip van de onderneming worden. Het voer
tot in 1862 voor de rederij onder een reeks succesvolle
kapiteins, om in 1864, inmiddels verkocht en hernoemd
als Neerlands Indië, in de Indische Archipel verloren
te gaan. De langdurige en succesvolle carrière kwam
niet als vanzelf. Het gevaar van storm en vergaan lag
steeds op de loer, zo ondervond het schip op een van
zijn vroege reizen in 1843. Kapitein Douwe Hendriks
de Boer (1795-1852) verwoordde aan de rederijdirectie
zijn ervaringen tijdens een orkaan op volle zee aldus:
Thans, geheel een speelbal van den woedenden
orkaan en de hemelhooge zee, slingerde het vaak ter
wederzijde met de nokken der onderra's te water en
vaak zoo diep onder de stortzeeën bedolven dat het
twijfelachtig scheen, of het wel weder zich daaruit
verheffen zoude. Nadat de nodige planken waren
losgeslagen en de bemanning door het wegkappen van
losgebroken onderdelen het schip onder bedwang wist
te houden, hield zij zich tenslotte uitstekend.
Op de gouache van de bekende scheepsportrettist
Jacob Spin is op de 'nummervlag' in de bezaanmast
het nummer R.241 te lezen. Een dergelijke vlag werd
door leden van de Maatschappij tot Nut der Zeevaart
te Rotterdam gevoerd, waarbij iedere gezagvoerder
(kapitein) zijn eigen nummer had. Het hier afgebeelde
is dat van Nicolaas Koens (1819-1868), die in 1855 het
bevel over het schip van kapitein Jan Jans Muntendam
overnam. De Schiedammer Koens was geen onbekende
van de Schiedamsche Scheepsreederij. Tevoren was
hij gezagvoerder geweest op de Mary Goddard en De
Leeuw van rederij De Groot, Roelants Co., waarvan
de firmanten ook aan de Schiedamsche verbonden
waren. Na de verkoop van de RC. Hooft in 1862
keerde Koens terug bij zijn oorspronkelijke werkgever,
waarvoor hij gezagvoerder op het fregatschip L.J.
Enthoven werd. Op 5 september 1868 verscheen het
bericht van zijn echtgenote in de krant dat haar man
'na een kortstondige ziekte' op 20 juli in Soerabaja was
overleden.
27 Musis