Berend van Es Een tuin maakt je hoofd schoon tekst: Peter de Lange foto's: Sjaakvan Beek De percelen op volkstuincomplex Zuidbuurt liggen er op deze grijze februaridag verlaten bij. Uit slechts één schoorsteen stijgt rook op. Berend van Es verbrandt gesnoeide takken in een oud Godinkacheltje, op de kop getikt op een rommelmarkt in Frankrijk. Het vuur verdrijft de ergste kou, maar echt behaaglijk wordt het niet. Buiten op de workmate ligt de ketting van zijn kettingzaag die hij zojuist heeft gereinigd. Een stapeltje boomstammetjes wacht om tot brandhout te worden verzaagd. Het is een paar graden boven nul. Over zijn doorleefde overall draagt Berend, een compacte vijftiger met een milde oogopslag, een fleecetrui waarvan het oorspronkelijk blauwe textiel door het vele werk op de tuin dezelfde kleur heeft aangenomen als de omgeving: een modderig grijsbruin. Berends tuin ligt aan de rand van het complex, aan de voet van de Maassluisedijk. Tussen de dijk en de tuin ligt een sloot. Dat schept ruimte en beschutting tegelijk. Een beste plek, vindt hij het. Veel mooier gelegen dan het perceeltje dat hij tot vier jaar geleden huurde bij de naar wijlen dokter Moerman genoemde tuindersvereniging aan de Marathonweg. Groter ook. Hier heeft hij 265 vierkante meter tot zijn beschikking. Klein voor dit complex. Maar voor Berend groot genoeg. Hij kan er alle gewassen telen die hij wil. Van andijvie tot slangenradijs. Berend van Es (54) is bezeten van tuinieren. Om dat te begrijpen moet je iets van zijn verleden weten. Berend is WAO'er, maar niet van harte: veel liever liep hij nog achter zijn egaliseermachine. Hij heeft altijd zijn brood verdiend in de tuinbouw. Eerst als gewone loonwerker, later als zelfstandig ondernemer met een door hemzelf ontworpen egaliseerapparaat waar, zegt hij trots, zelfs in de VS en Canada vraag naar was. Jarenlang trok hij met dat toestel op de wagen kriskras over het Noord-Amerikaanse continent. Hij verdiende goed, maar raakte door een nalatigheid zijn werk- en verblijfsvergunning kwijt. Hij werd Canada uitgezet en vond in Egypte nieuw emplooi, als ploegbaas in de haven van Alexandrië. Dat ging goed totdat hij bij een arbeidsongeval zijn enkel verbrijzelde. Het was meteen het einde van zijn werkzame leven. Hij was net 44 jaar. Eerst zat hij een jaar gedwongen thuis om te revalideren, ondertussen een uitputtingsslag leverend met de uitkeringsinstanties. Toen het financiële geharrewar eindelijk tot een aanvaardbare regeling had geleid, rees de vraag: en wat nu? Een antwoord vinden bleek niet eenvoudig. Zijn leven tot dan toe was te chaotisch verlopen om veel houvast te bieden voor de toekomst. ,,Ik heb nooit een echt thuis gehad. Ik zwierf van de ene plek naar de andere. Ik kende geen rust. Ik werd pas rustig als ik werkte. Het liefst deed ik zwaar werk. Dat was mijn manier om te bewijzen dat ik bestond, mijn manier om te laten zien dat ik ook meetelde. Toen het lichamelijk niet meer ging, kwam ik ook geestelijk in de knoop. Alle ellende van vroeger kwam weer boven." Over de achtergrond van zijn vroegere narigheden wil hij niet al te veel kwijt. Dat geeft maar weer kopzorgen, en daar zit hij niet op te wachten. Een moeilijke jeugd, daar komt het op neer. Zijn vader heeft hij nauwelijks gekend, zijn moeder kon de opvoeding van zes kinderen in haar eentje niet aan en gaf de zorg uit handen aan de Kinderbescherming. Die bracht de kinderen onder bij pleeggezinnen en in verschillende tehuizen. Berend groeide op bij de nonnen. De herinneringen aan die periode worden overschaduwd door schaamte en wrok. Hij ervoer het tehuis als kleinerend en vernederend. Hij miste zijn broertjes en zusjes en haatte de instanties die hen van elkaar hadden gescheiden. De nonnen hadden weinig begrip voor de kinderen die aan hun zorg waren toevertrouwd. De sarrende afscheidswoorden toen hij in een pleeggezin werd geplaatst, vergeet hij nooit: ,,Dat je in een pleeggezin wordt opgenomen, betekent nog niet dat je nu heel wat bent. Reken maar niet dat je het ver zult schoppen. Je bent maar een dubbeltje, een kwartje zul je nooit worden!" De pleegouders in Poeldijk namen hem liefdevol op. Hij moest er wél aanpoten, het was een tuindersgezin en tuinders staan vroeg op. Iedere werkdag moesten er voor dag en dauw groenten worden gesneden voor de veiling. Berend had er geen moeite mee. ,,Ik werkte het hardst van allemaal. Ik wilde laten zien wat ik waard was." Zijn werklust bezorgde hem aanzien. Voor het eerst van zijn leven voelde hij zich gewaardeerd. Hij had ook aanleg voor tuinieren. Na een paar jaar raakte hij ervan overtuigd dat zijn pleegouders te zijner tijd de tuin aan hem zouden overdoen - hun eigen kinderen vonden zij minder geschikt. Maar tot zijn grote teleurstelling ging de tuin naar een ander. Berend, achttien jaar inmiddels, pakte ontgoocheld zijn biezen. Na allerlei omzwervingen werd hij zetbaas op een tuin. Maar ook daar was het geluk maar van korte duur. Op naar de volgende baan dan maar. En zo voerde zijn zoektocht naar betere levensomstandigheden hem de hele wereld over. Tot het ongeval in Egypte hem dwong terug te keren naar Nederland. Peter de Lange spreekt met Schiedammers en Vtaardingers voor wie hun liefhebberij een manier van leven is geworden, In deze Musis Berend van Es in Vlaardingen 15 Musis

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 2012 | | pagina 14