Samen met het elektronicaconcern Siemens ontwikkelde hij een speciaal rubberen matje met contactpunten. Als dat op de borst van de patiënt gelegd werd, kon een goed elektrocardiogram worden gemaakt. Je hoefde geen arts te zijn om een bruikbaar resultaat te boeken. Bovendien schreef hij een algoritme, een computerprogramma waarmee kon worden bepaald, of een tromboliticum moest worden toegediend, hoeveel en van welk type. naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis, jan Hartman merkte al in die dagen van succes dat Max' onrust steeds opvallender vormen aannam. Hij vermoedt dat professor Simoons hem daarom geen plek wilde geven op de opleiding tot hartspecialist. Max vond een toevlucht als bedrijfs- en keuringsarts bij de GGD. Toen hij daar vanwege zijn gedrag niet te handhaven bleek, is hij nog een jaar of wat politiearts geweest en forensisch geneeskundige. Op de motor daverde hij naar plekken des onheils om daar zijn medische bijdrage aan het politieonderzoek te leveren. Hij werd in die tijd ook een vaste bezoeker van de tatoeageshop: op zijn armen verschenen in fors formaat de emblemen van de diensten waarmee hij samenwerkte: de politie, de ambulance, de brandweer. Max trok zich steeds minder aan van de manier waarop de meeste mensen willen leven. Een vriendin verbrak de relatie, toen zij na het werk op de keukentafel een motorblok aantrof, druipend van de olie. Uiteindelijk kwamen er langdurige opnames van in een psychiatrische kliniek. Toen hij daar uit kwam, was hij de Mad Max zoals de meeste Schiedammers hem kennen. De filosoof Friedrich Nietzsche probeerde zijn hele wetenschappelijke carrière lang een verzoening tot stand te brengen tussen het apollinische en het dionysische element in het denken. Dat zijn allebei vormen van creatieve geestesactiviteit. De apollinische kant is die van het rustig redeneren, van het weloverwogen scheppen en bouwen, het dionysische is de woeste emotie, de vervoering, de ingeving, wat de Engelsen flash of genius noemen, de grens van de razernij. Dat mislukte en Nietzsche eindigde in een inrichting maar zijn werk legt getuigenis af van de noodlottige worsteling die hem uiteindelijk zou nekken. "Dicht neben dein Wehe der Welt, und oft auf seinem vulkanischen Boden, hat der Mensch seine kleinen Garten des Glücks angelegt". "Tegen de weeën der wereld aan en vaak op zijn vulkanische bodem heeft de mens zijn kleine tuintje met geluk aangelegd". Op zo'n plek is dat geen blijvende aangelegenheid. Uiteindelijk kon Max zijn heftig stromende geest niet meer in bedwang houden. De dijken van de rede braken door. Daardoor werd de zoektocht van zijn leven een dwaaltocht. Niemand weet wie of wat hem in die noodlottige nacht tegen het lijf liep en hoe hij in het water van de Lange Haven is geraaktMaar een ding weten we wel: Max was een koning en een Schiedammer van betekenis. Met dank aan Jan Hartman voor veel achtergrondinformatie Deze is voor mijn vriend Max Nu je eindelijk je kop houdt Zou ik kunnen zeggen dat ik van je houd. Maar ach, dat wist je allang1 Nu je nooit meer hysterisch druk bent, Hoefik geen boodschappen te verzinnen voor een uurtje rust. Maar ach: "je deed 'toch nooit goed". Nu je niet meer de PR voor 't Stappertje doet, Trekken we vast meer "gewone" klanten. Maar ach, wie zit daar nou op te wachten Nu de "Ralph-Moons" alleen een goed idee blijft, Zal niemand de band ooit horen spelen. Maar ach, dat is misschien maar beter zo. Nu je geen extreme outfits meer komt showen, Zie ik de impact die je op zoveel mensen hebt. Maar ach, dat is logisch met een hart van goud. Nu we bij het laatste afscheid zijn gekomen, Wil ik ZO NIET dat je weggaat. Maar ach, dat zijn nou eenmaal de regels. En nu ik eindelijk Tom Petty voor je draai, Is 't niet eens je favoriete nummer. Maar ach, deze past gewoon 't best bij jou. NUF SAID Tom Petty and the Heartbreakers "1 won't back down" Monique Moret- Heuver Monique Moret-Heuver bezit samen met haar man Ralph het Schiedamse rockcafé 't Stappertje. Zij droeg dit gedicht voor op een herdenking van Max in zijn stamcafé. 13 Musis

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 2012 | | pagina 13