Hoewel de stad in ruimtelijk
opzicht al de nodige vernieuwingen
had ondergaan, stond het aan
de vooravond van een grootse
stadsuitbreiding. Maar niet
alleen de uiterlijke verschijning
wijzigde, ook de Vlaardingers
veranderden. Van een enigszins
behoudende protestants-christelijke
gemeenschap naar een stad met
veel nieuwe inwoners van buiten
en waar ontkerkelijking uiteindelijk
stevig zou inzetten. Hoewel de
raadsleden instemden met het plan,
waren zij tegelijk bevreesd voor
maatschappelijke veranderingen,
of, zoals dezelfde Weststra te
verwoordde: 'Het samenbrengen
van grote groepen arbeiders draagt
het gevaar in zich, dat men afglijdt
meer en meer in de richting van het
nihilisme.'
verbreden en wellicht geholpen door een gezonde
ambitie, bekwaamde hij zich ook als bouwkundig
opzichter. In 1916 slaagde hij voor het examen, dat door
de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst werd
afgenomen. Als buitenopzichter trad hij in Rijksdienst
en werkte tussen 1916 en 1920 als opzichtertekenaar
en adjunct-opzichter voor de provincies Friesland
en Groningen. Tijdens zijn Friese tijd ontmoette hij
zijn latere echtgenoot Froukje Swierstra (1893-1980),
dochter van een lokale aannemer die betrokken was
bij de aanleg van een waterstaatkundig project. Het
opzichterswerk bracht veel gereis met zich mee dat
het jonge paar vermoedelijk deed besluiten meer
vastigheid te krijgen. In Vlaardingen volgde in 1920
na de eerdere tijdelijke een vaste aanstelling als
hoofdopzichter van Gemeentewerken, een mooie
carrièrestap tegelijk. Hij was hiermee tweede in lijn om
in 1923 te worden benoemd als waarnemend directeur
van zowel Gemeentewerken als de Gemeentelijke
Reinigings- en Ontsmettingsdienst. Vier jaar later werd
hij definitief als directeur aangesteld, welke functie
hij tot zijn dood in 1954 bleef vervullen. Hoewel diens
kinderen beiden inmiddels ook zijn overleden en er
uit diens directe omgeving niemand meer in leven is,
weten we iets over Kolpa's karakter. Volgens diens
schoondochter en kleinzoon, die hem niet gekend
hebben, moet hij 'een rustige man' zijn geweest, die
'weloverwogen sprak'. Na zijn dood werd er ondanks
de goede herinneringen weinig over hem gesproken.
Maar als hij ter sprake kwam dan werd het beeld
opgeroepen van een 'kundig vakman in zijn werk, een
niet dominante persoonlijkheid die graag wat op de
achtergrond bleef en ook met een liberale inslag'. Dit
beeld wordt bevestigd door de verslagen van wat we
nu projectvergaderingen zouden noemen, toen eind
jaren 1940 gewerkt werd aan het Uitbreidingsplan.
Hoewel duidelijk was dat veel input en voorbereiding
aan zijn kant lag, voerde hij niet de boventoon in de
gesprekken. Op momenten dat een deskundig oordeel
nodig was of achtergronden gewenst, dan liet hij van
zich horen. Kritiek ging hij niet uit de weg en Van
Tijen en Maaskant confronteerde hij ook met diverse
bedenkingen tegen de eerste ontwerpen. Tijdens de
Tweede Wereldoorlog werd Kolpa in Sint Michelsgestel
in het gijzelaarskamp Beekvliet door de Duitse bezetter
samen met acht andere Vlaardingers vastgezet. In heel
Nederland werden prominente inwoners uit diverse
geledingen van de maatschappij gegijzeld. Wanneer
verzet tegen de Duitsers werd gepleegd, konden
represailles, met de gijzelaars als onderpand, volgen.
Hiermee werd als het ware de gehele maatschappij
gegijzeld en hoewel er vier gegijzelden daadwerkelijk
werden geëxecuteerd, had de actie weinig effect en
zagen de Duitsers uiteindelijk af van deze methode.
Kolpa werd op 4 mei 1942 opgepakt en naar 'Gestel'
overgebracht, nadat hij een aantal dagen tevoren
hierover al heimelijk was geïnformeerd. Samen met de
andere 'genomineerde' Vlaardingers (onder wie oud
wethouder Buis en dominee Hubeek) was afgesproken
dat ze niet zouden onderduiken. Dit zou immers
ook gevolgen voor hun gezinnen hebben gehad en
bovendien waren dan andere gijzelaars afgevoerd.
Communicatie met het thuisfront vond plaats door
middel van het regulier naar huis gestuurde wasgoed.
Zo kon één keer een afspraak gemaakt worden om
elkaar, uiteraard zonder medeweten van de Duitsers,
te ontmoeten. Kolpa veinsde een oogaandoening
en werd overgebracht naar het ziekenhuis in Den
Bosch. Los van zijn bril mankeerde hij niets aan zijn
ogen, maar de bedoeling was natuurlijk zijn familie te
kunnen ontmoeten. Dergelijke ziekenhuisbezoeken
door de gijzelaars vonden, met medewerking van het
ziekenhuispersoneel, vaker plaats. Bij die ene keer
bleef het; er waren immers meer gegadigden, ongeveer
700. Het kloostercomplex Beekvliet was ingedeeld
in blokken en die weer in kamers waarin groepen
gijzelaars zaten die uit dezelfde stad of regio kwamen.
Kolpa (blok VI kamer 4) deelde die met een gemengd
gezelschap advocaten, directeuren, hoogleraren,
Musis 10
Groepsfoto van het kader van Gemeentewerken en
Reinigingsdienst. Staande derde en vierde van links Kolpa en
Wapenaar, 1927. Collectie Stadsarchief Vlaardingen.