tijd goed met z'n directeur Bouw en Woningtoezicht
had kunnen vinden. Aanvankelijk zag het daar ook
niet naar uit. Van Praag schreef er zelf over: 'Het
was geen aantrekkelijke woonplaats, de stad waar in
oktober 1920, de jonge functionaris z'n intree deed.
Het was allesbehalve een joyeuze gang voor de man
die geroepen was de in Schiedam de verbetering van
de volkshuisvesting te bevorderen; die tocht van het
station naar zijn toekomstige woning in het al te sobere
licht van de gaslantaarns, langs de Overschieschestraat,
de Boterstraat, de Markt naar de St. Liduinastraat. Een
sombere zondagavond die hem steeds in herinnering
zou blijven'. Waarop Van kinderen doelde was het door
iedereen begrepen feit dat Marinus van Praag, hoewel
In zijn afscheidstoespraak in mei 1961 gaf Van Praag
aan dat Schiedam en hij lang aan elkaar hadden
moeten wennen. De relatie tussen gemeentebestuur
en ambtenaar was er de verloop van jaren niet
gemakkelijker op geworden toen de laatste zijn
naam vestigde als jurist en als kantonrechter een
onafhankelijk oordeel had in civielrechtelijke zaken.
Aanvankelijk beoogde het college met de aanstelling
van Van Praag meer greep te krijgen te brengen in
de activiteiten van de vijf woningbouwverenigingen
die Schiedam rijk was. Deze onafhankelijke
corporaties realiseerden met rijkssteun wel
grote nieuwbouwprojecten in het kader van de
stadsuitbreiding zoals de Gorzen in Schiedam, maar
volledig ten nauwste verbonden met Schiedam, in zijn
hart altijd Amsterdammer was gebleven. Terwijl hij de
eerstverantwoordelijk was voor de stadsuitbreiding
in het westen en oosten van de stad en na de Tweede
Wereldoorlog met M.J.M. van Kinderen tekende
voor de realisering van Nieuwland, komt de naam
Schiedam in zijn honderden publicaties op juridisch,
stedenbouwkundig, historisch en cultureel gebied
slechts sporadisch voor. Uit de desbetreffende mappen
die het Gemeentearchief Schiedam bewaart, spreekt
de breed georiënteerde intellectueel van wiens kennis
Schiedam gedurende veertig jaar profiteerde.
kwamen niet toe aan de belangrijkste doelstelling
waartoe ze in het leven geroepen waren namelijk
de bestrijding van de ergste misstanden in de
volkshuisvesting in de Nederlandse binnensteden.
Ingevolge de algemene maatschappelijke opvattingen
aan het begin van de twintigste eeuw (die overigens in
de landen om ons heen nog altijd onverminderd gelden)
was de woningbouw een private zaak, die de overheid
slechts kon bevorderen door het verlenen van financiële
steun. Hieraan werd een voorschotregeling verbonden
alsmede een toelatingsprocedure voor op te richten
woningbouwverenigingen. De socialisten waren hier
fel tegen. Volgens hen diende de volkswoningbouw
Musis 6