Koopmansbeurs
Periode van verval
Wel bloei, weinig handel
9 Musis
Jacobus Johannes Nolet. Wat zijn betrokkenheid was (of
geweest kan zijn) bij het ontwerp van de Koopmansbeurs
(in de jaren 1960 om onduidelijke redenen plots
'Korenbeurs' geheten) is onduidelijk. De bronnen melden
dat hem om advies is gevraagd omdat het plan van de eerst
gevraagde architectde Duitse Nederlander Friedrich
Ludwig Gunckel, de Schiedamse vroedschap niet beviel
en de stadsarchitect Rutger van Bol'Es volgens de regent
Dominicus Doom slechts in staat was tot het ontwerpen van
'monsters van gebouwen'.
De plannen en aanbevelingen werden door de vroedschap
met welgevallen aangehoord, maar uiteindelijk toch niet
aanvaard. In de resolutie liet het stadsbestuur vastleggen
chiedam
'dat het plan en de tekening door den architect Judice
geformeerd, hoe zeer op zig zelfs voldoende, uit hoofde
van de desselfs uitgestrektheid en daaruijt voortvloeiende
meerdere kostbaarheid meede niet wel konde worden
aangepreezen'. Rutger van BolÉs werd daarom opgedragen
met kennisneming van de tekeningen van Giudici het
bouwplan op te stellen.
Vanaf dat moment van opening trokken niet dagelijks
honderden branders en distillateurs uit het hele land
naar Schiedam. De Schiedamse Koopmansbeurs was een
instituut zoals elke stad van enige betekenis zich wenste
of reeds had, een 'echte' beurs dus ter bevordering van
de koophandel in het algemeen, gebouwd in 'nette'
classicistische stijl als een arcade rondom de verlaagde
beursvloer. Dat de graanhandel deel uitmaakte van de
beursactiviteiten, is vanzelfsprekend, maar was lang niet
het enige. Daarbij was de graanhandel binnen en buiten de
beurs aan strikte wettelijke en fiscale regels gebonden welke
in 1822 - in de Wet op het Gemaal - nog extra werden
verscherpt. In het begin van de negentiende eeuw moest de
branderij in Schiedam en Delfshaven zelfs meerdere malen
stilgelegd vanwege tekort aan graan en een verbod om uit
het weinige alcohol te stoken. In grote lijnen luidde de inval
van Pichegru in 1794 voor de branderij een periode van
verval in dat pas tegen de tweede helft van de 19e eeuw
gekeerd werd. In dat tijdvak stegen de voedselprijzen en
daarmee hielden de graanprijzen gelijke tred. Herhaalde
misoogsten en het stagneren van de aanvoer van graan
uit de Oostzeelanden deden de rest. Een derde - voor
de branderij zeer nadelige factor was het continentaal
stelsel dat Napoleon in 1806 invoerde en bedoeld was om
de (zee)grenzen voor Engeland af te sluiten. Hierdoor viel
de export gedurende enkele jaren geheel weg. Het herstel
hiervan zou vele jaren duren. Wie zich de vraag stelt
waar de grote Schiedamse (branders- en distillateurnamen
uit de achttiende eeuw gebleven zijn en hoe een nieuwe
generatie van Westfaalse branders uit onder andere de
families Jansen, Beukers, Blankenheym, Lechner, Meijer,
Cohn, Wittkampf Hoppe, Daalmeijer, Coebergh, Heiligers
en Melchers zich op de resten van de achttiende-eeuwse
Schiedamse jeneverstokerij van een nieuw jeneverimperium
konden bouwen, komt zonder mankeren uit bij deze
periode van verval.
'Op de binnenplaats, die toen nog niet overdekt was, werd
luidruchtig gehandeld in moutwijn, granen en spoeling',
schrijven de creatieve ondernemers achter de 'Korenbeurs
Schiedam'. 'Er heerste een lichte chaos die vergelijkbaar is
met de beurs op Wall Street'.
Al direct na het gereedkomen van het beursgebouw
bleek dat het stadsbestuur z'n hand had overspeeld. De
graanhandel die tot dat moment plaats had op de kade van
de Lange Haven tussen de Vismarkt en de hoek met de
Korte Haven, stelde nog maar weinig voor. Wat gemeld
werd vanaf de beurs waren hoofdzakelijk openbare
verkopingen van uiteenlopende aard, soms onroerend goed,
soms gingen er schepen onder de hamer en regelmatig
werden partijen graan geveild die door zeewater min of
meer waren beschadigd.
Vanaf 1847, zeven jaar nadat de beurs was afgebrand en
in vroegere staat herbouwd, vallen de activiteiten van de
beurs goed te volgen in Schiedamsche Courant. Hierin
beloofde de uitgever P.J. van Dijk (de latere burgemeester
van Schiedam Piet van Dijk van Mathenesse) veel aandacht
te schenken aan de zaken van de branderij, distilleerderij
en koophandel. En in de berichten dienaangaande blijkt
de beurs in dat jaar nog lang niet dat succes dat het
gemeentebestuur ervan verwachtte.
Pas in 1864 werd de beurs van enige betekenis. De tweede
helft van de negentiende eeuw was ook de grootste bloeitijd
van de jeneverstokerij. Overigens waren de branders niet
verplicht om over de beurs te handelen. Graan dat elders in
het land was ingeklaard en binnenlandse oogsten behoefden
niet over de beurs te worden verhandeld. Evenzo werd het
grootste deel van de moutwijn niet op de beurs gebracht.
De beurshandel beperkte zich tot de handel in graan dat