Furness
Van de grote drie van de Schiedamse
scheepbouw en -reparatie vindt voor het
grote publiek de Scheepsbouw Maat
schappij De Nieuwe Waterweg de minste
weerklank. Aan de grootte van het bedrijf,
dat aan de Wilhelminahaven en de
Nieuwe Waterweg lag, kan dat niet liggen.
Met zeven hellingen en drie, vanaf 1959
vier, reparatiedokken was het een belang
rijke speler in de Nederlandse scheeps-
bouwindustrie. De reden is misschien dat
het bedrijf in 1925 door de Rotterdam-
sche Droogdok Maatschappij werd over
genomen (maar wel onder eigen naam
voortgang beleefde) en misschien ook
wel omdat het tot dat moment onderdeel
was van het Furnessconglomeraat.
De naam Furness kleefde aan de werf
en tot op de dag van vandaag staat
het terrein als zodanig bij oudere
Schiedammers bekend. In 1905 werd vanuit
Engeland de Furness Scheepvaart Maat
schappij in Rotterdam gesticht, die in 1912 vrij
wel autonoom werd. Het bedrijf was actief als
cargadoor en had een tankvaartrederij, waar
in later jaren nog verschillende takken van
sport bij kwamen. In 1914 startte De Nieuwe
Waterweg als volle dochter in Schiedam. Het
bedrijf was allround en beschikte naast hellin
gen en dokken over eigen'timmerwerkplaat
sen, een ijzergieterij, smederij en ketelmakerij.
Tegen de vijftig nieuwbouwschepen werden in
de loop van de geschiedenis afgeleverd, voor
buitenlandse maar ook binnenlandse reke
ning. Tot de afnemers hoorden aansprekende
rederijen als de Holland Amerika Lijn (onder
meer met het ss Leerdam en het ss Gaaster-
dijk), de KNSM (onder andere het ss Delft) en
Nigoco/Van Nievelt, Goudriaan Co.. Net als
door veel andere middelgrote en grote werven
werden tijdens de oorlogsjaren verschillende
mijnenvegers voor de Kriegsmarine gebouwd.
Na de oorlog lag de nadruk op de scheeps-
reparatie en in de jaren 1970 kwam, net als bij
de Gusto, de focus op de offshore te liggen.
Het mocht niet baten. In 1978 werden de ac
tiviteiten gestaakt, de reparatie volledig bij de
RDM geconcentreerd en het terrein in delen
verkocht. Kort na de oprichting in 1914 maakte
Herman Heijenbrock (1871-1948, zie Musis
2004 nr. 7) een pastel van één van de loodsen
van De Nieuwe Waterweg. In zijn karakteris
tieke stijl legde hij het werk in de smederij
vast. Het werk van Heijenbrock kenmerkt zich
door het grote contrast tussen de industriële
open vuren in de verder relatief donkere maar
massieve fabriekshallen. De arbeiders vormen
een kleine maar onmisbare schakel in al dit
geweld. Het helse vuur, de enorme kraan, de
imposante persluchthamers, de grote over
kapping: dit alles kon slechts functioneren
door huri inzet. Zo ook op deze afbeelding.
De smidsarbeiders voeren de kolen aan, sto
ken het vuur op, geleiden het smeedstuk naar
de mechanische hamer en bedienen de laat
ste ten behoeve van het beoogde werkstuk.
Zwaar werk dat respect afdwingt na het zien
van deze tekening in het Gemeentemuseum
te Helmond. Heijenbrock was een ijveraar
voor de verbetering van het lot van de arbei
dende stand. Kort na zijn studietijd bezocht hij,
net als Van Gogh, de Borinage, en legde daar
de misstanden vast. Veel weerklank vond hij
aanvankelijk niet met zijn rauwe weergave van
de werkelijkheid. Leidende figuren binnen de
socialistische beweging gaven de voorkeur
aan een positieve verbeelding van de arbeider.
Mede onder invloed van Frederik van Eeden
raakte Heijenbrock gefascineerd door de mo
derne industriële complexen en werkwijzen.
Hij zag de moderne techniek niet als bedrei
ging maar als instrument voor de verbetering
van de arbeidsomstandigheden. In die over
tuiging tekende hij de schoonheid van de in
novaties in de fabriekshal in een boeiend spel
van licht en dimensies. Dat we, als we niet
uitkijken, met onze 21e eeuwse ogen vooral de
'arbeidsrisico's' in Heijenbrocks voorstellingen
zien, doet die boodschap geen recht. Rond
1910 was het de vooruitgang en zijn tijdsgeno-
ten zullen die herkend hebben.
Jeroen ter Brugge
14 wis 31