ia, 1 ïtórffijr c behoorende bij de van Zondag 5 en Maandag A Juni 1888* 2"- w'" NIEUWE SCHIEDAMSCHE COURANT Schiedam, 2 Juni 1888. on??^£Ckrig aan de woorden »door wrijving staat licht'1, verleenen wijgaarneplaatBruimte oor de volgende stukken, die wü kort na elkander ontvingen. Wat dt heeren wijzen Zullen de geleken prijzen Geachte Redacteur ec5>?wlHekenrig kwam mij bovenstaand op- v l van een onderwetsch bierglas in de 8 achten bij bet doorsnuffelen van bet ge- ™eenteraad?verslag ,an 30 November 1887, dgn^u t&3r aaoleiding van de woorden van na -5 Van Harwegen den Breems, die op We^1n^, ïe^t *^at tijin dit opzicht volgaarne gS°bt te prijzen, wat de heeren wijzen". en enkel woord ter motiveering van dit on geschrijfIn QW nummer van 19 Mei w'o H l*eer Harwegen van een ant- Hierri °P a'i'a lngezonden artikel van 15 Mei. vraa °°r m0et nalnnrlijk bij menigeen de deelde rezen ZÜD» of het door mij medege- teeensnr 1Su Was' vooral nn van officieele zijde oitbliift aan„kZ,0u.yolRen- Nn die tegenspraak ?**t 'k mij verplicht de leiten, einde T°!l n?8 nader toe te lichten, ten beur H wjjze aan een ieder, die het Waarhol-0 n w 11> duidelijk te maken, datik de Be h ln ^0eD enKel opricht te kort deed. dat hi' I*1*fV' Weer8preekt mijn bewering, is ir,j 8ezegd »dat hij een vreemdeling boven kwestie". Op pagina 183 van y rr 8enO0md verslag lees ik het door den heer dèlin* ^®®Pr°kBne als volgt, „Geheel een vreeui- sfaat^ tz®n^e 1Q de qnaestie, die thans beslist w„j 6 worden, oordeelde ik hei „hoor en toii °r" te moeten betrachten. Naar het nn |*orrk°nit, is dit gezegde afdoende, maar erlu kot »hoor en wederhoor" Het „hoor" 0 hier den heer Tak, die het met den oorzitter eens is het »wederhoor" betrof parte n ^0n k0er van der Bnrg, de tegen- maar a PPer»lakkig zou men dit denken, B an denkt men verkeerd. Niet v. d. heer v *1? keer Sternes wordt door den gevolg fboord en met het gelukkigste den heer q- zo° lmdde de uitspraak van meer 17,ie sonaau wat zn konden en nog i83-) beschreven vaderen worden verkondigd. Wel fifft 0,0* een dagelijksch bestuurfdat meer doet als het doen kan, waar het de waarachtige belangen der gemeente behartigt. Woonde ik «et in eene gemeente waar de stinksloten uen zgn gedempt en gedoleerd ook, dan zou ik nnen uitroepen >Het is mij wel hier te zijn n Ta ,^en*' °Priaan binnen uwe wallen, 0 stad der heilige Lndwina." _„<qer?ee dat ik een oogenblik mij liet medeslepen door geestverrukking bij het aan schouwen van zoovele burgerdeugd en opoffe- B®8' mïï» 0n ik zal den mensch het Rijgen opleggen, om aan de kalme Verita uueen het woord te gunnen. Terug dan naar den heer van Harwegen. e(a wijsheid geput te hebben uit de mededee- mgen van den heer Siemes, is zijn oordeel gevestigdhij is op de hoogte van de kwestie en diensvolgens met het Dagelijksch Bestuur een van ziel. Wie is echter de heer Siemes, die bij de stinksloot-gesohiedenis voortdurend genoemd wordt 2 Wie is die heer in deze zaak 2 De heer Siemes vertegenwoordigt het R. K. Kerkbestuur, komt voor de belangen van het Kerkbestuur op, van dat kerkbestuur, dat, om een einde aan den onhoudbaren toestand te maken, zich iedere opoffering wil getroosten, maar vertegenwoordigt toch in geen enkel opzicht den heer van 'der Burg. Wil de heer Siemes zich verpraten, dat is z'jn zaak, maar dit geeft den heer van Harwegen volstrekt niet het recht, om te vertellen dat hij »weder- hoorde". Dan had hjj den heer van der Bnrg- zelven moeten raadplegen, dan had bij nil diens mond de feiten moeten vernemen, dan, maar ook dan eerst, mocht hij oordeelen. Nn was zijn instemming oppervlakkig, want dij bad de zaak niet van twee kanten, maar slechts van anderhalven kant gehoord. Ik wil nog verder gaan: wanneer de heer v. H. de zaak eenvoudig bestudeerd had, zou hij al bij het begin der gemeenteraadszitting gelegenheid gehad hebben er zich van te overtuigen, dat er een adres behandeld werd, dat niet was ingekomen. Hij zon dan hebben kannen con- stateeren, dat de Voorzitter van den Gemeente raad voortdurend spreekt van verkoop van grond en afstand van sloot, terwijl toch het adres van den heer Van der Burg daarvan met spreekt. Hjj zou dan vermoedelijk wel ten antwoord gekregen hebben„indien dit zoo is" of wel »'t is mogelijk, het doet er niets toe" of een ander dooddoend gezegde; maar niet waar, de heer v. Harwegen zou zich dit niet laten aanleunen. Hij zou, wanneer de Voorzitter zoo iets antwoordde, stellig er op gewezen hebben, dat de Voorzitter de zaak (natuurlijk bp vergissing) uit het juiste spoor leidde, betgeen zeker er niet toe bracht om den heer v. d. Bnrg in het juiste daglicht te stellen. Hg zou dan ook waarschijnlijk zich geschaard hebben aan de zijde van den heer Hoogendam, de eenigste die ten nwent den moed zjjner overtuiging schijnt te hebben, ook al zon de Voorzitter hem evenals deu heer Hoogendam „de gemachtigde van den beer van der Burg" genoemd hebben. Hg zou den heer Hoogendam niet alleen hebben laten staan in den strijd voor recht en billijkheid; de beer van Harwegen zon dan waarschijnlijk wat minder bereid zijn, om dienst te doen als veiligheidsklep Maar genoeg van den heer den Breems. Een ding echter zon ik hem aanraden, en wel dit, dat hij zich vertrouwd maakt met de historie van Schiedam, echter niet met dat gedeelte der geschiedenis dat ligt in het verre verleden, maar meer speciaal met het tijdvak der geschiedenis, dat aanvangt met de regee ring van den tegenwoordigen Burgemeester tot op onzen tijd. Wanneer hij dan met onbe vangen oordeel die geschiedenis leert kennen en tevens eerlijk oordeelen wil, zal hij meuigen voetangel en klem op zijn weg onlloopen. Gemakkelgk is die geschiedenis niet ta leeren. De koninklijke weg bleek hier niet altijd de beste, tal van zijwegen werden bij voorkeur bewandeld, maar wanneer hij de kerkstinksloot- gesohiedenis goed lee3t, zal hij in het vervolg met juistheid kunnen zeggen, waar m andere dealen der geschiedenis de heirbaan verlaten W<Ik' heb met den heer van Harwegen den Breems afgehandeld, en zal mij nu verdei bepalen tot het wijzen op enkele inconsequen- ties, die een zonderling licht werpen op de beginselvastheid ten nwent. Ik heb hier voor mij liggen een nummer van uwe courant van 2 November 1885. In dat nummer vind ik een ingezonden stuk van den heer van der Burg over de demping o p hoog bevel van de zoogenaamde Lange Singelsloot, met verplichting van de eigenaren om zorgtedragen dat de sloot in begir. October 1884 zou gedempt en gerioleerd zijn. Die sloot was afgekeurd als schadelijk voor de gezondheid, en het Dagelijksch bestnur, door drongen van zijnen plicht om voor de gezond heid der gemeentenaren te zorgen, neemt af doende maatregelen en dagvaart de heerv. d. Bnrg, die niet verkoos zich te leenen tot wederrechtelijke verkrachting van polderkeu ren. De heer v. d. Bnrg werd vreemd ge noeg earst veroordeeld, maar vreemder nog is het, dat hij later werd vrijgesproken, en men hem tot heden niet kan dwingen, de sloot dicht te maken. Zij ligt thans nog open, misschien staat dit nu wel in verband met een verplicht bezoek aan onze residentie, waar nog wel eens fraai vergulde oorvegen worden toegediend, maar dat gaat de buitenwereld niet aan. Van der Burg won, immers tot op heden gaf hij ongestraft geen gevolg aan het bevel van 1884. Men schijnt met slootwerk bij u niet geluk- ki» te zijn. Zoo vernam ik, dat men nog eens de grap uitgehaald heeft van eigenmachtig, zonder voorkennis van polderbestuur enz., ta van polderslooten aftedammen, een grap die bizonder aardige gevolgen zou hebben gehad, wanneer de welwillendheid van den steeds zoo gewraakten van der Bnrg en anderen hier niet tussohenbeide ware gekomen. Maar men moet niet steeds gelooven, wat de menschen zeggen, want al valt niet te ontkennon, dat het bezit eener heerlijkheid zeer feodalistisch werkt op het bloed van den bezitter, zoo za toch anderzijds moeielijk aan te nemen zgn, dat die werking zoo sterk is, dat men meent ongehinderd alles te kunnen doen, ook al worden rechten van derden daardoor gekrenkt. Zóó boos is de wereld nu toch nog nietl Maar ik zou over inconsequentie spreken. Consequent was het Dagelijkech Bestuur, toen het order gaf tot het dempen van den scha delijk voor de gezondheid verklaarde Bange Singelsloot, al had dat bestuur moeten begrij pen! dat het had moeten beginnen met de erkenning van de rechten van den polder, waartoe die sloot behoorde, waardoor hetgeen mal fignur zou gemaakt hebben, zoo als nu. Consequent had het Dagelijksch Bestnur moe ten zijn, ook bij het dempen van de sloot voor de Kerk. Ook van die sloot wordt dcor Burgemeester en Wethouders van Schie dam in de zitting van 14 Augustus 1885 gezegd, dat, „algemeen belang de onteigening vordertConsequent dus evenzoo de dem ping gelast, als geschiedde met de Lange Singelsloot. En dnrfde men tot zulk een bevel niet overgaan, bevreesd zich weder in da^ vin gers te snijden, waartoe veel kans bestond, nu ook hier weder de heer van der Bnrg bereid zon gevonden worden om te toonen, dat de tijden van autocratische alleenregeermg van Burgemeesters voorbij zijn, waarom gaven Burgemeester en Wethouders dan geen gevolg aan° de machtiging van den Gemeenteraad waarom werd geen poging aangewend om onteigeningswet te verkrijgen. Dan ware,1 schreef dit reeds vroeger, zonder eenigen teg stand van deu heer van der Burg, w een einde gemaakt aan een onhoudbaren toe stand niet alleen, maar ware ook aen »P ingeknepen aan alle lezingen, die men nu cv die slootkwestie hoort, lezingen welke nut

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1888 | | pagina 5