IC
ïll
bijvoegsel
behoorende bij de
van 18 en 19 MEI 1890.
Nog een oud lied ter eere van de
H. Ludwina.
Het is rnij aangenaam bij het lied ter eere
van de H. Ludwina, medegedeeld in het feest-
111 inirner van deze courant, bij gelegenheid
de'' Ludwina-feesten, er nog een te kunnen
bijvoegen. Het is een lied van den bekenden
Helftscheh pastoor Stalpaart van der Wielen.
oordat ik echter het lied mededeel, mogen
bier eenige korte aanteekeningen aangaande
don auteur een plaats vinden: ze zijn ont
leend aan Alis. Thhm's Volksalmanak voor
Nederl. Katholieken 1853 en 1854.
Joannes Stalpert (of Stalpaart) van der
Vielen, afstammeling van twee voorname
■idellyke huizen, nl. van Teisterbant en Cha-
Hl'on, werd op Sint Caecilia's feestdag 1579
den Haag geboren. Daar hij reeds vroeg-
Hjdig blijken gaf van buitengewone geestes
gaven besloot zijn vader, die advocaat was
v°or het hof van Holland, hem op te leiden
v°or de maatschappelijke betrekking, die
b'j zelf bekleedde. Den 31n Januari 1598
\erwief hij dan ook aan de Hoogeschool te
Orleans den leeraarslauwer in de beide rech-
ten; hij verliet echter weldra, op ingeving
Hods, de rechtsgeleerde loopbaan om den
Priesterlijken staat te omhelzen daartoe be-
gaf hij zich naar Leuven, waar hij theologie
studeerdehij werd den 25n Maart 1606 door
den aartsbisschop Matthias Hovius (denzelfden
d'e den 14n Januari 1616, op verzoek van
de aartshertogen Albert en Isabella, de open
bare vereering van S. Ludwina's relikwiën
goedkeurde) te Mechelen tot priester gewijd.
In '1609 bevond hij zich te Rome, waar hij
bevorderd werd tot Doctor in de theologie
er' door zijn ijver en veelzijdige geleerdheid
de opmerkzaamheid der geleerden tot zich trok.
Na in 1611 naar den Haag teruggekeerd
te zijn, oefende hij te Delft, Rotterdam en
Schiedam de geestelijke bedieningen uit, tot
dat hij, na het overlijden van Bernardus
Steenwijk, pastoor van S. Hippolytus te Delft,
"i diens plaats tot pastoor werd benoemd,
eer' ambt, dat hij om redenen van ziekte
eerst eenigen tijd later kon aanvaarden. In
'613 werd Stalpert Deken van Delft en Rot
terdam. Volgens oude bescheiden (medege
deeld in Thijm's volksalmanak), bediende
Stalpert aanvankelijk de H. Dienst in een
brouwerij, die de verkeerde Weireld tot uit
hangbord had, alsmede in eenige andere
buizen der burgers. Daarna verkreeg hij tot
gewone kapel het bouwvallig kamertje der
Hegijnhofhuizen, welke in de nabijheid
der stadsmuren liggen en die van terzijde
°P het Begijnhof uitzien." Men ziet hieruit,
'lat Stalpert, al was hij ook pastoor van St.
Hippolytus, volstrekt de schoone Hippolytus-
kerk niet mocht gebruiken voor zijn geeste
lijke bedieningenimmers die was in handen
der andersdenkenden.
Na veel en vruchtbaar gearbeid te hebben
tot heil der zielen met zijn medehelper Suit-
bertus Purmerent overleed hij te Delft '21
Dec. 1630 en werd begraven in de oude kerk
aldaar in het vrouwenkoor. Anna Roemers,
met wie hij zeer bevriend was, wijdde hem
het volgende grafschrift:
Ingezonden.
Siet hier de plaets van rust
Van die sijn levens lust
Was deucht met vreucht te soecken:
Het lichaem leijdt hier doot,
De ziel in Abrhams schoot.
Sijn geest leeft in sijn boecken.
Als schrijver is Stalpert bekend door ver
schillende werken, die hem doen hoogschatten
als een vloeiend prozaschrijver en een der
zangerigste dichters van zijn tijd.
Behalve 't Hemelrijck, d. i. «Lofsangk van 't
Rijcke der Hemelen", en den Evangelischen
Schat van Christus Jezus ontdekt, van Lauren-
tius gepredickt, van Hippolytus verkregen, en
de nu van nieuws ider Christenmensch ten toon
gestelt," dichtte hij ook zijn meer bekend
en terecht vermaard Vrouwelick Cieraet, van
Sint Agnes versmaedt, een loflied ter eere
van de kuische en heldhaftige St. Agnes, bij
welk gedicht Vondel toen nog niet katho
liek een heerlijk «G.hesang" «fof Lof van
de kuische en Godvruchtige Martelaresse st.
agnes" voegde. Een ander geschrift van
zijn hand is zijn Roomschen Reijs, f zamen-
spraeksgewijs tusschen Pieter de Reijser en
de Abacuk, sijnen broedereen polemisch
prozaschrift in geestigen, vloeienden stijl ge
schreven, waarin hij de katholieke leer ver
dedigt.
De behoefte aan geestelijke liederen in
zijne gemeente (Stalpert was een groot lief
hebber van muziek) deed hem met tusschen-
poozen verschillende dusdanige liederen
dichten. Al arbeidende bracht hij een uit
gebreide verzameling liederen bijeen, die
eindelijk zijn aangegroeid tot een volledig
kerkelijk jaar, waarvan al de Hoogtijden en
Heiligenfeesten hunne gezangen haddenzij
zijn na zijn dood «tot Antwerpen bij Ian
Cnobbaert" in 1635 gedrukt onder den titel
van Guide- Iaers Feest-daghenen het lied
van Sint Ludwina is aan dezen bundel ont
leend.
Nog een werk van Stalpert valt te vermel
den, nl. het vExtractum catholicum tegen
alle Gebreken van Verwardeharsenen" dat
is een «theologische likkepot", die in 170
doses, allen in vorm van lied, het antwoord
bevat op bijna alle opwerpingen, door de
Protestanten tegen de Katholieke leer ge
maakt, en zich onderscheidt door veel geest
en door scherpe, soms in hare uitdrukkingen
wat platte hekeling maar hij weet er den
pijnlijken indruk van te matigen door een
speperhuysken bequaem om de voorgaande
recepten oorbaerlijck te versuykeren", die
hij daarom «bijgevoegde confijten" r.oemt.
Everts, p. 207.
Nu zou ik het lied wel onmiddellijk laten
volgen, ware het niet dat ik inden tweeden
regel der eerste strofe een toespeling vond,
die een klein oponthoud min of meer nood
zakelijk maakt: het is namelijk een toe
speling op den naam, die den Schiedammers
in den ouden tijd werd toegevoegd: «Schie-
dammitje droogbrood!" Ik herinner mij uit
de dagen van olim, dat schooljongens en
dergelijken de bewoners vau het naburige
Vlaardingen, die hier in Schiedam fruit of
andere koopwaar langs de huizen rondventten,
vaak begroetten met den uitroep Vlaèrin-
genaèrtje drög bröd!" terwijl zij daarbij het
bekende Vlaardingsche accent trachtten na
te bootsen. Die betiteling der Vlaardingers,
zal, dunkt mij, van nu af een «geüsurpeerde"
betiteling moeten genoemd worden, daar zij
rechtens en van oudsher schijnt toe te komen
aan de Schiedammers, althans volgens Stalpert
v. d. Wielen en ook volgens Pieter Opmeer,
een oud schrijver, wiens woorden ik vind
aangehaald in v. Rijn's oudheden enz. van
Zuid-Holland on van Schieland(Leiden, Vermey
1719). Ik veroorloof mij 'smans woorden
hier even in te lasschen, opdat de Schiedam
mers daaruit zien hoe hunne voorvaderen
ter naam en faam bekend stonden, en hoe
de vroegere eenvoudige levenswijze nog al
afwijkt van de weelde onzer dagen.
«Indien' er eenig volk is onder de Bata-
vieren, welker zuinigheit ook aan Paulus
tJovius bekend is geweest, 'twelk de voor-
«deelen van de spaarzaamheit verstaat, zoo
«zijn het door al mijns oordeels de Schiedam-
«merswant hunne deunigheit, in 't be-
«snoeijen van alle onkosten, is al van outs
«geroemt door het gemeene (d. i. algemeene)
«spreekwoord Schiedammetie droogbrood. De
«ingezetenen zijn vernuftig, en vijanden van
«de ledigheit. De visschers zwerven door-
«gaans met hunne schepen op de zee en bege-
«ven zich zeer vlijtig tot de haringvangst. Veele
«van hen drijven sterken koophandelde
«voornaamste bezigheit der vrouwen is,
«netten te breyen en te verstellende kin
sderen worden meest aan het hennip draayen
«gezet ja die .jonge jeugd word van het
«spinnewiel niet verschoont; of word aan
«eenig ander werk gezet. Dewijl men aldaar
«niemand ledig ziet loopen zoo ziet men
«der ook niemand van huis tot huis gaan be-
«delen. Zij leven doorgaans van wey of ge
stapte melk, en van pekelharingen en bok-
skingen, of van gezouten vleesch of visch, die
«zij in hunne kelders bewaaren. Het gebeurt
«zeer zelden, dat ze bij malkander goede cier
«maaken, of hun hert met eeten en drinken
«eens ophalen. Men zou zweeren dat ze de
«manier van huishouden, de zorgvuldigheit
«en de naarstigheit van de Mieren geleert
«hebben Maar dat deze stad geene ge-
leerde mannen voortgebragt heeft, daar het
«den ingezetenen nochtans aan geen verstand
«ontbreekt, dat moet hunne deunigheit voor-
«namelijk geweeten wordenen ten deelen
«ook hier aan, dat ze grooter achting hebben
«voor eene uitstekende vroomheit en deugd-
«zaamheit, als voor een uitmuntende geleerd-
«heit. Hierdoor geschiedt het ook dat zij,
«dewijl zij hunne kinderen zelden tot Pries-
«ters opvoeden, doorgaans genoodzaakt zijn
«vreemde Priesters tot het verrichten van
«hunne kerkdiensten te gebruikeninde-
«welke zij zoozeer niet eene zonderlinge ge-
«leerdheit als een goed leven, en de erva-
«rendheit in het zingen vereisschen."
Nu volge het lied
SINTE LIJD-WIJD,
M a g e t v a n Schiedam.
XIV Aprilis.
Stem, Haest u mijn Schotne Vriendinne.
Kleyn Steetjewelck voor desen
Den toenaem voerde van Droogh-brood;
Uw' laeghte word geresen,
De snoodheyd van Uw' naam vergroot.
Door middel van een Maget, die
i In U begrip (2) geboren,
U smalle Schie, «Ver boven 't Vlie
Vermaert alom doet hooren.
W' en kunnen haer berommen (4)
Van rijekdorn noch van edel bloed
Maer God had haer voorkommen,
Met segen van genade soet.
Men sagh 't wel aen de eerste vrucht
Midsdien (5) haer den Behoeder
Gaf roet de tucht «Een lieve sucht
Tot sijn VrouMagetMoeder.
Haer kuysheid sij beminde
En die te volgen voor haer nam (8)
Al quamen schoon (8) haer vrinden
Daerom te werden noch soo gram.