Dagblad voor Schiedam en Omstreken.
No. 4511.
"28ttveau ^oogstraat 317.
EERSTE BLAD.
Schiedams Verleden.
De Witte Wolf,
16de Jaarg.
Zondag 12 Februari 1893
Advertentiën voor het
door ons op 19 Februari a. s.
uit te geven Feestnummer
worden ten spoedigste inge
wacht.
SPROKKELINGEN
Feuilleton.
PRIJS VAN DIT BLAD:
PRIJS DER ADVERTENTIÈN
NIEUWE SCHIE
HE COURANT
Voor Schiedam per 3 maanden
Franco per post door geheel Nederland
Afzonderlijke Nommers
Het auteursrecht van den inhoud dezer courant is verzekerd
volgens de Wet van 28 Juni 1881 (Stsbl.) No. 12i.
f 1.50
- 2.—
- 0.05
Van 16 regelst 0.60
Elke gewone regel meer0.10
Voor herhaalde plaatsing worden billijke overeen
komsten aangegaan.
UIT
i.
In het Jaarhoekje voor de dad en liet
kanton Schiedam i85G, openbaarde de
kundige uitgever "het denkbeeld om
„eene uitvoerige en zoo mogelijk vol-
i,ledige geschiedenis te leveren van de
„plaats onzer geboorte en inwoning
tevens uitte hij den wenscli „dat allen,
„bij wie nog iets merkwaardigs, hoe ge
uring ook, inogt berusten, dat licht zoude
„kunnen verspreiden over gebeurtenissen,
„de stad Schiedam betreffende (hemj in
„de gelegenheid mogten stellen, daar-
„mede bekend te worden." Het denk
beeld, hoe voortreffelijk ook, werd tot
nogtoe niet verwezenlijkt aan den
Wensch werd eenigszins voldaan door
de belangrijke bijdragen van den wel-
eerw. pater H. Tielens, destijds kape
laan, en van den weledelgestr. heer
Dr. A. Maas. Bij deze pogingen is het,
voor zoover wij weten, gebleven. Joch
meenen wij te mogen vertrouwen, dat
de belangstelling in Schiedams verleden
niet geheel is verflauwd, en wagen het
dus eenige sprokkelingen den weiwil
lenden lezer aan te bieden. Wellicht
geven deze korte mededeelingen hoold-
Ingezonden.
zakelijk over Schiedams kerken en gods
dienstige gestichten aanleiding tot uit
gebreider na vorschingen omtrent het
verleden onzer aloude geboortestad.
DE SINT JANSKERK.
De eerste kerk van Schiedam, waar
van de geschiedschrijvers gewagen, werd
denkelijk reeds in het begin der 13de
eeuw gesticht op de aangespoelde gor
zen, ten Zuiden van den Ouden Dijk
in de nabijheid der kreek de Schie. Tot
goed verstand rnerke men op, dat de
Oude Dijkthans nog loopend ten noor
den der stad, destijds de Maasdijk uit
maakte, terwijl de Schie een smalle
geul was, waarlangs het overtollig water
van binnen- en uiterwaard bij ebbe
zich in de bedding der Maas ontlastte.
Binnendijks aan de Schie bevond zich
reeds vóór 1063 eene kapel, die nu ter
onderscheiding van de kerk aan den
Nieuwen Schie-damde kerk aan de Oude
Schie (vanwaar Ouwerschiegenoemd
werd. De ligging der nieuwe kerk was
echter zoo gunstig, dat weldra een dorp
zich rondom het bedehuis vormde, en de
geloovigen, totnogtoe onderhoorig aan
den pastoor van Oud-Schiedarn of Ouwer
schie, parochiale rechten aanvroegen.
Den 28sten April 1264 werd er tus-
schen den kapelaan van gravin Aleid,
vrouwe van Nieuw-Schiedam (bij verkor
ting ook Niewwendam genoemden Phi-
lippus, plebaan van Oud-Schiedam, een
verdrag gesloten, dat den 16den Mei
daaraanvolgende door Hendrik van V i an -
den, bisschop van Utrecht, bevestigd
werd, en waarbij de pastoor van Ouwer
schie de geestelijke rechtsmacht over
Schiedam aan den geestelijke der nieuw
gestichte parochie overdroeg. Men was
Naak het Fransch van Paul Féval.
Bronnen: A. J. van dek Aa, Aardrijks
kundig Woor denhoek.
Dr. B. C. H. Bümer, Kloosters
en Abdijen in Holland en Zee
land.
Mr. A. Vinck, Beschrijving der
stad SchiedamM. S.
H. Y. B. Oudheden van Zuid-
Holland en Schieland.
nu onafhankelijk, bezat een eigen her
der, maar de kerk, hoe bescheiden ook
opgetrokken, was nog verre van vol
tooid. Tevergeefs rekende men hierbij
op de milddadigheid der geloovigen
de ingezetenen waren arme visschers,
nauwelijks in staat om in eigen onder
houd te voorzien. De hoogere geeste
lijkheid kwam ter hulp. Bij een brief
van den 17den Juni 1271 v erleen de Edmun-
dus, vicaris en wij-bisschop van Utrecht,
aan alle geloovigen, die in de week
van Sint-Jan de kerk bezochten en een
aalmoes tot hare voltooiing schonken,
onder de gewone voorwaarden, een aflaat
van één jaar.
Intusschen breidde zich Schiedam,
vooral door begunstiging van gravin
Aleid van Henegouwen, aanmerkelijk
uit; de inwoners werden vrije poorters,
verkregen eigen wetten en keuren, vrij
heid van zekere tollen, kortom, het on
aanzienlijk visschersdorp werd tot stad
verheven. Deze toenemende welvaart
had aanwas der bevolking ten gevolge
en vermoedelijk was dit weder oorzaak,
dat zich de hchocftc aan ccn nieuw
kerkgebouw deed gevoelen. De oude
kerk werd afgebroken en in 1335
de grondslag gelegd voor de nieuwe Sint-
Jan skerk. Hét was in deze kerk, dat
op Palmzondag van het jaar 1380 de
H. Liduina het H. Doopsel ontving;
hier bracht het engelachtig kind zoo
menig oogenblik door, geknield voor
het miraculeus beeld der H. Moe
der Gods; hier naderde zij voor het
eerst tot de H. Tafel en leerde Gods
oneindige Barmhartigheid en Liefde
kenn n.
Gelijk wij uit het leven dezer God
gewijde Maagd weten, ontstond er in
1428 door een noodlottig toeval een ont
zettende brand, die bijna geheel de stad
de kerk niet uitgezonderd in de
asch legde. Als door een wonder bleef de
nederige woning der verduldige lijderes
gespaard. Voor de derde maal werden nu
demuren opgetrokken eenerSintJ anskeik,
en zoo verrees, waarschijnlijk na kor
ten tijd, het eerbiedwaardig kerkgebouw,
dat thans nog in wezen is en, ondanks
de wisselingen der tijden, ons herinnert
aan ons katholiek voorgeslacht. Zoodra
de kerk voltooid was, werd zij door den
wijbisschop van Utrecht geconsacreerd
en aan Schiedam's alouden Patroonhei
lige, Sint-Jan, toegeheiligd.
Het gebouw, volgens het destijds
strenge voorschrift, met het priesterkoor
ten Oosten gericht, geeft geen hoogen
dunk van de toenmalige welvaart der
stad menige onaanzienlijke plaats in ons
land kan op vrij schooner en grooter tempel
bogen. Ook al denkt men de verschil
lende misstanden weg, die latere tijden
hebben aangebracht, dan nog blijft de
kerk een hoogst eenvoudig, bijna ar
moedig gebouw. Drie evenhooge beuken
vormen haar tot eene zoogenaamde hal-
kerk, terwijl het eenvoudig gebinte op
24 pilaren rust. Yolgens Van der Aa
meet zij 48 M. in de lengte en 24 M.
in de breedte.
Oudtijds bevond zich ter weerszijde
van het priesterkoor eene kapellinks,
aan den zuidoostelijken hoek, de be
roemde kapel, waar sinds 1434 de kost
bare overblijfselen rustten der H. Liduina,
rechts de liapel, welke Philips, heer van
Spangenin 1478 gebouwd en voor zich
en zijne nakomelingschap tot begraaf
plaats had bestemd. Aan de zuidzijde,
naast het klokluidershuisje, was de
doopkapel.
Rustig, als ware hij eigen kracht be
wust, verheft zich de zware, vierkante
toren tusschen de talrijke, lioogopschie-
tende schoorsteenen en wielende koren
molens, kinderen van later eeuwzij
komen en verdwijnen, maar hij blijft
als trouwe wachter pal en spot met
den loop der tijden. Toch heeft ook hij
offers moeten brengen aan den wansmaak
van latere geslachten. Zijne hoogte be
draagt van den beganen grond tot den
omloop 38,29 M. en vandaar tot het
kruis slechts 15,69 M. maar eertijds
34)
Ware dit niet een omstandigheid geweest
die voor anderen volkomen onverschillig was,
dan had ir.cn kunnen opmerken, dat deze vreem
de wijziging in zijn gedrag samenviel met zijn
bijzondere wijze van handelen tegenover ze
keren Lapierre, een lakei, behoorende tot het
huis van den Gouverneur, ofschoon hetoogeu-
schfjnljjk niet denkbaar was, dat deze invloed
®ou kunnen uitoefenen op de handelingen van
den ryken eigenaar van La Tremlay.
Hoe het zij, op zekeren avond dat Didier
het hotel Vannoy met een hoopvol hart ver
liet, had hjj op straat een hevigen aanval te
doorstaan van drie lakeien. Hjj droeg dien
ayonl slechts een paradedegen, doch hij be
diende er zich zoo goed van dat de drie la
keien op de vlucht gingen, blijde er met eenige
schrammen en builen te zijn afgekomen.
Didier keerde, gewond zijnde, dadelijk naar
het paleis van den Gouverneur terugde
zaak had geen verdere gevolgen, doordien
de Gouverneur enkele dagen later Bennes
verliet.
Dit was echter niet de eenige herinnering
van kapitein Didier. Er bestond nog een
andere van veel nederiger aard, die misschien
in zijn hart veel ruimer plaats innam. Deze
betrof een blonde bewoonster van het boseh,
wier naam wij reeds genoemd hebben.
Terwijl hij daar in gedachten verdiept op
het gras lag uitgestrekt, dacht hij niet aan
mile De Vannoy, doch vervulde het zuivere,
bevallige beeld van Marie zijn geest.
Zonder er zich zelve rekenschap van te
ff even, dacht hij aan die zoete, zuivere ge
negenheid, welke eenigen tijd van zijn nog
ion»' leven vervuld liad. Wolven, belasting,
aanstaande strijd, niets van dat alles bestond
op dit oogenblik voor hem. De hoornen van
het oude bosch spraken tot hem over die lief
tallige verschijning.
Als zij eens kwammompelde hij. ter-
wjjl hij trachtte met zijn blikken het dichte
kreupelhout te doorboren.
Waar hij meer kans op had, was dat lnj
kennis zou maken met een kogel, door een
der Wolven voor hem bestemd, aangezien hij
zijn mantel had afgedaan en zijn uniform
aldus duidelijk zichtbaar was.
Maar de hemel waakt over in droomerijen
verzonken kapiteins. Een nog ver verwijderde,
zachte stem scheen aan zijn verlangen te
zullen voldoen. Hij spitste de ooren. De stem
kwam dichterbij. Zij zong het lied van Arthur
van Bretagne.
Met verrukking luisterde Didier naar de
hem zoo welbekende stem. Naarmate de stem
dichterbij kwam, werden ook de woorden dui
delijker verstaanbaar. Zij zong dat gedeelte
van het lied, waarin verhaald wordt hoe
Constance van Bretagne begint te wanhopen
haar ongelukkigeu zoon terug te zien.
Marie was nog slechts eenige schreden
van Didier verwijderd, doch zij zag hem
niethet kreupelhout onttrok hen nog
aan elkanders oog. De kapitein hield zjjn
adem in.
Marie 1 fluisterde hij.
Zij hoorde het en was in éen sprong aan de
andere zijde vau het hout.
Toen zij den kapitein bemerkte, wankelde
zii en knielde toen neerzij hief haar groote
blauwe oogen ten hemel, liaar hart verhief
zich tot God.
Die zuivere, maagdelijke ziel kende de
lengen niet; zij vertelde hem van haar vree-
zen en hopen en hoe vurig zij voor zijn terug
komst gebeden had. Hun gesprek, dat lang
duurde, zou een beslissenden invloed hebben
op hun heider lot.
Intusschen trachtte Jude Leker den weg te
vinden door het kreupelhout. Hij had eerst
veel moeite om zich te orienteeren, daar geen
enkel voetpad door het kreupelhout voerde
doch na een eind weegs 7erder te zyn ge
gaan, zag hij met verbazing hoe een menigte
smalle paden elkander in alle richtingen kruis
ten en niettemin op hetzelfde punt schenen
uit te loopen.
Een dezer paden volgde hij en weldra be
vond hij zich aan den rand van het woeste
ravyn, dat wij reeds kennen onder den naam
van het Wolvenhol.
Behalve deze voetpaden, die vroeger niet
bestonden en stellig wezen op een verzamel
plaats, waar verscheiden lieden uit verschil
lende richtingen bijeenkwamen, was niets in
het sombere aanzien van de sireek veranderd.
Dezelfde stilte, dezelfde eenzaamheid.
Zich aan de struiken vasthoudende, daalde
Jude langs de helling van het ravijn naar
heneden en weldra bereikte hfj de plek waar
de holle eik stond. Het gelaat van den goeden
stalmeester teekende droefheid en ernst. Onge
twijfeld dacht hij er aan, hoe hij, denlaatsten
keer dat hij deze plek had bezocht, dit had
gedaan in gezelschap van zfjn nu overleden
meester.
Hij bedacht ook, dat de holle eik een ontrou
we bewaarder van het toevertrouwde goed had
kunnen zijn. Het geheele fortuin toch van de
Treml's was tusschen de knoestige wortels
™,b.,g«« geworden.