Dagblad voor Schiedam en Omstreken.
Ons Laatste Woord.
De Kieswet naar de Sectjën.
16de Jaan-
Zondag 20 Augustus 1893.
No. 4665.
bureau r§booq$tvaat 317.
EERSTE BLAD.
De Poolsche Banneling.
Feuilleton.
PRIJS VAN DIT BLAD:
PRIJS DER ADVERTENTIÊN
NIEUWE SCH
Voor Sehie'tm Per 3 maanden 1.50
Franco perpost door geheel Nederland - 2.
Afzonderljie Nommers- 0.05
Het autetfsr.cht van den inhoud dezer courant is verzekerd
volgensdevVet van 28 Juni 1881 (Stsbl.) No. 124.
IIIIIIIIIIIHIIIII|IHIII|III|
Van 16 regelsf 0.60
Elke gewone regel meer-0.10
Voor herhaalde plaatsing -vorden billijke overeen
komsten aangegaan.
(Ingezonden.)
Erkentelijk voor de heusohheid, waar
mede de geachte schrijver in no. 4654
der N. S. Ct. op de verdediging onzer
meening geantwoord heeft, kunnen wij
toch niet ontvfinzen, dat zijn weder
woord ons heeft teleurgesteld. Tegenover
de oorspronkelijke stukken en authen
tieke bsscheiden, door ons aangevoerd,
hadden wij eveneens documenten en on
wraakbare getuigenissen verwacht, doch
°nze welwillende wederpartij schijnt tot
®taving van haar gevoelen zulks onnoo-
dig te achten.
Vooreerst moest Van Alkemade weer
dionst doen. Zondsr de historische ge
trouwheid van dezen schrijver verder
m twijfel te trekken, wij hebben
mjn handschrift niet onder oogen
vorklaren wij alleen, dat al zijn gezag
Diet bij machte is om de oorkonde dei-
stichting van het Sint-Liduïna-klooster
■van 17 Maart 1461 door ons vroeger
meegedeeld, te logenstraffen. Wanneer
hij dus de sticlting; van het Sint-
Liduïna-klooster plaatst in 1429, den
datum der sticlting van het Sint-
Lrsula-klooster op den Damdan is zijne
bewering onwaar.
Ter loops merlen wij hier aan, dat
de geachte schrijver onnauwkeurig ci
teert. In no. 4651 der JST. S. Ct., wordt,
gezegd, dat Van Alkemade schrijfthet
Sini-Ursula-lclooster is gelegen op de
Loogstraat omtrent de Kethelpoort enz.;
m no. 4630 luidt het evenweleen
^"sterhuys of Nmne-klooster ter eere of
ter gedagtenis vin de alom vermaarde
Maagd Lijdewijgelegen op de Hoog-
straat omtrent ce Ketelpoort enz. Het
®erste strookt net onze beweringhet
matste wordt jaist door ons betwist,
trad de geëerde schrijver het oorspron
kelijk stuk gepubliceerd, dan had men
Naar liet Frausch van Louis Collas.
24)
"dijn toestand was ainmerkelijk verbeterd;
Po vltving n geldelijke belooning, die, mijn
vr n a's tanneliug in aanmerking genomen,
J hoog was; ik wss niet meer onderwor-
kaï aan- r' stelsel vax kazerneering, 1 ad een
den w- 'u stac' en mijn maalty-
öiinr arrae Polen, dit in de groote verban-
(j d v»n 1893 waren begrepen. Behalve ge-
een e de gedwonger werkuren, genoot ik
gev ^roote vrijheid. Men kon mij die zonder
he, aar Lten 'het zou onzinnig zijn geweest
°n Je trachten te ontvluchten dwars door de
ik jke woestenijei van Siberië, waar
aan VUa onvermijdelijk zou blootgesteld zijn
indie Seyaar om van honger te sterven.
Den ""ooht ontsnappen aan de wape-
"or menschen of de klauwen der wil-
zich kunnen vergewissen of er in 1429
sprake was van eene verplaatsing van
het Sint- Ursula-klooster, of wel van eene
stichting van het Sint-Liduïna-klooster.
Als tweede bron wordt ons gewezen
op een leesboekje voor de scholen. Wij
kunnen moeilijk gelooven, dat het den
schrijver hierbij ernst is. Wie toch ver
wijst in een zaakrijk betoog naar school
boekjes, waarin aan de „jeugdige vrien
den en „jeugdige lezers" eene geschie
denis bij „lesjes" verteld wordt Wij
gaan dus over tot bet derde en laatste
bewijs.
De geachte schrijver spreekt van eene
„eerbiedwaardige overlevering, die de
„woning van de H. Liduïna nabij den
„Dam plaatst in of naast of achter het
„St. Ursula-klooster." De bewijskracht
der overlevering in liet algemeen erken
nend, komt ons toch de vraag geenszins
ongemotiveerd voor: vindt deze overleve
ring niet baren grond in de verkeerde voor
stelling der geschiedschrijvers? Daarbij
staat deze overlevering wel alleen Ons
is althans door hoogbejaarde Schiedam
mers verzekerd, dat de H. Liduïna op
den Achterweg zou gewoond' hebben.
Zelfs schijnt er eene overlevering voor
de Lange Kerkstraat te pleiten. Immers
Prof. W. Moll in zijn Johannes Brugman,
Dl. II blz. 128, zegt, dat hem in 1853
te Schiedam in het Buitenhofje aan de
Lange KerksUaat een vervallen huis werd
getoond, dat volgens overlevering Liduïna
ten verblijve zal hebben gestrekt. Het
gezag der „eerbiedwaardige overleve
ring" is dus nog verre van onaantastbaar.
Het zal, gelooven wij, niemand be
vreemden, dat wij ons door „Nog een
woord over het Sint-Liduina-klooster"
geenszins genoopt zien om onze meening
te wijzigen, laat staan prijs te geven.
In het goed vertrouwen op de stelling,
die wij door bewijzen gestaafd en nader
toegelicht hebben, sluiten wij thans het
debat en wachten belangstellend af wat
later onderzoek misschien aan het licht
brengt. Gr. A. M.
de dierenniet minder onzinnig zou het ge
weest zijn mij te willen wenden naar het Zui
den, te midden van de in naam aan China
onderworpen volksstammen, die aan de Rus
sische overheden al diegenen uitleveren, die
zich over de grenzen aan de gevangenschap
trachten te onttrekken. Ik begon er aan te
denken, dat het verstandig zou zijn, te han
delen, als zcu ik voor altijd hier bljjven. Ge
durende de lani;e avonduren gaf ik les en wel
dra bezat ik de middelen om voor mij zelf,
mijn vrije oogenblikken nuttig te kunnen be
steden db arbeid leidde mijn verdriet af en
verschafte mij meer middelen dan ik behoefde.
Ben der grootste vertroostingen in het on
geluk is de gedachte, dat men het zijne er
toe bijdraagt, om het lot van nog ongelukki
ger personen te verzachten. Hoe gering hij
ook zij, niemand, tenzij hij geheel uitgesloten
is van alle gemeenschap met zijn medemen-
scheu, is veroordeeld tot de onmacht om goed
te kunnen doen; de uitwerking van een door
genegenheid ingegeven troostwoord is niet te
berekenen. Langzamerhand verkreeg ik op
alleu, die mij omringden den invloed, die het
gevolg is van ontwikkeling en van een recht
schapen hartde betrekkelijk hooge positie,
deed mij middelen aan de hand, welke ik tracht
te aan te wenden ten voordeele van mijn lot-
genooten in het ongeluk.
Het ljjden maakt prikkelbaar en wantrou
wend ik trachtte de overeenstemming onder de
De Tweede Kamer heeft deze week
de beraadslagingen over liet kiesrecht-
ontwerp ten einde gebracht. Het was
ook meer dan tijd, dat deze onverkwik
kelijke discussie in dit heete seizoen
een einde nam. Niet minder dan 40
sprekers namen aan de beraadslagingen
deel en als van zelf hoorden wij meer
malen da echo van hetgeen een vorig
spreker reeds te berde had gebracht.
De groote vraag die nu t« heslissen
viel, was zullen de verschillende amen
dementen die op het kiesrachtontwerp
zijn ingediend, naar de afdeelingen wor
den verzonden, die ze nader zullen onder
zoeken, of zullen zij in handen worden
gesteld van de commissie van rappor
teurs, die alsdan met de Regeering in
overleg kan treden? De betrokken com
missie van rapporteurs was over het
punt in kwestie vrij wel verdeeld. Hare
meerderheid achtte het wenschelijk al
de raeds voorgestelde amendementen naai
de afdeelingen te verzenden d» minder
heid meende daarentegen, dat het vol
doende was de amendementen te ver
zenden naar de commissie van rappor
teurs. De heer Mackay, de meening
van de meerderheid der commissie toe
lichtende, wees op het uiterst gewicht
van dit wetsontwerp, waarop tal van
amendementen zijn ingediend. Duidelijk
stelde de heer Mackay in 't licht, dat
eene dadelijke behandeling der artikelen
thans niet gunstig zou werken. Wil
men de dadelijke behandeling door
drijven, het gevolg zou zijn, dat er
niets tot stand komt. Tegenover het
gevoelen der minderheid die overleg
ging wenschte aan de Commissie, opdat
zij met den Minister in nader overleg
kunne treden, stond het inzicht dei-
meerderheid, die op verzending naai
de afdeelingan bleef aandringen, opdat
zij alsn»g de verschillende bezwaren
kunne overwegen. Dit onderzoek zou
thans te gemakkelijker vallen, daar
bannelingen te bevorderen en oneenigheid,
die door onze meesters in de hand werd ge
werkt, te onderdrukken. Ik spoorde hen aan
tot onderwerping, niet tot een onderwerping,
het uitvloeisel van ongevoeligheid en ontmoe
diging, in welke men, den strijd opgevende,
een verontschuldiging zoekt, maar tot een van
mannenharten, die, na alle middelen te hebben
uitgeput om de rechtvaardigheid van het lot
te bestrijden, zender te morren met waardig
heid het hoofd buigen onder deslagen, die
hen treffen.
Van dag tot dag maakte ik mij gemeenza
mer met het mjj toebedeelde lot. Wel stonden
de herinneringen aan het vaderland mij nog
levendig voor den geest, maar de bitterheid,
die de genezing van de door de ballingschap
geslagen wonde onmogelijk maakt, was ver
dwenen. Wanneer hoog boven mijn hoofd ge-
lieele troepen trekvogels naar het Westen vlo
gen, hoe gaarne had ik hun een bericht mede
gegeven aan mijn vrienden, van welke duizen
den en duizenden mijlen mij scheidden.
Zeg hun, zuchtte ik, dat niets in njijn
lot hun medelijden zou behoeven op te wekken,
ware het niet, dat de herinnering mijn hart
vervulde met een onbeschrijfelijke zwaarmoe
digheid en ik in mijn ballingschap beefde voor
hun toekomst.
De dagen gaan snel voorbjjik heb nage
noeg alle hoop verloren om dit oord der bal
lingschap ooit te verlaten, maar niet de hoop
men nu te doen heeft met geformuleerde
voorstellen.
Tegen het voorstel van de meerder
heid der commissie van rapporteurs, tra
den aanstonds een drietal voorwaarde
lijke medestanders der kiesrechtontwer-
pen in het krijt. De heer Yan Alphen
zag weinig nut in een sectieonderzoek
hij meende, dat het gevoelen van de
meerderheid der Kamerleden er toch
niet uit zou blijken en de Regeering
er weinig nut uit zou putten. Ni«t
alleen geen nut, maar zelfs gevaar zag
de heer Hartogh in de aanneming van
het voorstel tot afdeelingsonderzoek,
'twelk zou leiden tot een langdurig
uitstel, dat zou blijken niet in het be
lang des lands te zijn. Namens de
minderheid der commissie van rappor
teurs, verklaarde de heer Borgesius, dat
afdeelingsonderzoek thans niet tot eenig
resultaat zou leiden. De Regeering zou
er de strooming in de Kamer niet door
leeren kennen. Het was toch niet te
denken, dat 40 leden hun meening over
de hoofdzaken zouden te kennen geven.
Yeel meer verwachtte hij dan ook van
een nader overleg met de Regeering,
waartoe de verdere behandeling der zaak
veertien dagen geschorst zou kunnen
worden. Ook de heer Ferfzaginde
verzending naar de afdeelingen, eene
noodelooze vertraging. Tegenover het
gevoelen van deze vier Kamerleden open
baarde de heer Schaepman zijne mee
ning, dat men uit een afdeelingsonder
zoek wel iets zou leeren en zeker meer
dan uit een dadelijke behandeling. Hij
wil door een nader onderzoek komen
tot toenadering, en die kan alleen ver
kregen worden door gemeen overleg. Bij
het groot verschil van gevoelen onder
de vijf leden van de commissie van rap
porteurs, is er geen nut van een nader
onderzoek in den boezem hunner com
missie te wachten. Uitstel kan ook,
volgen spr., niet schaden, omdat de
natie geene beslissing hals over kop
verlangt. Juist omdat hij een negatief
om mij zelf te beschermen tegen de ontzenu
wende droefheid des harten, om er de genoe
gens te vinden, die nergens geweigerd worden
aan hem, die de achting van anderen en voor
zich zelf heeft weten te bewaren.
Ik was reeds verscheidene maanden tt Ir-
koetsk, toen de tijd aanbrak voor een van de
grootste jaarmarkten, die in Aziatisch Rus
land gehouden worden. Hoofdstad van Ooste
lijk Siberië, op korten afstand van het Wes
telijk deel des lands en dicht bij de Chinee-
sche grenzen gelegen, verkeert deze stad in
uitstekende commercieele toestanden. Geduren
de de dagen, die aan' de eigenlijke jaarmarkt
vooratgingen, stroomde de bevolking van aile
zijden toe. Boeriaten, Ostiaken, Toengoezeu
in hun schapenvachten, met van olie glimmen
de haardos en plat gezicht, die hun belasting
kwamen betalen, de opbrengst van hun jacht
verkoopeu en zich van Europeesehe voortbreng
selen voorziende bewoners van Kamschatka
en van de landstreken rondom de zee van
Ochotsk, die in hun door honden getrokken sle
den over het ijs van het Baïkalineer en van
de Angararivier herwaarts waren gekomen
de Chineezen met hun lange afhangende staar
ten en olijfkleur, die hun zijden kleeden, hun lak
werk en thee aanvoerden, Khalkas en Kirgie-
zen, die in hun lange mantels de groote kud
den hoornvee uit de steppen geleidden.
Wordt vervolgd.)