Dagblad voor Schiedam en Omstreken.
17de Jaarg.
Woensdag 7 Februari 1894.
No. 4808.
bureau ^otcr^ixaat 39.
mm',
Merodates.
Moord in het bosch.
i 11 e t o n.
ALGEMEEN OVERZICHT.
NIEUWE SCHIEOAMSGHE COURANT
PRIJS VAN DIT BLAD:
Voor Schiedam per 3 maandenf 1.50
franco per post door geheel Nederland - 2.
Afzonderlijke Nommers- 0.05
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Van 16 regelsf 0.60
Elke gewone regel meer- 0.10
Voor herhaalde plaatsing worden billijke overeenkomsten
jniiiiiiiiiiiiiniiHiiiKiiiiiii'iiit
Zal a V°ld0enin8 onzer belofte wachtende,
fende8 '8Zer van ^et eerste artikel betref-
bloe G. ^er°daat, zeker volgaarne eenige
de vr"!Zing ter 'lan(^ nemen, getrokken uit
treijer evenste passages van het genoemde
vertr ')6'" bieden hem dus *n goed
izüU °Uwen> het genieten der volgende re-
en aan, die
det>dicli
te samen ook als een hel-
zjjn 11 vormen op het Christengeloof van
nia.-t ?g'n 'n den doop, *ot zÖn einde in het
eluur of apostolaat.
Ult het eerste Bedrijf: Tooneel II.
Zopyrus de Christen spreekt hier met
Merodaat, die nog doopleerling
lsi over hun vijand Artaban en
over het doopsel van Merodaat,
Merodaat hoopte nog een weinij
op Artabans gematigheid en van
daar begint Zopyrus zijn woorden
als volgt.
<^6rs Zopyrus.
Een ero<'al:esi ^en boos gemoed volkomen,
hiens J/"8 Christen, eens als leerling aangenomen
bit ee8tcr8' 'h® voor on8 aan 't kruis zijn leven liet,
V®r\vi"t foltert tem. De God, dien hij verried
2r,.^ ..erü zyne schuld en op dien God verbolgen,
Zi
Zott hij
boo9
uit
wroegiug nog de Christenen vervolgen,
Eer .^ewe'eu Jaag' bem voort. Hij kent geen rnst
^aar isd 'U ^tlr's'en','oe!' ZÜU gramschap heeft gebluscht.
De 6 'oe'(omst bang, de storm niet meer te ontkomen,
Neen MCrismiJne bracht: ik zal geen dwingland schromen
'etsa A vrees niet voor eigen lijfsgevaar
tni' U ers^we'b mijn hart. Een bange zorg drukt zwaar
gemoede 't Geldt n, mijn vriend Waartoe 't ver
swegen
et uw beldenroem gevierd wordt, allerwegen
Verj UW krijgsbeleid, uw moed, uw edel hart
ijjft ,e en g in den strijd de doodsgevaren tart.
Ho I'?lmer uo8 de vloek der erfschnld op n drukken.
Eni aawilnn .1 „1J.. 1 1_l
wwö kn f louuuiu up u ut uajtcil.
bea - ri SU aarzien u de slavernij te ontrukken
Of ,SC'len dwingelands Ontbreekt het aan moed
0 m0c^ ®'j d'afgrond niet geopend voor uw voet?
Voor ^eze eigen dag, welks licht pas is verrezen
-^dejlag
van heil, de dag des levens wezen.
Artaban.
Naar het Fransch van
Raoul de Navery.
30)
zij hiertoe de gelegenheid had,
•Jen 0 ZÜ de dochter van Laloue over
ging "8elukkigen gewonde te waken, en
htooi'd °en °P 8'oed geluk den weg op. De
den omtaar haars vaders bevond zich in
zich v zij wilde hem vinden zij hield
Stlappeeize^erd' ^aar n'et zou on*'~
°p h«tWant ZÜ zijn gelaat gezien,
^bdde 0o=enklik, dat hij der, blinde ver-
JharSrweg ontmoette zij de zoekende
Sndstf'!ffëes- ZiJ vroeg hun- of zij de
vesti ers achtervolgden, en op hun
^end antwoord, zeide zij
r,hs(ja„ ,atl een hunner is het niet de eerste
geZvvore' 6n -^en za' vinden, ik heb het
n> Gij kunt gerust ge'ooven wat ik
Merodates.
Mistrouwt gij dan mijn moed? Spreek, heb ik van mijn
[vriend
Wien ik in 'tharte draag, zoo feilen smaad verdiend?
Mijn leven, dat gij uit de hand van moordenaren
Gered hebt, heb ik 't ooit ontzien in krijgsgevaren?
Zopyrus.
Uw moed blonk duizendwerf in 't aanschijn van den dood
Maar grooter is een held, die vlucht in Christus schoot,
Merodates.
Maar ach, hoe moet ik om mijn zwakke deugd nog
[vreezen,
Zopyrus.
In deze zwakheid zal uw God uw sterkte wezen.
Merodates.
Hoe schrikklijk, zoo het mij verging als Artaban.
Zopyrus.
Gods macht is sterker dan het helsche vloekgespan.
Merodates.
'k Wil liever nog een poos mijn wankle deugd be
droeven.
Zopyrus.
Uw leven is onwis: gevaarlijk is het toeven.
Merodates.
Maar grooter nog 't gevaar als ik ontrouw val.
Zopyrus.
Zoo ge uitstelt, vrees dat God u eens verlaten zal.
Merodates.
Gods kerk zal, om mijn doop, nog meer vervolging
[lijdeu,
Zopyrus.
Wat steun, zoo gij voor haar als Christenheld zult
[strijden.
Merodates.
Ik kan haar toch mijn hulp verleenen, waar zij't vraagt
Zopyrus.
Plaats haar bij haar banier, dan strijdt ge als God
[behaagt.
Merodates.
Men komt. 't Is Artaban
Tot zooverre de dialoog, welke straks
met Merodates toestemming eindigt. Reeds
dadelijk zoo verwacht ik zal de
lezer hier uitoepenex unque leonem
zegik ben de dochter van Louis, den
marskramer.
En gelooft gij, dat hij in den om
trek is
Douce vertelde hun het gebeurde bij den
kleermaker.
Ongetwijfeld zult gij uw verklaring
voor den rechter moeten afleggen.
Ik ben daartoe bereid, antwoordde zij.
Terwijl de maréchaussees zich naar de
hoeve begaven, volgde. Douce een weg, die
naar een dicht bosch voerde. Moeielijke
voetpaden, zelfs voor een voetganger, maak
ten deze plek uiterst geschikt voor boos
doeners, die er een schuilplaats zochten.
Toen Douce het bosch naderde, hoorde zij
met heldere stem een lied zingen in een
vreemde taal. Voorzichtig ging zij vei der
en weldra bevond zij zich tegenover een
groep woest uitziende liedenvoor het
meerendeel in lompen gehuld. Voor hen
lag een stapel pannen, koperen ketels en
ander keuken gereedschap.
Op een drievoet boven een vuur werden
lood en tin gesmolten. Eenige kinderen,
rondom een ketel geschaard, zorgden voor
het ontbijtde vrouwen herstelden de reeds
geheel afgesleten kleedingstukken de man-
erken den leedw aan zijn greep. Lees
bijvoorbeeld Corneilies Polyeucte over het
zelfde onderwerp. Lange betoogen wor
den daar uitgeredeneerdwaar hier Zo
pyrus' liefde hare redenen als bliksemstra
len wegslingert. Daarenboven spreekt ook
de vrouwenliefde een woord mee bij Pol
yeucte. Nearque voegt dien Catechumeen
dus met recht deze verzen toe
Maisque vous étes loin de cette ardeur parfaite
Qui vous est necessaire et que je vous souhaite.
Niet zoo Merodaat. Kennelijk, alleen uit
zekere gewetensteederheiden uit vrees
van de H. Kerk te schaden, heeft hij nog
de toediening van zijn H. Doopsel verscho
ven.
Dan, de aandrang der liefde, het woord
van Zopyrus zegepraalt. Merodaat verschijnt
bij het begin van het 2e bedrijf, als zooeven
herboren zijnde uit den water en den
H. Geest. Wie zal zijn zielegevoelens hier
genoeg bewonderen, wie zal genoeg recht
doen wedervaren aan den dichter, die deze
alleenspraak van den Neofiet zoo durfde en
zóo vermocht saam te stellen, als zij nu
luidt. Men hoore
2e Bedrijf. Tooneel I.
Vers 300. Merodates.
Waar ben ik Wordt mijn ziel van 't aardrijk opgeheven.
En is 't haar reeds vergund haar God in d' arm te zweven
Of schenkt zijn liefde mij die vreugd, die zaligheid,
Als voorsmaak van 'tgeluk, den heil'geD voorbereid?
Wat ongekenden gloed, voel 'k in mijn hart ontsteken.
O vrijheid Zoete vreêGenot niet uit te spreken
'k Ben Christen! 't Is alsof een nieuwe wereldkring
Waar ik mij zelf niet ken, me op eenmaal opeuging.
O Gij, wien'k nauwelijks mijn Meester nog durf heeten,
Nooit zal ik uw gena, nooit zal 'k mijn eed vergeten,
U zij mijn leven tot den laatsten stond gewijd,
Voor U tart ik den dood, voor U vlieg ik ten strijd.
Ja, kroon uw weldaan, Heer, laat mij de gunst verwerven
Om voor de glorie van uw heiligen Naam te sterven.
Alter Christus, Cliristianus, de Christen
een andere Christus, dit sublieme woord
der Kerkvaders vindt in dezen neophiet zijn
vervullingNiet ontbreekt den gedoopte
meer. De heiligmakende genade is als een
nen werkten, met uitzondering van een drie
tal, die op den rug liggende en met een
zakdoek over hun gelaat, in diepen slaap
waren verzonken.
Douce gevoelde zich een weinig bevreesd
toen zij die vagebonden naderde, wier zwer
vend leven zeer goed kon dienen om menig
misdrijf te verbergen. Maar onder welke
lieden kon zij den moordenaar haars vaders
vinden, als het niet was onder die wezens
zonder eigen haard, onder die mannen zon
der eer, die schaamtelooze vrouwen, die
vroegtijdig bedorven kinderen
Douce maakte haar pak met afbeeldingen
los, en die in de eerste plaats aan de kin
deren toonende, zeide zij.
Koopt dit prentje van mij, vriendjes
koopt het van mij, voor zoo weinig als gij
zelf wilt.
Ik heb geen geld, antwoordde een
der kinderen.
Vraag het aan nw vader.
Het kind liep naar een der mannen.
Ik wil het prentje hebben, zeide hij
geef mij twee stuivers.
Welk prentje?
Dat van het jonge meisje.
Ik heb geen geld.
voorproef der zaligmakende hemelsche be
schouwing in zijn ziel: het koninklijk pries
terschap dat Christus voor heel zjjn volk
verdiende, verheft hem boven alle volken,
en, omdat niemand, volgens 's Heeren woord,
grootere liefde heeft dan hij, die zijn leven
geeft voor zijn vrienden, omdat ook het
groote drama van de zegepraal des Heilands
tot in den dood moest worden voortgezet,
daarom vraagt eerst Merodaat nu om voor
de glorie van Gods naam te mogen stervet
Die beê zal worden toegestaan. Maar op
geheel wonderbare wijze. Neen, hier geen
vechten en uittarten van snoodaards, hier
geen gewoon Martyrium zelfs zooals Zopyrus
zal hebben te ondergaan, neen, Merodaat
zal de marteling der kinderliefde, de schier
hoogste zielemarteling, voor God moeten
dragen, en eerst daarna zal hij de on -
bloedige martelaar op gewone wijze het
leven aan Gods heiligen dienst besteden,
zoodat hij de ziel zijns vaders wint, ja de
zielen van geheel Armenië.
6 Februari '94.
Bij de beraadslagingen over de begrooting
in den Rijksdag te Berlijn heeft gisteren
de nationaal-liberaal Frietberg bij het hoofd
stuk betreffende den rijkskanselier, aan de
regeering de vraag gesteld, hoe deze zich
houdt in de omstandigheid van den hertog
van Coburg als Engelsch onderdaan. De
rijkskanselier heeft geantwoord, dat dn
hertog als souverein zonder twijfel als een
Duitscher is te beschouwen, de sovereinitet
sluit elke afhankelijkheid van eenig ander
land voor den hertog uit. De hertog heeft
bij het bestijgen van den troon in tegen
woordigheid van den Keizer beloofd zijne
plichten tegenover het Duitsche rijk te
zullen vervullen, dit was genoeghet is
nu zijne zaak zijne verplichting tegenover
andere staten zoo te regelen, dat er geene
botsingen tusschen zijne plichten hier en
Ja wel, gij hebt wel geld ik wil
het hebbenik wil het prentje koopen, of,
voegde hij er zachter sprekende bij, ik steel
geen kippen meer bij de boeren.
Zult gij zwijgen, kwajongen, zeide de
vader, naar het jonge meisje kijkende, om
te zien of zij die onvoorzichtige woorden
had gehoord.
Maar Douce scheen verdiept in het kijken
naar de vrouw, die op het oogenblik het
vuur onder de smeltkroes aanwakkerde.
Daar hebt ge geld, zeide de man tot
het kind, maar van avond zal ik u het
betaald zetten.
De kleine jongen liep naar het jonge
meisje, gaf haar het geld en greep naai
de prentjes, en het toen triomfantelijk boven
zijn hoofd houdende, vertoonde hij het aan
de andere kinderen.
Al de kinderen naderden hun kameraadje,
en diegene onder hen, die het best scheen
onderwezen te zijn, begon het verhaal hardop
voor te lezen.
Intusschen vulde de vrouw met een groote
houten lepel de borden uit den ketel soej
{Wordt vervolgd.)