Dagblad voor Schiedam en Omstreken.
17de Jaarg.
Donderdag; 8 Februari 1894.
No. 4809.
bureau ^otex&ixaat 89.
Moord in het bosch.
PRIJS VAN DIT BLAD:
Voor Schiedam per 3 maandenf 1.50
Franco per post door geheel Nederland - 2.
Afzonderlijke Nommers- 0.05
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Van 16 regelsf 0.60
Elke gewone regel meer- 0.10
Voor herhaalde plaatsing worden billijke overeenkomsten
aangegaan.
Merodates.
II. (Slot.)
bedr'0f^ 6ckber eerst in het derde en vierde
ling|1J.j.de ^rootkeid van Merodates' marte-
Derde BedrijfTooneel I.
ffl6rs '28. Merodates.
Ik
it
Orodes.
Merodates.
w Orodes.
2jj Merodates.
- Orodes.
Merodates.
Orodes.
2li zijn
Afei^?6,4 lot bef?aan
Ik
ij.. Merodates.
O jj Orodes.
daa°0 ^u'dt nu reeds de aanvang van Mero-
kende lïlart;eke- ^en imitatie van het be-
rXn>. 6 h ^on Dieu, jai combattu soixante
P°">' ta gloiré", veert Orodes hier reeds
v.eiiil 1 e 1011.
Naar het Fransch van
RaOUL DE NAVERY.
3l)
een b^i'' een afOeelding in ruil voor
ger ei, ®oeP vroeg Douce ik heb hon-
H l Ver ê'el°°Pen-
tvij zeide de vrouw gij zijt even als
den' kPd geen tehuis en woont onder
-- \vten hemel.
de armoedd Za' U ze°^en' ze*de ^ouce
eet.IsHeen ruwe gezellin, Ga zitten en
de ml' ler> Crin-Crin, breng het eten naar
gnannen 1
L^cht ZlekeliJk k'nd kwam uit de groep en
nij k een hord naar een der werklieden
bracht artl| tei!uë om een tweede te halen,
er Goo- a dit weg en ging zoo voort tot
°j| rie borden overschoten.
a hazeide de vrouw, de anderen
tot de bitterste klachten tegen zijn lot en
tegen de verachting zijner Goden. Maar
straks in het vierde bedrijf komt alle deze
droefenis tot haar allerhoogste puntde
grijze Orodes heeft een voetval gedaan voor
zijn kind en hoort, hoe thans eenerzijds de
vader, maar anderzijds de held van Christus
in tranen heeft te kampen.
Vierde bedrijf. Tooneel III.
Vers 1052. Merodates.
Orodes.
Merodates.
Orodes.
Merodates,
Artaban.
Orodes.
slapen, zij hebben zwaar werk gehad, zij
moeten wel erg vermoeid zjn, dat zj niet
wakker worden van het gezang der vogelen.
Maak hen wakker, Crin-Crin.
Het kind ging naar de slapers met veel
moeite gelukte het hem hen te doen ont
waken.
He I Cormoran zeide hij, de soep is
gereed.
Lucas Tirel, hier is uw ontbijt,
En gij, Rufin, wilt gij niet eten
De drie mannen lieten een soort gebrom
hooren en begonnen zwijgende te eten.
Intusschen keek Douce, op den grond
zittende, beurtelings naar de kinderen en
naar de mannen, die men Tirel, Cormdran
en Rufin had genoemd.
Gedurende het eten was alle gezang ge
staakt en hiervan maakte de knaap, die de
gelukkige bezitter was van de afbeelding,
gebruik, om het daaronder gedrukte ver
haal hardop voor te lezen.
De moord had alleen het Beeld in
den Eik tot getuige.Des morgens vond
men op den weg het lijk van Louis, den
marskramereen zijner armen wees in de
richting van den boom, de andere hing langs
het lichaamin de vastgesloten hand hield
Merodates.
Orodes.
Achter dezen vervaarlijken kamp roept
Merodaat in een alleenspraak uit:
Zoo nu is ten volle het Apostolisch woord
in Merodaat bewaarheid, dat er niets ont
breekt aan hen die de Openbaring, de komst
Gods als ware Christenen verwachten. Onze
held staat op den hoogsten top des lijdens
en der deugdhij belooft straks nog aan
Zopyrus, hen te zullen beminnen die hem
de vermoorde een stuk roode stof
Vervloektriep de man, dien men
Rufin had genoemd, naar het kind toe-
loopende, wat vertelt gij daar
Een verhaaltje aan den voet van een
mooi prentje gedrukt.
Rufin greep bet stukje papier, en met
uitpuilende oogen staarde hij op de voor
stelling van den bij den Eik met het Beeld
gepleegden moord.
Douce zat hem onbewegelijk aan te zien.
Wie heeft u dat verkocht vroeg de
ellendeling, het kind heen en weer schud
dende, wie heeft dat durven doen
De vrouw kwam tusschen beiden.
Laat het kind met rust,zeide zij. Wat
heeft hij gedaan De afbeelding hoort hem
toe, hij heeft die betaald.Wat de per
soon aangaat, die het heeft verkocht, hier
is zij ziet zij er naar uit om u schrik aan
te jagen
Rufin keerde zich naar Douce.
Welk vagebondenberoep oefent gij uit
riep hij. Weg 1 weg van hier
Maak u niet boos, zeide Douce lang
zaam. Waarin heb ik schuld Ik verkoop
myn liedjes aan de huizen en op de ker
missen, zooals gij ketels en ander keuken
vervolgen. De volheid zijner tijden is zoo
doende gekomen en de victorie begint.
De nacht is verdwenen,
Zopyrus bloed heeft de zegepraal voltooid,
en het 5e bedrijf toont Merodates op den
troon, Artaban vergiffenis schenkend en zij
nen vader bekeerend. Hoor voor het laatst
nog een oogenblik den jubel des bevrijden:
5e Bedrijf. Tooneel IX.
Vers 1493. Merodaat.
En nog eens.
Zoo zegeviert de deugd Artaban, die daar
verwenschingen uitstoot gelijkende op de
Imprecations de Camille in de Horace, hij
schijnt den hemel Gods als met een don
derslag nog te braveeren -in zijn uiterste,
maar die donderslag is juist het teeken van
zijn ondergang en op hem passen de verzen
van Goethe
In een enkelen trek nu den toon van den
geheelen Merodaat samenvattend, zeggen
wij dat stuk heeft heel de innigheid des
Christen geloofs. Hier staat wel eerst de
natuurgodsdienst, beminnelijk geteekend in
den heiden Cleonis, in Zoram, in Orodes,
tegenover de ondeugd en trouweloosheid
van Artaban en de huichelarij van een Sar-
gon. Maar straks speelt u het licht des
gereedschap herstelt. Onze beroepen geven
elkaar niets toe.
Plotseling kwam Rufin op andere ge
dachten, hij werd bedaarder.
Dat is iets anders, zeide hij bede
laars moeten elkaar helpen. Een mooi meisje
als gij is niet veilig op de groote wegen.
Waarom voegt gij u niet bij onzen troep
Onze vrouwen verkoopen garer. en derge
lijke snuisterijen gij kunt uw prentjes ver
koopen. Ge behoeft dan althans niet be
vreesd te zijn, dat men u stelen zal, en ook
niet bang te zijn voor allerlei slecht volk.
Ik ben nooit bang, zeide Douce.
Maar men kan u toch uw spaarpen
ningen onfrooven.
Ik heb slechts zeer geringe verdiensten.
Neemt ge aan
Douce scheen te aarzelen.
Goed, zeide zij eindelijkmaar op
éen voorwaarde.
Welke
Ik wil eerst mijn grootvader gaan
halen, een arme, blinde grijsaard.
Wordt vervolgd.)
NIEUWE SGHIEDA
flURANT
jii jji
Wl'l!
o dan eed le vorst, ik mag u vader heeten,
taar
- auttg u vttucx uecicu,
aar 6e<^ 1S WC^ beloond, mijn kwelling is vergeten
Ook' ^00^8^e keil, dat 'k heden heb gesmaakt,
u te beurte viel, dan was mijn vreugd volmaakt,
n udu was mijn vieuga voimaaKt,
]}e wat zoudt gij doen, als't voorwerp uwer liefde
^er 0h°011' W'6ns on8e'uk zoo lang uw hart doorgriefde
natnen broeder was en hun geloof beleed
^eeu daarover I 'tis niet mogelijk; ik weet
W'jn geslacht kan nooit zich tot dien schand
[verlagen.
Gi
1 acl>t het dus een schand
aartop
Verderfl -p my af te vragen P
1 voor den staat, verachten zij de Goön
Ver^lttUen Go(I' en vo'gens zijn gehoon
'ri ze overal getrouw hun burgerplichten.
d°°r ik, Merodaat, gij hunne schuld verlichten.
liet schuldig.
Mij,/ denkbeeld I Ach, ik kan het niet weerstaan,
°n» verberg het niet, bezweekt gij voor hun
[listen
SQleek het n, zeg het mij.
adei, ik ben Christen.
^at C' ^4a b'^ m'j schrikkelijke slag.
inart verzclt den stond, dat ik u wederzag
Rijs op mijn Vader, gij gebogen aan mijn kniën
Kom, Hemel, mij te hulp, wil op mij nederzien.
Hoe fel word ik bestreen. O oogenblik van smarten
'k Heb nauwlijks kracht genoeg om zulk een strijd te
[tarten.
'lc Bemin u, ja, ik heb ten koste van mijn bloed,
Uit liefde meer dan plicht uw leven steeds behoed,
En thans, of'k u bemin? Ach, zie mijn tranen vlieten.
'kZou zonder u, gerust voor God mijn bloed vergieten,
Wat nu mijn ziel doorboort, wat nu mij schreien doet,
't Is de rampzaalge staat, waarin 'k u laten moet.
Maar de allerlaatste zucht, die nit mijn hart zal breken,
Mijn eerste beê hij God zal om uw reddiDg smeeken,
Wreedaardige, ga voort I versmaad mijn teederheid.
Roem op de vuige schande, n zelf en mij bereid.
Kwel mij met 't grievenst leed. Doorwond het vader-
[harte,
Dat nn reeds dertig jaar voor u verging van smarte,
Waarom uw offer, als een slang, zoo wreed, gespaard
Breek af mijn lijden, dood mij booswicht ziehier
['t zwaard.
Mijn vaderAch
Welnu mijn zoon
'k Moet vau n scheiden,
Ik spoed mij hemelwaart en zal u daar verheiden
Maar spaar uw levendraag uw rampen onversaagd
Tot eens het goddlijk licht der waarheid vooru daagt.
Ja, gij zult Christen zijn, Mijn God kan niet gedoogen
Dat zulk een groote ziel der waarheid blijft onttoogen
Ontvang, mijn afscheidsgroet, vaarwel, en denk aan mij.
Mijn vorst, maakt gij geen eind aan zijne razernij
Ik bid u voor het laatst.
Ik ben christen.
Wijk ontaarde
'k Vergeet wat vadermin, wat lafheid u nog spaarde.
Maar denk niet, dat mijn haat zich bij uw hoofd be-
[paalt,
Met aller Christenen bloed wordt mij uw hoofd betaald.
Gij zijt er de oorzaak van ik zweer hen nit te roeien,
Daarvoor wil 'k leven ja daartoe voel 'kmij ontgloeien.
Om u gevoelen zij op deez gevloektcn dag
Wat mijne wanhoop, wat mijn grimmigheid vermag.
En hij, die tot dien stap u 't eerst heeft aangedreven,
Uw vriend Zopyrus zal'k 't oogenblik doen sneven.
Men sleep dien Christen weg: houd u gereed mijn
[wacht
(Tot Artaban.) Zopyrus, zijne vriend, zij daadlijk om
gebracht.
O God, verleen mij sterkte ik heb uw naam heieden
Een bange proef doorstaan, maar 'k heb nog niet vol-
[streden.
O breng mij toch niet meer mijn vader voor 't gezicht,
Of smoor in mij 't gevoel, dat mij den heilgen plicht
Van 't sterven zoo bezwaart Aan U behoort mijn leven,
En daarom zal ik 't U gewillig wedergeven
Dat leven is niets waard en ook bedekt met schuld,
Maar, zoo gij duizendwerf vergelding schenken zult
Aan al'en, die ter dood u hunne trouw ben aren,
Wanneer gij in het bloed van uwe martelaren
Het bloed uw Zoons aanschouwt dat om erbarming
[schreit
Ontvang dan ook het mijne in uwe barmhartigheid.
Moog dan 't verblinde volk, wiens vorst ik was ge-
[boren,
Het Kruis omhelzen, en voortaan u toebehooren
Laat u verbidden door het offer wat ik bood,
En ach, mijn vader Heerzij de eerstling van mijn
[dood.
Helaas ik voel op nieuw mijn boezemsmart herleven,
Aeh, mocht Zopyrus mij bemoedigen in 't sneven,
Dat eenmaal nog Uw wil zich door zijn mond vertolk'
En sterve ik voor uw eer, mijn vader en mijn volk.
De morgen verwon.
O Heer! uw naam zijn lof. Uw wonderlijk vermogen,
Heeft ons gebed verhoord. Gij hebt mijn vaders oogen,
Ontsloten voor Uw licht.
Komt gaan wij nu het lijk des martelaars vereeren,
Den hemel danken voor het blijde triumfeeren.
En melden wij, vereend in het gelukkigst lot,
Aan 'tgansche koninkrijk den zegepraal van God.
Daar rolt, terwijl de vlammen gieren,
De doodelijke donderslag.
Maar Heere Goduw boden vieren,
De zoete kalmte van uw dag. (a.)
(a.) Liet de ruimte het toe, wij zouden gaarne hier
bijzonder herdenken de heerlijke tooneelen van Zopyrus'
afscheid van Merodaatdat van Merodaats neiging om
een eed te doenhet verhaal van Orodes over Zarinas
de orakel-meedeeling van SargonCleonis reddings-
verhaal, Artabans einde enz. De lezer verschoone ons
onvermogen in deze. Slechts over de reien nog een
afzonderlijk woord.