Dagblad voor Schiedam en Omstreken. schat in het -2ste Jaars. Zaterdag 2 September 1899. No. 6485. bureau "23ofersfraaf 50. K d?°' Ji-J l-o moeras. feuilleton. PRIJS VAN DIT BLAD: ^oor °r Schiedam per 3 maandenf 1.50 ?ranco per p0Sl door geheel Nederland - 2.— Wonderlijke Nummers 0.05 PRIJS DEB ADVERTENTIÊN Van 1—6 regeis'.'11..'. ƒ0.60 Elke gewone regel meer-0.10 Voor herhaalde plaatsing worden billijke overeenkomsten aangegaan. ■igsr-' ^^EJlEEfl OVERZICHT. 1 September '99. De Proces te Rennes. die z'tt'ng van den krijgsraad v°°raf» 6ren bet openbare debat moest tien ^.Qan' e'nd'gde om 9 ure. Om half- ge°peri(j0r 1 daarna de openbare zitting 'n de 's gfoote toeloop. De bewaking ^gentetlZaa' 's zeer streng. Gendarmen en d# toe» Van den verdedigingsdienst kijken Nauwen!kaarten zorSvuldiS na- °f de D beeft Dreyfus plaats genomen 'ast kapite'n Lebrun en n- 'nnen te leiden. Een beweging lteoamteUWSgierigheid ontstaat. Lebrun- R®tuicre Verscbijnt aanstonds aan het kort0 u sa'ueert, legt zijn pet met preside^ 0P ta,c' en wacht tot de De D etn ondervragen zal. *895 j).'!e®'dent zegtU is den 5en Januari b«|ast e degradatie van den beschuldigde aan <je^pWeest' met bern te gaan ba'en 'b*d® K ,berc'1® Midi en hem te brengen bikken 1d"fiseb®ui. waar hij eenige oogen- 'Wat 6r ^®bleven is. Vertel den krijgsraad t>6ze be6yiUS t0t "dn deoradatie te bewaken. Met 2;: g0n IDet zÜn onschuld te betuigen, beUn<r v®rm°Den, zeide hij, had hij geen z«ideÖ. bet 'and te verraden. En hij tbeR L*- ben onschuldig. In drie jaar zal Mr<jet ,^n onschuld erkennen. De minister ?aê®n ,1,Hij.heett het miJ een paar laten ge,eden in mijn cel door du Paly ^titscj6^611' weet dat' a's 'k aan otQ er and stukken heb geleverd, het was krÜgen ..anc*ere van meer belang voor te r Sabeurd is. Renault vertelt dan. Hij kreeg «r aPitein by Attel, vervolgt de getuige, was Werd z<t06n ^em ^'e verk'ar'nS gedaan ParaH °°dra men Dreyfus voor de executie- «ue ƒ-- ftr>ault\ and»; ^ena.,i.x'tWarn balen, bracht hij (Lebrun die woorden 6 officieren over van Dreyfus aan 15) ^onLte ge Jhethernam Winslow als ?'ck da gen teg®n Comely, terwijl ®v® moiarel?teg®n met bewondering het ?T«r een n® b?sclhouwd®' alsof hij zich tegen- bevond °noPlosbaar .belangwekkend raadsel 'k Vrees vlr tT'intig 'aren isz« oud' maar >Dat *erstandig wordt zij nooit." nam fn„ ziJ miJ zelv® reeds verteld," binder nu fiemiddelend het woord op. bioocrt Z1Jn nu eenmaal kinder en gij Sb die*"? gf'uk spreken, dat gij er e!n 'fikhèid^droevige uren met hare vroo- fiochp °°oit lel ®ntfeSd gebleven en nu ik ze 6r> zoo e .1 kpnn®?' minste ik ze ook niet, mij rak mij mets, wat mijne zoons komen njkellJk vergoed hebben. Doch daar paardekoppen te voorschijn. Gij zult De getuige spreekt dan over de artikelen in de bladen. Generaal Mercier gelastte hem naar het Elysée te gaan, om voor den president der Republiek te herhalen, wat hij Mercier gezegd had. Toen hij bij den president was binnengebracht, zeide deze tot getuigeU heeft met journalisten te doen gehad. Er zijn onbescheidenheden begaan. Getuige antwoordde Ik heb misschien journalisten gezien, maar ik heb me niet rechtstreeks tot hen gericht. Men sprak getuige niet van de bekentenis en hij ging heen zonder van den president een verwijt gehoord te hebben. Dupuy nam hem toen mee en stelde de nota voor Havas' Agentschap op, waarin stond dat Lebrun-Renault nietmetde persin betrekking had gestaan. Demange merkt op, dat Lebrun-Renault voor het Hof van Cassatie gezegd heeft, dat hij dien zin had opgevat als een soort uit legging of verontschuldiging. Lebrun-Renault antwoordt»Ik beoordeel niet. Ik herinner me alleen wat Dreyfus gezegd heeft. Er zijn er die het als een bekentenis kunnen opvatten, en weer ande ren als een uitlegging. Dat is hun zaak. {Beweging.) Labori zegt, dat Lebrun-Renault het er niet bij liet, in zijn rapport van 5 Januari 1895 de diensturen aan te teekanen, maar er bij voegde»niets te vermelden". En dat, nadat er dingen van zoo'n gewicht gebeurd zouden zijn. Lebrun-Renault zegt, dat hij niets te vermelden had. Zijn opdracht was, Dreyfus te bewaken. Labori vraagt, waarom hij vier jaar lang het blaadje van zijn opschrijfboekje, waarop hij de bekentenis opgeteekend had, bewaard heeft, en hij is er verbaasd over, dat getuige dat blaadje juist den dag, nadat men er in de Kamer over gesproken had, verscheurd heeft. Getuige antwoordt, dat hij het stuk, dat hij had, als authentiek beschouwde door de nu weg moeten gaan om uwe familie een gemakkelijke legerplaats te verschaffen. Niet al te ver van hier, dunkt mij. Wanneer bet waterbekken een weinig dieper uitge graven wordt, zal er water genoeg wezen voor een dubbel zoo talrijk gezelschap als het uwe." Winslow wierp een blik over zijn schou der naar de heuvelreeks in de verte, waar op het spoedig levendig werd, daarna keerde hij zich nog eenmaal naar Cornely toe en zeide »Het zal niet lang duren of ze zullen een goede maaltijd gereed hebben. Wilt ge met uw zoon niet met ons eten Cornely's gelaat werd donkerder. Wij hebben juist gegeten," zeide zij weigerend, terwijl zij naar hun Spijsvooraad wees. «Cornely,ging Winslow voort en zijn stem had een piechtigen klank, «hier bij het Satansmoeras hebben onze vaders ge meenschappelijk tegen den dood gestreden wilt gij mij nu weigeren, brood en zout met mij te deelen Cornely staarde voor zich neer. Een pijn lijke stilte ontstond er, die eenige oogen- blikken duurde. Daarna voelde zij twee copie, die Cavaignac er den volgenden dag van genomen had. Een lid van den krijgsraad vraagt Lebrun- Renault, of hij zich niet herinnert, Dreyfus te hebben hooren zeggen dat de geleverde stukken enkel afschriften waren. De getuige antwoordt, dat hij zich dit niet herinnert, maar Dreyfus kan het gezegd hebben. Mercier zeide hem naar het Elysée te gaan om over de bekente nissen te spreken, maar men liet hem geen tijd tot spreken. Een lid van den krijgsraad merkt op dat het toch jammer is dat Lebrun niet over de bekentenissen heeft gesproken. Lebrun antwoordt, dat hij geen tijd heeft gehad, want de president scheen zich meer bezig te houden met een uitlating van Dreyfus over het schrift van het borderel, die door een krant was weergegeven. De president was verwittigd van mijn komst. Ik was geïntimideerd, want ik had mij hooren uitmaken voor canaille en ellendeling, wat niet bemoedigend is. Antwoordende op vragen van Demange, zegt Lebrun, dat Dreyfus tot hem sprak en hem niet ant woordde. Het is zijn taak niet de tegen strijdigheid van de bekentenis met de betuiging »Ik ben onschuldig, binnen drie jaren zal mijn onschuld aan den dag komen" in overeenstemming te brengen. Dat moet de verdediging maar doen en Dreyfus moet zich maar verklaren. »Ik heb deze zinsnede gehoord en daar is het mee uit. Ik heb haar herhaald zonder commentaar".; Hij weigert te zeggen of hij de uitlating als een bekentenis heeft beschouwd. Dreyfus heeft hem veel dingen gezegd. »Zoo ik, vervolgt Lebrun, er geen proces-verbaal van heb opgemaakt, heeft dit zijn reden hierin dat mij niet opgedragen was, Dreyfus aan 't praten te brengen". Hij weet niet waar om Gonse en Mercier hebben kunnen gelooven meteen bekentenis te doen te hebben en hem naar het Elysée hebben gezonden. Dreyfus zegt, dat terwijl hij vóór de warme handen op hare wangen, en opziende keek zij in een paar donkere oogen, waarin de demon van den moedwil met den engel van kinderlijke, smeekende onschuld streed. »Lieve, oude lady," smeekte Kate ver trouwelijk, haar jeugdig frisch gelaat tot op een handbreedte bij de harde, verweerde trekken van Cornely brengend. »Gij moet nu ook bij ons komen, nu gij mij zoo goed onthaald hebt. En gij komt, niet waar, ik lees het in uwe mooie heldere oogen neen, neen, kijk niet zoo ernstig, ik weet wel, gij meent het zoo erg niet." Cornely zag bij het meisje langs, op Winslow's gelaat, waarop zich de pijnlijke gevoelens afspiegelden, die Kate, door hare hem opdringend toeschijnende vertrouwelijk heid opwekte. Tegelijk echter lag daarin ook een bede om toegevendheid. »Nu ja, ik zal komen," zeide zij na een korte aarzeling, en ofschoon de diepe ernst, die op haar gelaat lag, weinig zachter werd, zoo had zij toch den moed niet om het voor haar neerknielende, zonderlinge meisje van zich af te weren. Zij liet zich zelfs welgevallen door haar op het voorhoofd gekust te worden, waarna Kate opsprong en den wagen tegemoet degradatie in de Militaire School was, Le- j brun hem niet verliet. Het is mogelijk dat Attel de aangrenzende zaal is binnenge- j komen, maar voor zoover hij het na vijf jaar nog met zekerheid kan zeggen, was er geen ander officier dan Lebrun in de zaal gekomen, waar hij was. Lebrun zegt dat Attel de zaal binnenkwam. Dreyfus antwoordt: »Hij richtte tot mij niet het woord". Hij herinnert dat hij reeds aan den krijgsraad verklaring heeft gegeven van de woorden, door hem gesproken. Hij geeft uiting aan de aandoening, die hij na vijf jaar gevoelt, alsLhij ziet dat een getuige, die woorden heeft gehoord, welke beginnen met een betuiging van onschuld, deze woorden aan zijn chefs overbrengt zonder den belanghebbende zeiven verklaring van die woorden te vragen. Dat zijn manieren waarvoor rechtschapen lieden slechts ver ontwaardiging kunnen gevoelen". {Lang durige Beweging). Labori vraagt Lebrun-Renault dan, welke ambtenaar die grove woorden over hem gesprokén had, terwijl hij op het Elysée was. Getuige zegt, dat hij 't niet weet. Labori verwondert er zich over, dat ge tuige dit feit niet voor het hof van cas satie verteld heeft. Kapitein Antoine zegt dat hij dadelijk na de degradatie Attei is tegengekomen en dat deze hem meedeelde dat Dreyfus dingen tegen hem had gezegd, waaruit de formeele bekentenis voortvloeide, dat hij stukken had geleverd; tevens beweerde hij dat de stukken niet van belang waren en het doel was om er andere, belangrijker voor in ruil te krijgen. Dreyfus verklaart dat hij enkel met Le brun-Renault heeft gesproken. Lebrun-Renault wordt teruggeroepen en erkent dat Attel niet met Dreytus heeft gesproken, maar in een aangrenzende zaal de woorden van Dreyfus gehoord heeft. Op een opmerking van Labori, erkent Mercier dat Attel geen verslag deed van het incident aan zijn chefs. snelde, om hare broers en zusters bij het opslaan van de tenten behulpzaam te zijn. »Dick," zeide Cornely tegen haar zoon, die eveneens was opgestaan en haar vragend aanzag, »wij behooren hier te huis, het is dus onze plicht gastvrijheid uit te oefenen. Ga heen en help hen. Het zijn toch meest jonge, zwakke armen, die ginds van den heuvel komen." Dick begaf zich dadelijk op weg. Dit oogen- blik scheen Winslow afgewacht te hebben, om nog eenige woorden tot de vriendin uit de jeugd te richten. »Ik moet er u voor bedanken, Cornely, dat gij mijne uitnoodiging niet geweigerd hebt," zeide hij als van een grooten last be vrijd, »ik had anders niet geweten hoe ik uwe weigering bij de mijnen zou uitleggen. Nu heb ik nog een verzoekZelts mijne vrouw, vermoedt niet, hoe de verhouding vroeger tusschen onze beider familiën ge weest is. Wil daarom voorzichtig wezen met uwe woorden, al is het maar om pijn lijke vragen te vermijden. »Dus weet niemand iets van hetgeen onze vaders hier eenmaal gedaan hebben?" vroeg Cornely verwonderd. {Wordt vervolgd.) NIEUWE SGHIEDA r l g®L n lwr MUCtnprt, 6"*u auijai. i«lj zilll

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1899 | | pagina 1