Dagblad voor Schiedam en Omstreken.
eerste blad.
Tot op de laatste Klip.
23ste J aars.
Zondag 12 Augustus 1900.
No. 6771.
"38ixveau l$oter$tvaat 50.
1
423 ?r ,°p kui«
Het geloof in den mensch.
"KIJS TAS DIT BLAD:
Y°or scmeajujn per 3 maandenf 1.50
rar.cc per p0Sl door eeneei Nederland -.
^fionderiiika Summers - 0.05
P B IJS D K11 AD V8R T8STIÉN:
Van 16 regeis/0.60
Elke gewone rsgei meer -0.10
Voor herhaalde plaatsing worden billijke overeenkomsten
aangegaan.
^PICXEELE BERICHTEN.
J acht.
Vl^iE<"7rMtMl®^ARIS! der Koningin indepro-
Ge ^uid-Holland,
^tat«n6 d; besluit *an de Gedeputeerde
Do 55 provinci« *an den 31sten Juli
^Uni 1*857^o.rt" der wet van der. 13den
fi iö57 Staatsblad no. 87)
dat 'ngevofal ^8nnis van belanghebbenden,
lo T bovengenoemd besluit
art n j ne 2de zinsnede van
1857 van d«n l^den Juni
jaar ^f}ad 87), voor dit
vastgesteld on°VIJ?Cl® Zuid-Holland is
September aan* rdaV den *sten
fang; met ait 'a.and« met zonsop-
opening ie "<«en, waarvan de
den astgesteld op Zaterdag
Sten September aanslaande
van die opening voorts is uitgezonderd
uitoefening van het jachtbedrijf,
ermeld in art. 15, lett. e, der aan-
3 «aaide wet
^>K.0rti6 jacht dagelijks en de lange
uw 7echts driemalen 's weeks, en
Zateri Woensdags, Vrijdags en
j, nags, mag worden uitgeoefend.
}n hetalplZ8 ketlnis8®ving worden geplaatst
andsc/ie o. ülnciaa' blad en in de Neder-
K*etDplarenTSCOamnf' terwijl de vereischte
„e®ren hi,r rvan> m plano gedrukt, aan
.Meenten ®®m®esters en wethouders der
a»6n wórH 10 de Pr°vincie Zuid-Holland
v»dplakkin„ ^zonden ter afkondiging,
PDblicat!^11 lnschrijvi°g 'n ^et register
's-Gf. lGn'
De Cü);-hage, den 3den Augustus 1900.
lssaris der Koningin voornoemd,
PATIJN.
^cuiUetoft.
26) ~~~i\
h>« vanz®'* I Daar hebt ge gelijk
«etf Daar an nam ^aar 'n 'l begin altoos
All aRl r, oren die mannen hebben nu
«n aDde wo ,'i^n gevoel. Maar zij leerde
Znl arom °°rden, die mij niet aanstonden
^en ii.eï rk het Möller. In zulki
C at is kort aangebonden
d«h?,öd; »m^n ?eluk," meende de notaris
v!.' n mo«t de mannen kort hou-
bet^aar Als ik neen gezegd heb, dan
bty P" - n' S'a a^Öd den spijker op
»t!Us hierh«'»>?aDncs' wat moet gij met
ik f*rina ta J
iPUs de ®y niet meer bedienen en
sPo«a°®d, ik t niet> Juftrouw."
>:?lg een<? .0nQ' hannes Nu, komt samen
J drukt» HrU^"
a®n notaris Natalie de hand
Wie van den beroemden Engelscben
humorist Charles Dickens Maarten Chuzzle-
wit gelezen heeft, herinnert zich ongetwijfeld
het comisch-tragisch tooneeltje in de dorps
kerk van Wiltshire. Mogen wij het geheugen
van den lezer met de herinnering aan dat
boeiend tafereeltje eens opfrisschen
Tom Pinch, de eenvoudige, goedhartige
leerling van den pseudo-architect Pecksniff,
had op een zonnigen namiddag zich neer
gezet voor het orgel, deels ter ontspanning,
deels tot ontwikkeling van zijn muzikaal
talentTerwijl hij een oogenblik met
spelen ophield, bemerkte Tom, dat hij zich
niet meer alleen in de kerk bevond. Marie
Graham, de verloofde van Martin Chuzzle-
wit, luisterde naar Tom's orgelspel. Met
haar geraakte Pinch weldra in gesprek en
het geviel, dat, toen de jongelieden ver
trouwelijk spraken over hun wederzijdschen
vriend Martin, Pecksniff ook onopgemerkt
de kerk binnentrad. Hij legde zich in
eene kerkbank te rusten neer, doch hoorde
weldra, voor het oog der jongelieden ver
borgen, eene samenspraak, waarin Marie
aan den argeloozen, goedgeloovigen Tom
het huichelachtig karakter van Pecksniff
leerde kennen.
Pecksniff, die totdusver voor Pinch het
ideaal van een goed mensch was, bleek
na de mededeelingen van Marie Graham
een karakterlooze schurk, een doortrapte
huichelaar. De luistervink, terwijl hij nu
en dan om beter te verstaan zijn hoofd
boven de kerkbank uitstak, hoorde nu zijn
eigen karakterloosheid met gloeiende ver
ontwaardiging beschrijven een verhaal
zegt Dickens, dat deze heer zeker met
veel genoegen zal hebben aangehoord.
Verlustigt zich de lezer in de ge
dachte afstraffing, in de parate exe
cutie van den schijnheiligen schobbejak en
en ging buigend weder aan haren arbeid,
die geen langer dralen duldde.
»Wil u mijne tante zijn?" vroeg Vera.
»0 ja, kind, gaarne!" lachte Natalie om
de naïeve vraag. »Of zij zich niets meer
kan herinneren van hare overleden mama
fluisterde Natalie.
»De doode mama slaapt onder de aarde",
sprak het kind kalm »zij was zoo bedroefd,
omdat papa niet kwam. Maar Vera had niets
te eten, deze mama is beter I"
Natalie zuchtte onwillekeurig.
»Zij hebben het beiden ongetwijfeld thans
beter", sprak de notaris op ernstigen toon,
ïde doode moeder en het levende kind.
God heeft het ten beste geschikt."
»Ja, de wegen van den Almachtige kunnen
wij niet begrijpen."
n Laten wij ook niet trachten Zijne eeuwige
raadsbesluiten te doorgronden. Troost alleen
geeft ons het onwankelbaar geloof aan
Zijne liefde, de goddelijke liefde,;welke zelfs
den worm ten deel valt, en ik herhaal
het uit volle overtuiging, dat de Voorzienig
heid het goed heeft gemaakt met de moeder
en het kind."
Op dit oogenblik opende de waard de
kamerdeur en trad binnen, gevolgd door een
jeugdig man.
smult hij bij het letterkundig genot, dat
zulk eene geestige terechtstelling, zij het
ook in eene Anglicaansche dorpskerk, te
genieten geeft, eenige oogenblikken later
wordt hij door diep medelijden aangegre
pen, wanneer Marie vertrokken is en Pinch
zich met zijn vergruizeld ideaal alleen waant.
Nu eerst wordt Tom overstelpt door al
de ontroering en zielesmart, welke zulk eene
ontdekking moest veroorzaken. De leidster
van geheel zijn leven was in een oogenblik
in vuilen damp veranderd. Dit was het
niet, dat Pecksniff had opgehouden te
bestaan, maar hij had nooit bestaan. Als
hij gestorven was, zou voor Tom de troost
aan hetgeen hij geweest was, zijn overge
bleven; maar bij deze ontdekking had hij
verdriet der herinnering aan hetgeen hij
nooit geweest was.
Men behoeft juist niet zoo eenvoudig en
argeloos te zijn als Pecksniff's leerling, om
dezelfde treurige ervaring op te doen, dat
men zich in sommige raenschen schromelijk
vergissen kan. In onze jeugd, de lente des
levens, ontwikkelen zich de goede gedachten
en groote verwachtingen, als de bloesems
in het voorjaar. Edelmoedig van nature,
veronderstelt de jonkheid, vervuld van illusiën
en idealen en daarmede dwepende, van
anderen gewoonlijk het beste. Eerst op
lateren leeftijd, als de trouw op de proef
wordt gesteld, als men personen en zaken
grondiger beoordeelt, als men bij meerdere
menschenkennis en levenswijsheid geschokt
wordt in zijn goed geloot aan degenen, met
wie men in aanraking komt, dan vergaan
en verdwijnen de illusiën als de bloesems
op een guren, stormachtigen voorjaarsdag.
Toch zal een kloek karakter, een degelijk
mensch zich door dit verschijnsel, het moge
hem eenigen tijd weemoedig stemmen, niet
laten terneerslaan.
Gelijk zich na het verdwijnen der
bloesems het vruchtbeginsel ontwikkelt,
om welhaast tot zwellende en blozende
ïDe heer notaris is er nog," sprak Möller
tot dezen »kom maar hierbinnen, Henning
De notaris en Natalie keken verwonderd om.
»Deze jonge man, notaris, is de zoon van
een goed vriend van mij, een hoedenmaker
uit Altona. Nu, vertel maar vrij weg,
jongenik ben zijn oom, notarismijn-
neer is juist de rechte man daarvoor. Ik
moet weer naar voren."
De drukke waard verliet met deze woor
den snel de kamer, terwijl de jonge Henning
zijne verlegenheid niet wist te overwinnen
en geen enkel woord kon vinden.
»Wat hebt ge mij mede te deelen, mijn
vriend vroeg de notaris voorkomend.
sHeeft het haast, of wilt ge liever morgen
op mijn kantoor komen
»Als u dit liever wil hebben,
mijnheerstotterde de verlegen jonge
mananders wil ik u slechts vertellen,
dat ik voor eenigen tijd juist op denzelf
den avond, dat dit kind bij mijn oom en
tante hier kwam op de Rödingsmarkt
een man uit een snel rijdend rijtuig zag
springen en zich ijlings verwijderden. Het
regende hard, maar de vreemde heer boe
zemde mij argwaan in, zoodat ik hem dicht
op de hielen bleef. Hij zag er als een arbei
der uit en ging na een paar minuten dood-
vrucht te rijpen, zoo komen ook na het
vergaan der illusiën de werkelijkheden van
echte en edele karakters tot hun volle recht.
Hier is het oud-Hollandsche spreekwoord
van. toepassingDoor schade en schande
wordt men wijs. Bij het verdwijnen der
illusiën wordt men voorzichtig in zijn oor
deel, men vergaapt zich niet zoo licht meer
aan den schijn, men stelt voor zijn ideaal
hooger eischen. Ook verheugt het niet
weinig onze waardeering voor het blijven
de, voor het duurzaam goede, wanneer wjj
sommige onzer illusiën moeten prijsgeven.
Eén gevaar bestaat hier echter, een ge
vaar, dat volstrekt niet denkbeeldig is, een
gevaar, dat wij nimmer uit het oog mogen
verhezen, namelijk, dat met de illusiën ook
de vruchtbeginsels van groote en goede
daden door den storm des levens worden
afgerukt. Het geloof in den mensch, het
geloot in zijn bovennatuurlijken adel, is ten
nauwste verwant aan het geloof in Hem,
die de Oorsprong en de Bronaar is van
alle goed. Wie niet meer gelooft in den
mensch, gelooft ook niet meer in God.
Daarom is niets zoo verderfelijk als de
prikkelende lectuur, waarin aan diepgezon-
ken wezens de meeste aandacht geschonken,
de uitvoerigste beschrijving gewijd wordt.
Daarom is het zoo gevaarlijk vertrouwd en
gemeenzaam te worden met het booze,
met het lage, met het dierlijke in den
mensch. Wie steeds hoort en leest, wat
hem van de menschheid in het algemeen
een geringen dunk moet geven, het kan
niet anders, tenzij door een wonder van
Gods bijzondere genade, of zulk een gelooft
ten laatste niet meer in de zedelijke kracht
van den mensch, in de hulp, die ook bij
de zwaarste bekoring den mensch genoeg is.
Wie kent niet de verfrissching, die den
geest zoo weldadig aandoet, wanneer men
de geschiedenis leest van een goed mensch,
van een groot man
Wie kent niet, ondanks de smart der
bedaard verder. Ik bleef dicht achter hem,
tot hij op eenmaal als in den grond scheen
verdwenen te zijnik moet daarbij nog
opmerken, dat hij een zeer ongewonen
koers nam en als het ware heen en weer
liep. Ik stond kort daarna voor een houten
beschot van een in aanbouw zijnd huis.
Halt I dacht ik, daar is hij misschien achter
verdwenenIk ging eenige oogenblikken
verlegen en aarzelend heen en weer en
plotseling kwam een fijn gekleed heer te
voorschijn, die mij rakelings-passeerde. Ik
schrikte als een dief, die onraad hoort, ging
een honderd stappen verder, maar keerde
toen op mijne schreden terug, altijd nog
vol van eene mij onverklaarbare belangstel
ling in mijn verdachten persoon. Nu ging
ik dapper het nieuwe huis binnen, stak een
lucifer aan en zie in een hoek een werk
manspak liggen, daar blijkbaar in haast
neergeworpen, nieuwe kleeren, alsof ze
zoo pas de hand van den kleermaker hadden
verlaten. Die werpt geen arbeider zoo weg,
dacht ik en lichtte toen goed van alle kanten
bij. Reeds wilde ik weer heengaan, toen ik
plotseling iets zag schitteren, —dit medail
lon!"
Wordt vervolgd
NIEUWE SCHIEDAM® COURANT
j gv ii/cit UlAnt Ut