Dagblad voor Schiedam en Omstreken. 24ste Jaars. Zondag 3 Februari 1901. No. 6916. "25ureau 1$ofersfraaf 50. EERSTE BLAD OFEICIËELE BERICHTEN. Bekendmaking. Kennisgeving. Sluiting Bureaux ten Raadhuize en Tan den Gemeente-Ontvanger. Stads-Ziekenhuis. Melasse-spiritus. NIEUWE SCHIEDAMSGHE COURANT PBIJ8 T15 DIT BLAD: 7oor Schiedam per 3 maanden ."rancc per post door eeneei Nederiand Aizonóeriiike Nummers f 1.50 O - 0.65 PBIJS DEK ADVEBTENTIÊNï Van 1o regeis';i 1 s 0.60 Elke gewone regei meer-0.10 Voor hernaaide plaatsing worden billijke overeenkomsten aangegaan. De Gedeputeerde Staten der Provincie Zuid.Holland, Gelet op art. 102, alinea 2 der Wet van den 7den September 1826 Staatsblad no. 154) Noodigen de inwoners der Provincie Zuid-Holland, ^'e elders in 's KijJcz directe belastingen zijn aange- •'agen, uit, om daarvan vóór den 15den Maart »9 )1 "su bun College te doen blijken, door overlegging van het aanslagbiljet of van een uittreksel uit de kohieren der Rijks directe belastingen, ten einde daarop knnue worden gelet by het opmaken der Lijst van de hoogstaangeslagenen, vcr- ziesbaar tot Afgevaardigden ter Eerste Kamer van de Sta ten-Generaal. De aanslagbiljetten of uittreksels uit de kohieren t&oeten, wat de grondbelasting aangaat, den dienst 1901 betreffen. De bedoelde stnkken behooren door belanghebbenden 'e worden ingezonden aac het gebouw van het Pro vinciaal Bestuur van Zuid-Holland, met opgave van lo. den naam, de voornamen en de woonplaats van den aangeslagene; 2o. de gemeente en de dagteekening zijner ge boorte en 3o. bijaldien hij buitenlands is geboren, of, en zoo ja, waarom hij ala Nederlander is te be schouwen, met vermelding Van de dagteekeniog zijner neutralisatie, indien deze mocht hebben plaats gehad. 's-Gravenhage, den 2lsten Januari 1900. De Gedeputeerde Staten voornoemd. PA TIJ N, Voorzitter. F. TA VENRAAT, Griffier. Burgemeester kn Wethouders van Schiedam, brengen ter openbare kennis dat ter gelegenheid van H. M. Huwelijk de Bureaux ten Raadhuize en van den Gemeente-ontvanger op Donderdag 7 Fe bruari a.s. gesloten zullen zijn, met Uitzondering van het Bureau Burgerlijken Stand, dat dien dag geopend zal zijn van 9—10 uur 's morgens. Schiedam, 2 Februari 1901. Burgemeester en Wethouders voornoemd VERSTEEG. De Secretaris, G. J. BISSCHOP. Allen, die nog iets over 1900 van het Stads-Ziekenhuis te Schiedam te vorderen hebben, worden uitgenoodigd vóór 15 Februari a.s. hunne rekeningen in te zenden bij den ondergeteekende, Nieuwstraat 30. De Secretaris-Penning meester v;d. Commissie van administratie W. A. v. DOLDER Dz. Van de Kamer van Koophandel en Fa brieken ontvingen wij een exemplaar van het adres door haar in zake de gewichtige kwestie van de melasse-spiritus aan de Tweede Kamer gezonden. Het adres is geteekenl 23 November 1900, doch schijnt «erst veel later met de bijlagen aan de Kamer gezonden te zyn en is eerst kort ge leden in druk verschenen. Onbegrijpelijk is 't ons waarom de plaatselijke dagbladen, die toch genoeg getoond hebben het gewicht dezer kwestie te gevoelen, niet in de gelegenheid gesteld worden dergelijke stuk ken spoediger te publiceeren. Met het oog op het gewichtig belang daarbij betrokken, nemen wij het bedoelde stuk nog op, ver trouwend aldus naar het verlangen van het meerendeel onzer lezers te handelen Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Toen na 1897 de graanstokerij, Schie dams hoofdtak van nijverheid, steeds meer in verval geraakte, werd onze Kamer er zeer spoedig van overtuigd, dat men de wet van 29 Januari 1897, houdende bepa lingen omtrent den accijns op de suiker (stbl. no. 63) als een der hoofdoorzaken (misschien wel ais de hoofdoorzaak) van dat verval beschouwen moest, riet bleek haar immers, dat die wet een doodende concurrentie van den melassespiritus met den graanspiritus in 't leven riep, omdat de premie, die zij den suikerfabrikanten verleende, dezen m staat stelt melasse te vervaardigde beneden den werkelijken kostprijs en den uit die melasse gestookten spiritus te verkoopen beneden den prijs, dien hij zou kosten, zoo hun geen premie werd gegeven, en omdat daarenboven door de wijze, waarop de premie werd verleend, aan die fabrikanten ieder belang ontnomen werd, om uit de melasse zooveel mogelijk suiker te produceeren, (wat hun belang vóór dien tijd had meegebracht) ja, hun daarentegen een prikkel was er zooveel mogelijk spiritus uit te vervaardigen. Daar nu onze Kamer tevens ervan over tuigd was, dat door de billijkheid geeischt werd, dat men aan 't bovenvermelde zoo spoedig mogelijk een einde maakte, meende zij zich tot Z.Exc. den Minister van Finan ciën te mogen wenden met het verzoek die maatregelen te nemen, die noodig zouden blijken om de schadelijke gevolgen van die wet voor de graanstokerij te doen verdwijnen. Daarom richtte zij dan ook den tweeden October 1897 en vervolgens den eersten December 1890 tot Z.Exc. een daartoe strekkend request, (te vinden onder de bijlagen als nos. 1 en 2) en ein delijk deed zij den 23 Juli 1900 door een commissie uit haar midden zulk een request (zie bijlage no. 3) aan Z.Exc. overhandigden. Maar telkens bleven hare pogingen zonder eenig resultaat. Want, (gelijk blijkt uit het versiag van het gesprek, dat de zoo- evengenoemde commissie de eer had met Z.Exc. te voeren, te vinden onder de bij lagen als no. 4,) hoewel Z.Exc. den ernst van den toestand erkende en hij gaarne een geschikt middel wenschte te kennen om daarin verbetering aan te brengen, achtte hij zich toch vooralsnog niet geroe pen om tusschen beide te treden, omlat, naar de meening van Z.Exc. die ongelukkige toestand niet door de wet van 1897 in het leven is geroepen. Tot staving zijner meening voerde Z.Exc. daarbij aan 1°. dat het niet geacht kan worden vast te staan, dat zonder premie er geen suikerfabrieken zouden bestaan 2°. dat niet de bescherming, doch juist de vermindering der bescherming, die door de wet van 1897 werd veroorzaakt, de graanstokerijen had geschaad. Hoe grooten eerbied onze Kamer nu ook moge koesteren voor de wetenschap en de talenten van den Minister van Financiën, toch is zij er vast van overtuigd, dat wat door den Minister tot staving zijner mee ning aangevoerd wordt, geheel en al zon der deugdelijken grond is. Zij heeft voor die overtuiging de volgende naar hare meening, onwrikbare gronden. De Minister beweert in de eerste plaats, dat het niet geacht kan worden vast te staan, dat zonder premie er geen suikerfa brieken zouden bestaan. Welnu, dat deze bewering onjuist is te achten, wordt door het volgende bewezen lo. Engeland, van de landen, die in aan merking komen, het eenige, dat geen suikerpremiën kent, is ook eenige, waar geen beetwortelsuikerfabrieken bestaan, ofschoon de grond er voor de bietenteelt zeer geschikt is, gelijk de groote hoeveelheid voederbieten, die er geteeld wordt, kan getuigen. 2o. De gezamenlijke winst, die door de suikerfabrieken wordt behaald, is aanmerkehjker geringer dan de premie, die door de Regeering aan de fabri kanten wordt gegeven. Kregen de fabrikanten die premie dus niet, dan gaven de fabrieken verlies, zij zouden alsdan niet kunnen bestaan, althans niet worden opgericht. Dit blijkt a. uit de balansen dier fabrieken, voor zoover die zijn gepubliceerd (vergelijk bijlage no. 6.) b. uit de woorden van Z.Exc. den Minister van Financiën in de Memorie van antwoord betrekking hebbende op de suikerwetgeving van 1897 pag. 8 3de al., waarbij wordt medegedeeld en met cijfers toegelicht, dat de productiekosten van de bietsuiker hooger zijn dan de prijs, die er voor wordt bedongen (bijlage no. 7.) c. uit de redevoeringen, gehouden bij de discussie over diezelfde suiker wetgeving, waarin er meermalen op is gewezen, dat de beetwortel- suikjr-industrie zonder premie onmogelijk zou kunnen bestaan. (Zie bijlage no. 8. 3o. Wanneer de suikerproductie zonder premie kon bestaan, waarom dan aan eenige rijke fabrikanten jaarlijks een minimumsom van f 1.700.000 gegeven van het door de belastingbetalers met zooveel moeite bijeengebracht geld Zou dat dan geen schromelijke onrechtvaardigheid zijn De Minister beweert in de tweede plaats, dat de graanstokerijen niet zijn geschaad door de bescherming, doch juist door de vermindering der bescherming en wel, omdat de suikerfabrikanten wegens de mindere premie er minder belang bij heb ben om de melasse te ontsuikeren en als gevolg daarvan meer spiritus vervaardigd wordt. (Vergelijk bijlage no. 4.) Ook deze bewering blijkt echter niet juist, zoo men ze tenminste in haar geheel neemt. Waar is 't, dat de suikerfabrikanten na die wet er minder belang bij hebben om de melasse te ontsuikeren, maar 't is niet waar, dat dit een gevolg zou zijn van de vermindering van bescherming.; 't is een gevolg van de wijze, waarop de sui kerpremie krachtens de wet van 1897 wordt gegeven, in afwijking van die, waarop de protectie door de suikerfabri kanten werd genoten vóór dien tijd. Want omdat vóór 1897 de bescherming werd genoten door den vrijdom van accijns van de zoogenaamde overponden, hoe meer saiker de fabrikanten toen uit de bieten wisten te krijgen, hoe grooter de protectie was. Zij waren er dartialve toen op uit uit de melasse nog zooveel mogelijk suiker te vervaardigen, wat natuurlijk tengevolge had, dat zij maar weinig of' geen spiritus er uit produceerden. Nade wet vanl897 echter missen zij elk belang daartoeintegendeel hun streven is er thans op gericht om uit de melasse niet zooveel mogeljjk suiker, maar zooveel mogelijk spiritus te stoken. Men moet immers met vergeten, dat bij de suikerwet van 1897 een bepaald (tot het werkjaar 1905/1906 jaarlijks wisselend) maximum van premie voor de gezamenlijke beetwortelssuikerfabrikanten vastgesteld is. Voor 't werkjaar 1900/1901 bedraagt dit b. v. f 2.200.000. Dit bedrag nu wordt ver deeld tusschen die verschillende fabrikanten naar gelang van hun productie (met dien verstande, dat de premie voor iedere 100 K. G. suiker nooit meer dan een be paalde som kan bedragenin 't werkjaar 1900/1901 is deze b. v. f 2.05). Gevolg is dat, zoodra het aantal geproduceerde 100 Kilogrammen suiker in een bepaald werk jaar het cijfer te boven gaat. dat men verkrijgt door het cijfer, dat aanwijst het maximum van premio voor de gezamenlijke fabrikanten, te deelen door het cijfer, dat het maximum van premie aanwijst, dat voor 100 K.G. uitbetaald wordt, de premie steeds geringer wordt, naar gelang de ge produceerde hoeveelheid het eerstgenoemd cijfer meer overschrijdt Wordt er bv. in 't werkjaar 1900,1901 geproduceerd 107.317.000 K.G., dan zal de premie per 100 K.G. f 2.05 groot zijn produceert men, daarentegen 214.634.000 K.G., dan zal de premie niet grooter zijn dan f 1.025 en derhalve niet meer dan de helft der eerst genoemde premie bedragen. Derhalve mits de geproduceerde hoeveelheid suiker een bepaalde hoeveelheid te boven gaat, hoe meer suiker de fabrikanten dan produceeren, hoe minder premie (percentsgewijze) zij genieten (en omgekeerd), 't Is derhalve tegenwoordig (nu de geproduceerde hoe veelheid suiker de genoemde hoeveelheid ver overschrijdt) niet meer in 't belang der fabrikanten om de melasse zooveel mogelijk te ontsuikeren, doch integendeel om daaruit spiritus te vervaardigendit en niet vermindering van bescherming is dus de reden waarom na de wet van 1897 de suikerfabrikanten er minder belang bij hebben om de melasse te ontsuikeren en er ais gevolg daarvan meer spiritus vervaardigd wordt. Waar nu dit alles 't geval is, waar men de stellingen van Z.Exc. den Minister van Financiën afdoende weerleggen kan en de achteruitgang der graanstokerij dus voor een zeer groot deel wel degelijk moet worden toegeschreven aan do bovengenoemde wet van 1897. daar is het duidelijk dat ook thans op de Regeering de dure plicht rust tusscheii beide te treden, om de nadeehge gevoigen van die wet voor die aloude industrie weg te nemen en haar, zoo doende, te behoeden voor den ondergang. En het blijkt zooveel te duidelijker, dat de Regee ring verplicht is een maatregel te nemen om de graanstokerijen tegen de voor haar zoo nadeelige gevolgen der wet van 1897 te beschermen als men bedenkt, dat de wetgevers van alle landen, waar de suiker- fabnkage wordt beschermd, de misbruiken ter zake van de melasse-stokerij, tot welke die bescherming kan aanleiding ge*®n| hebben voorzien en tevens het miaae hebben weten te vinden om die ™isb™, f" te voorkomen (zie bijlage no. J). A fl onze wetgever van 1897 was de eenige, die de misbruiken niet voorzag en alzoo

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1901 | | pagina 1