Dagblad voor Schiedam en Omstreken.
27ste J aars:.
Zondag 3 Januari 1904.
No. 7792.
EERSTE BLAD.
Zijn Grootmoeder.
Theorie en Praclijl tij fle Sociale Kwestie.
Bureau Boterstraat 50. Telefoon No. 85.
OFFIOIEELE BERICHTEN.
Belemmering Scheepvaart.
Kennisgeving.
WAARSCHUWING.
Aangifte voor de belasting op de honden.
Feuilleton.
i)
PB IJ 8 TJlH BIT BLAD»
J»o* Schiedam per 3 maandenf 1.50
Franco per post door geheel Nederland f - 2.
Afzonderlijke Nummers- 0.05
PRIJS DER ADYERTENTIÈN:
Van 16 regelsƒ0.60
Elke gewone regel meer- 0.10
Voor herhaalde plaatsing worden billijke overeenkomsten
aangegaan.
Burgemeester en Wethouders tan
Schiedam oreugen ter kennis van belang-
heboenaen dat door het uitlaten van water
door de Beurssiuis, de scheepvaart vermoe
delijk belemmerd zal zijn op Dinsdag
Januari a.s. tusscaen 10 en 4 uur.
S c n i e d a m, 30 December 1903.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
VERSTEEG.
De Secretaris
V. SICKENGA.
Burgemeester en Wethouders van
Schiedam,
Gelet op art. 18 der wet van den 4den
December 1872 (Aaatsblad no. 134), tot
voorziening tegen besmettelijke ziekten
Brengen bij deze ter kennis van de
ingezetenen, dat ten huize van den gemeente
geneesheer, den heer N. F. ELZEVIER
DOM, Lange Haven no. 98. driemaandelijks
en wei op den eersten Dinsdag van elk
kwartaal, op de gewone spreekuren ge
legenheid zal bestaan tot
Schiedam, den 2ien Januari 1904
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
V ERS1 EEG.
De Secretaris,
V. SICKENGA.
Burgemeester en Wethouders van
Schiedam.
brengen de ingezetenen onder de aandacht,
dat ingevolge het bepaalue bij de verorde
ning tot heffing eener belasting op de
Rusteloos beweegt ze de breinaalden, ge
zeten voor de kleine ruitjes van het ruime,
eenvoudige boerenhuis. De namiddagzon
werpt eenige bleeke stralen naar binnen,
die helder weerspiegelen op het glimmend
lood van de ouderwetsche staartklok en
het geel koperen deksel van den roodko
peren doofpot bij den grooten open haard.
Ze voelt zich zoo eenzaam, alleen in dat
groote vertrek. Maar het kan nu eenmaal
niet anders. Droevig bedenkt ze, dat er
iemand is, waar ze aanspraak aan heeft.
De eenige, die voor haar aues zou kunnen
zijn, de zoon van haar eenige dochter, is
voor haar verloren. Niet omdat hij ver
weg is, o neen, maar omdat, ja, omuat hij
haar ontgroeid is. Toen haar aochter kort
ha haar man stierf, had ze zich onder
hondenvan 4 December 1873, ieder inge
zetene, die éen of meer honden houdt,
daarvan aangifte moet d en bij den ge
meente ontvanger vóór den lbden Januari
van ieder jaar.
En is hiervan afkondiging geschied, waar
het behoort, den 2den Januari 1904.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
VERSTEEG.
De Secretaris,
V. SICKENGA.
Wie zou willen beweren «zooals de
toestanden in de maatschappij nu zijn, is
de volmaaktheid wel niet bereikt, maar is
slechts weinig verbetering noodig", zou
eenvoudig bewijzen, dat hij een zeker aantal
eeuwen te laat, of minstens enkele tien
tallen jaren te vroeg geboren was.
Neen, de maatschappij is krank meer
zij doorleeft naar onze meening een crisis.
Allen zullen het er dan ook wel over eens
zijn er moet een antwoord gegeven worden
op de vele kwesties, die tegenwoordig aan
de orde zijn. En het is een gelukkig ver
schijnsel, dat met den dag, zouden wij bijna
zeggen, het aantal toeneemt van hen, die
door woord en daad de sociale kwestie
eene schrede nader tot hare oplossing willen
brengen.
Door woord en daadMaar tot die eerste
categorie wenschen wij toch vooral niet
gerekend te zien degenen, die te midden
hunner panaten gezeten, van een degelijk
courantenartikel smullen, dat op voortref
feiijke wijze een onderdeel der sociale vraag
behandelt. Hun platonische liefde voor de
goeae zaak uit zich in een «Heerlijk,
heerlijk 1 Daar moet het heen 1 Ziedaar nu
de ware beginselenHoe ferm wordt de
wondplek der maatschappij getoond 1"
En met iets vochtigs in de oogen
vouwer, zij het blad weder in zijn plooien.
dezen auobeien slag moedig gehouden, en
berustend in Gods wil, had ze den kleinen
Frans tot zich genomen en hem opgevoed.
Zij was weer jong geworden en had met
lust en vreugde den knaap zien opgroeien
tot een flinken, verstandigen jongeling.
Gelukkige jaren had ze met hem door-
gebraent. Hij hield zooveel van haar, en
met trots haa ze opgemerkt, hoe bij ae hand
nij wasdikwijls deed hij haar als kind
reeds vragen, waarop ze hem het antwoord
moest schuldig blijven.
Toen kwam de scheidinghij moest wat
worden, had de pastoor gezegd en hem
naar het gymnasium in de stad gestuurd,
maar ze behield hem tochde stad was
niet ver en iederen Zaterdag-avond kwam
hij bij haar en bleet den Zondag over,
Nu was hij in twee jaren al niet meer
hij baar geweest. De laatste maal was hij
neel anders dan vroeger. Vriendelijk, zeker,
maar zoo vreemd, en zijn oogen gngen
overalies heen, alsof ze met meer zagen wat er
om hem heen was. En hij was meer bij
mijnbeer pastoor geweest dan bij haar.
Toen ze hem vroeg, veel van zijn leven in
de stad te vertellen, had hij gelachen en
Zij denken een oogenbnk na, «Ja, ja" zoo
zet zich hun geóachtengang voort, «als
eerst de ware, de christelijke beginselen
maar eens doorgedrongen zijn, zal het er
op dit ondermaansche voor velen wel beter
uitzien".
Geen platonische liefde alieen, goede
vriendDe handen uit de mouwen. Gij
moet meewerken. Gij hebt goud, offer van
het uwe voor de goede zaak. Gij zijt een man
van invloed, wend dien invloed aan in het
belang der goede zaak. Gij hebt de gave van
het woord. Begraaf dat talent niet in den
grond: 't zal u eens afgeë-scht worden. Gij
hebt een welversneden pen. Bestudeer de
vragen van den dag; strijd als ridder van
de pen voor wat u het hoogste, het hei
ligste op aard moet zijnde overwinning
der christelijke beginselen op de wereld,
op de materialistische beginselen van onzen
tijd.
Daar treedt ons iemand tegen, die zegt
Ik heb geen goud, ik ben geen man van
invloed, de gave des woords is mij met
geschonken, ik mis een welversneden pen,
hoe zal ik oen heiligen strijd kunnen mede
maken 7
Dat kunt ook gij. dat kan ieder onzer,
meer, dat moet ieder onzer. De tijd van
glorie is voor de middenmannen voorbij.
Men moet partij kiezen. Dat kan ieder in
den kring, waarin nij geplaatst is, door met
woord en daad de christelijke beginselen
te belijden, door te zorgen, dat hij in zijn
privaat leven die beginselen in practijk
brengt.
Om nu eens een voorbeeld te geven. De
kwestie der Zondagsrust, of liever der
Zondagsheiliging, want van christelijk stand
punt kan enkel van de laatste sprake zijn,
is en blijft aan de orde, of eigenlijk wordt
bij ae scnrikoarende ontheiliging van den
Zondag in onzen tijd met te meer aandrang
op den voorgrond geschoven.
Gij en ik, lezer, wij heboen onzen Zondag
net. Wij nebbeo zes aageu van de week
gezegu«Daar begrijpt ge toen mets van,
grootinoeaer". Een paar Jagau was hij
geoieven en toen weggegaan en nimmer
teruggekomen. Frans nad voor drie maanden
in zijn laatsten brief geschreven, dat hij
heelemaal niet weg kon uit de stad. Arme
joegen, het was hard. Want hg moest
toch wel verlangen naar de eenige bloed
verwante, die bij nog had, en zij alles
beefde aan haar als ze aan hem dacht.
Ze voelt zich zoo eenzaam, aileen in het
groote vertrek. Daar komt haar plotseling
iets in de gedachte't 15 herft, de veld
arbeid is atgeloopen, de koe en de geit
kan buurman verzorgen. Als zij hem eens
op ging zoeken 7 Ze had geld genoeg.
Denzelfden avond spreekt ze nog met
haar buurvrouwze gaat Daar den
schoolmeester, die altijd de brieven voor
naar aan Frans schrijft en naar Frans
oneven voorleest en laat zich met groote,
ouideiijke letters het aores van den dokter
Frans Banger opsenrijven, alsook eten trein,
dien ze neoben moet, en den tijd van
aankomst. Hij moet net zoo groot schrijven
dat zij net, als het noodig is, kan ontcijferen
Uit de kast haalt zij een groote leverworst
voor ne onzen gewerkt. Met verlangen
heoben we naar den Zondag uitgezien; nu
is hij er. Met een gevoel, een heerlijk gevoel
wij hebben den ganschen dag niets te
arbeiden, wij behoeven ons hoofd met te
breken over onzen arbeid, over onze zaken,
staan wij op. Er straalt vreugde uit de
oogen, wij zijn nu eens den ganschen,
ganschen dag te midden der onzen. Wij
hooren het vroohjk gesnap der kleinen om
ons heen. Wij spreken met de onzen over
God en godsdienst, wij begeven ons met hen
tempelwaarts. O, de Zondag is voor hen,
die op net punt van rust nog met geheel
blasé zijn, een neerujke dag. Wij gunnen
een ieder zijn rust op den Dag des Heeren.
Dat gunnen als onze lezers aan iederen
evenmensch. Dat het hart toch eens mee
sprak, waar de mond die woorden uitte
en veten toen metterdaad toonden, dat de
zaak der Zondagsheiliging nun dierbaar is,
Want dat moet gewond worden.
Laten wij toen onzen nij veren winkel
stand ter wille zijn en desnoods eemg genot
opofferen, opdat de winkelier en zijn beaiende
toch ook eens gevoelen, wat het zeggen
wil op den Zondag vrij te zija. Er zijn
tientallen van artikelen, die zeer wei op
den Zaterdag kunnen ingekocht worden
als velen, hoewel ze waarscmjnlijk ter
goeder trouw üandelen, en aileen uit ge
woonte op den Zondag hunne inkoopen
doen, maar ernstig willen. Waar een wil
is, is een weg.
De zaak der Zondagsrust is een heilige
zaak, waarvoor ieder Christen verplicht is
te strijden.
Niet met woorden alleen, met daden ook
en voornamelijk.
Niet enkel theorie, die geeft de begin
selen aan en verklaart zede practijk
brengt ze in toepassing tot heil van allen
en van een ieder in het bijzonder.
van de laatste slacnt Frans bad die
altijd zoo graag gelust en pakt een
dozijn verscbe eieren in haar sleutelmand
er bij. De gele kip legt nog goed en in de
stad zijn de versche eieren nu misschien wel
schraal.
Nu nog een nacht en dan gaat ze er op
uit. Al vroeg moet ze weg, de trein gaat
om tien uur en ze moet zeker nog twee
uur loopen.
Voor het dorp is het een gebeurtenis
dat de oude Sanna nog zoo'n reis onder
neemt.
Een vroolijk. gezelschap jonge dames en
heeren keert van een uitstapje terug, waartoe
het zich door het m joie Herfstweer heeft laten
verleiden. Het laaste paartje is ver acuter de
anderen gebleven. Zij zijn in druk, vertrou
welijk gesprek gewikkeld. Het mei-je west
wat Ze van nemte verwaenten neeft. toen is
bet zoo heeriyk. hem nog eens zijn gene
genheid te hooren betuigen, zijn genegen
beid, waarvan de anderen nog niets
weten.
Slot volgt.)