Dagblad voor Schiedam en Omstreken.
SCHELMEN.
27ste Jaargang.
Zondag 16 October 1904
No. 8029.
TWEEDE BLAD.
Esn praatje over het eten.
FEU ILLETON.
ABONNEMENTSPRIJS:
Dit blad verschijnt dagelijks, uitgezonderd Zon- en Feestdagen, en
kost voor Schiedam per 3 maanden ƒ1.35, per maand 45 cent en per
week 10 cent. Franco per post door geheel Nederland ƒ2.per kwartaal.
Afzonderlijke nummers 2 cent.
Abonnementen worden dagelijks aangenomen aan ons Bureau: Peter
straat 50 en bij alle Boekhandelaren, Postdirecteuren en Brievengaarders.
BureauBOTERSTRAAT 50.
PRIJS DER ADVERTENTIëN:
Van 16 regels ƒ0.77 met inbegrip van bewijsnummer.
Elke regel daarboven 121/2 cent.
Driemaal plaatsen wordt tweemaal berekend.
Ingezonden mededeelingen 25 cent per regel.
Voor herhaaldelijk adverteeren worden uiterst bil
lijke overeenkomsten aangegaan.
Telefoonnummer 85. Postbus no. 39.
Tacitus, de beroemde geschiedschrijver, zegt,
sprekende over onze voorouders, de Germanen,
o.a. het volgende: „Hun spijs is slecht; zij
hebben wilde appelen of een versch wild beest,
of ook geronnen melkhun drank bereiden ze
uit garst en koren." Uit deze mededeeling kan
men opmaken, dat de granen en vruchten, die
op het land groeiden, de melk, die het vee hun
leverde, en het vleesch der dieren, die zij op
jacht vingen, het eenige voedsel was van onze
voorvaderen. Eerst in do vijfde eeuw begon
men eene verandering te brengen in de ma
nier van eten toebereiden, van verbetering kan
men echter eerst spreken tijdens de regeering
van Karei de Groote (742-814). Zoo beval
deze in het jaar 794, dat 24 pond wittebrood
30 pond roggebrood of 40 pond gerstebrood 37
penningen zouden kosten, terwijl hij verder ge
lastte, dat verschillende groenten moesten ge
teeld worden. De meeste vruchten waren toen
reeds bekend; men vond in de tuinen appe
len-, peren-, kersen- en notenboomen. De spij
zen waren op gewone dagen eenvoudig toebe
reid en bestonden gewoonlijk uit geroosterd
vleesch, vruchten en kool. Zuurkool werd reeds
aan het hof van Karei den Groote gebruikt.
Van Eginhard, den geschiedschrijver van den
vorst, weten wij, dat de tafel van den keizer
zelf zeer eenvoudig was. Slechts vier gerechten
liet hij zich voorzetten, waarbij een schotel
wildbraad. Zelden dronk hij meer dan drie gla
zen wijn. Of dat maatjesglazen waren, vertelt
de goede man ons, jammer genoeg, niet. Bij
feestelijke gelegenheden echter lagen de tafels,
zooals een ander middeleeuwsch schrijver zegt,
bedolven onder de vleeschspijzen, gebak en con
fituren.
De tafel was dan bedekt met een witten,
neerhangenden doek; midden op den disch plaat
ste men een vervaarlijk zoutvat en daaromheen
stonden de verschillende schotels met gekruide
ham, gebakken nieren, gebraden kuikens, enz.,
enz. De hoeveelheid ging dan gewoonlijk boven
het smakelijke.
Na de kruistochten werd dit evenwel anders;
toen was men er op uit de spijzen zoo kost
baar en kostelijk mogelijk te maken. Tot in de
13e eeuw werden in de huizen der edelen pau
wen, reigers, kraanvogels, ooievaars, kraaien,
zwanen, roerdompen, ja zelfs haviken en raven
niet versmaad.
De soep kwam voor de eerste maal op tafel
te Mariënburg, op het einde der middeleeu
wen. Ze bestond uit peterselie, knoflook en wa
ter. Aan de tafels der grooten werden in de 13e
eeuw steeds 5 of 6 soepen rondgediend. Ook
verschenen nu de door de kruistochten bekend
geworden worsten op tafel. In dit tijdperk wer-
Engelsch Volksverhaal uit het begin der
vorige eeuw.
13).
Daar had ik het bij kunnen laten, want het is
mij in die verwenschte gevangenis genoeg ouder
het oog gebracht, en pater Corcoran toonde
mij aan, waar ik eindigen zou. Er zat betere
stof in mij. Maar ik ben geen veroordeelde
dief, wien 'het niets kan baten of hij al goed
wil? Ik ben alleen nog maar goed om het
werktuig van een lagen schurk, de verachte
lijke handlanger van een gemeenen oplichter
te zijn. Maar nu behoef ik dan ook niet meer
rond te zwalken in St. Giles, ik leef als een
heer, en betaal wat ik schuldig ben; daarom,
mijn waarde Leech, bleef ik waarlijk de uwe,
mits gij volhoudt mij te onderhouden van uws
meesters goed. Wat gaat mij den jongen aan!
De eene erfgenaam is even goed als de ander,
en iemands zak is er slechts des te beter om
als hij met goud gevuld is. In eene zaak, die
zoo goed betaald wordt, kan ik niet al te nauw
den ook de uien bekend, die Fransche kruis
vaarders uit Ascalon medebrachten.
De menschen uit dien tijd huldigden ten volle
de spreuk, die Molière later in zijn „Vrek"
ITarpagon in den mond legde„men moet le
ven om te eten en niet eten om te leven". En
of die ridders, lijfknapen en schoone edelvrou-
wen een goede maag hadden? Dat moet wel
het geval zijn geweest, want de spijzen dreven
in het vet. Ook wist men visschen en kreeften
toe te bereiden; doch deze kwamen alleen op
feesldisschen.
Men hield twee maaltijden per dag, 's mor
gens en 's avonds. Hiernaar werd ook de in
deeling van dag en nacht berekend; van avond-,
tot morgeneten was de nacht, van morgen- tot
avondeten werd de dag genoemd.
Van de 12e eeuw aten de mannen en vrou
wen afzonderlijk. De gasten moesten zelf hun
lepels en messen medebrengen. De ridders
droegen deze eetgereedschappen naast hun
zwaardschede en de vrouwen bevestigden deze
voorwerpen aan een ketting om haar lijfgordel.
Vorken kwamen eerst tegen het einde der
16e eeuw in gebruik. De overdaad op het ge
bied van eten en drinken steeg ten laatste zoo
Jioog, dat de vorsten wetten daartegen uitvaar
digden en de geestelijkheid van den preekstoel
te velde trok tegen de onmatigheid. In de na
burige landen bleven de rijke feestdisschen aan
de orde van den dag gedurende de volgende
twee eeuwen. In ons land was dit niet zoozeer
het geval. Alleen bij feestelijks gelegenheden
vereenigden zich de vroede vaderen der ste
den, de gildebroeders en de rederijkers om den
disch, ten einde het bewijs te leveren, dat zij
goede magen en fijnproevende tongen bezaten.
Dan werden ook niet „der heren vrouwen en-
de jufferen" vergeten; voor de dames werden
bij zulke plechtigheden gewoonlijk eenige do
zijnen koeken gebakken, die vader en vrijer
dan heel „gracieuselijk" bij hun thuiskomst
aan de schoone kunne overhandigden. Zoo
smulde ieder op zijn manier, terwijl de armen
ook nooit werden vergeten. Geen feestdisch of
voor de laatsten bleef menig brokje over.
Feestvieren dat konden onze voorouders uit
stekend. Vooral de vroede vaderen der ste
den. En toch moest dat alles onder do roos
blijven, detuige o.a. het jaar 1672 toen de bur
gemeester Tulp te Amsterdam aan Burgemees-
teren en Raden een maaltijd gaf, waar vele
heeren „geseeten synde, uytsiende nae de
spyse", terwijl ze hun vrees niet konden ver
bergen, dat „het traktement mocht weesen
raepen en een schapenbout, nae de oude Am-
sterdamsche wijze", na de heerlijkste spij
zen verorberd te hebben, „santé moesten drin
ken in verschyde glasen, coppen ende fluyten".
Ten gerieve van het publiek werd echter uit
gestrooid, dat de burgemeester Tulp zijn gas
ten op „zeer eenvoudige spyzen" getrakteerd
had.
Waarschijnlijk dagteekent uit die tijden onze
eerenaam van „ronden, bezadigden Hollander".
gezet wezen. Jack Plush zal geen ruzie zoeken
met zijn boterham!" 0 ongelukkige!
Met deze vertroostende overweging wierp hij
zich op de sofa; maar dat oude ding protes
teerde door piepen en kraken tegen zijne ver-
vernieuwde indienststelling. Iedere beweging die
hij poogde om zich zijne geheele lengte uit
te strekken, dreigde de sofa in elkander te
zakken.
„Ik kan hier geen oog toedoen, dat 's
zeker, bromde Jack, opspringende en een luc ifer
aanstekende. „Die oude duivelinwant zij
ziet er uit om Beëlkebubs stiefmoeder te we
zenmocht mij wel eene betore ligplaats
bezorgd hebben. Ik kan nu juist niet zeggen,
dat ik geregeld aan een goed bed gewoon ben.
Wij bewoonden thuis met ons twaalven slechts een
klein huisje, maar ik heb nooit gemakkelijker lig
plaats gehad dan de sofa in de zijkamer; maar
deze gaat. zoo duchtig aan, dat de drommel
het, er niet op zou uithouden!"
In geen zeer aangename stemming ontsloot
hij de deur en trad weer in de woonkamer,
die hij kort te voren verlaten had. Daar zaten
broeder en zuster nog met de flesch voor zich.
Hij had hen klaarblijkelijk in een zeer ern
stig gesprek over hem zelf gestoord, gelijk dit
wel meermalen gebeurt; en de Bunsteins schrik
ten, zooals gewoonlijk, op, en wierpen elkaar
een blik toe, die bewees, dat hunne oordeel
vellingen voor den persoon in kwestie niet zeer
Op de teerdagen van de gilden kon het ook
vroolijk toegaan; er werd zoovéél gegeten en
gedronken, dat men nu nog de gezonde magen
der meesters en hunne echtgenooten bewonde
ren moet.
Op het broederschapsmaal van St. Jacob te
Roermond in 1756 werd het navolgende opge-
dischl, zooals te voren vastgesteld was:
1. Eene soppe met twee hoenderen en eenig
kalfsvleesch, hamelvleesch, ïintvleesch of ander
vleesch.
Deze opgenomen synde, worde in de plaetse
gestelt, eenig mans banket sonder sucade, maer
mei tonge en vleesch gerookt.
2. Een schotel met lams- of kalfsgebraedt of
capucijnen.
3. Een schotel met jonge hoenderen of wilt
gebraedt.
4. Een hespe (ham).
5. Een sl.uk gespringt. vleesch.
6. Een gospringde kalkoen.
7. Een speenbaxke (speenvarken), schotels lam
of pastije van rintvleesch.
8. Een bijsken.
9. Een taerte.
10. Twee schotelen pottagie.
11. Twee schotels salaedt of cabeljauw en oes
ters.
12. Twee schotelen comcombers, olijven en cap
per en.
Men sal ten hoogsten maar twee m a e 1
seven schotelen gebruijeken en een ordentelijk
dessert. Volgen de ondertekeningen.
Een goede maaitijd schijnt ten allen tijde de
beste uiting van vreugde te zijn geweest. Werd
een vader burgemeester, een moeder jarig, een
zoon geestelijke, een dochter de bruid, er
werd „gcCop'perd"kwam em vorst in de stad,
er werd gegetenvertrok een afgezant uit
de veste, een feestdisch tot afscheid werd
aangericht; bij de geboorte van een wereld
burger, bij het sterven van een familielid,
getafeld moest er worden.
Overal werd men er aan herinnerd, dat het
eten tot een der noodzakelijkheden des levens
behoort. Afbeeldingen van spijzen vond men
dan ook in iedere stad als uithangteekens bij
hen, die ze te koop hadden. Zoo hing bij bak
kers dikwijls een bord uit, waarop brooden ge
schilderd waren, met het onderschrift: „het
Gezegend Brood", „het Gegeven Brood", „het
Voedzaam Brood", „het Dagelijksch Brood".
Een bakker te Leiden had voor zijn luifel
een man doen schilderen met een stuiver bol
len in den mond en daaronder:
Nominalivo, hie, haec, hoe,
Dit is in de Bolleschok.
Uit den eersten regel zou men opmaken, dat
de bakker een verloopen theologant is geweest:
het woord „bolleschok" in den tweeden kan
zoowel op de bollen zelve als op den b o 1-
1 en-eter slaan. „Schok" kan immers zoowel
„verzameling", „hoop" beteekenen, als ook
vleiend geweest waren. De blik beloofde niet
veel goeds voor hun gast; maar mijnheer Plush
zag scherp en hunne sluwheid was die van
dronken lieden, en zij liep genoeg in 't oog om
hem op zijn hoede te doen zijn voor hare mo
gelijke gevolgen.
„Geef mij wat brandewijn," zeide hij, be
daard naar de tafel gaande, waar hij de kaars
snoot en zijne pijp aanstak; „wijl ik den slaap
niet vatten kan, heb ik maar besloten te ver
trekken. Wanneer vertrekt de eerste post
wagen?"
„Ik dacht, dat gij vermoeid genoeg waart
om "overal te kunnen e lapen, mompelde juf
frouw Bunstein, „maar als gij op de sofa niet
kunt rusten, zal ik in een paar minuten een
bed voor u opmaken, waar gij in zult slapen
als een koning."
„Misschien zou ik dan langer slapen dan
mij lief was," merkte Jack schijnbaar eenvoudig
op.' „Intusschen dank ik 11 wel voor uw vrien
delijk aanbod, maar ik heb werkelijk besloten
met den eersten wagen te vertrekken."
Het waardige tweetal keek hem verwonderd
aan en gevoelden zich waarschijnlijk teleurge
steld door een mededeeling, die inbreuk maakte
op zekere huishoudelijke schikkingen, waar zij
het gedurende zijne afwezigheid over eens ge
worden waren, en waarvan het slot bepaald op
hun eigen voordeel had moeten uitloopen. En
inderdaad hadden zij, onder een glaasje, ver-
„vraat"; men denke slechts aan den schrokke-
rigen Gijs.
Vroegere schrijvers spreken van schokken
(schrokken) is gel. gulzig inzwelgen.
Een andere bakker, die vroeger de Drie Rogge
brooden uitgehangen had, doch gedwongen was
te verhuizen, had aan zijn nieuwen winkel nog
één'brood meer bij zijn opschrift gevoegd, als
een zinnebeeld der vermeerderde nering, waar
hij op hoopte en schreef:
„Al heeft mij haat en nijd uit de drie
Roggebrooden verdreven,
Nogthans hoop ik, zal de Heer in de vier
Roggebrooden mij zegen geven."
Ook hing bij de bakkers de krakeling
uit.
Kazen hingen en hangen nog bij kaaskoo-
pers en aan koomenijen uit: nu meest in hout,
vroeger op gevelsteenen en geschilderde uithang
borden.
De Ham komt dikwijls voor, doorgaans in
vereeniging met Os sen ton gen, en wel in
houten hammen en houten tongen, uithangende
aan een stang; 2. geschilderde op bord oi' lui
fel; 3. op gevelsteenen afgebeeld. In de Dirk
van Hasseltsteeg en in de le Egelantiersdwars
straat te Amsterdam kan men er exemplaren van
vinden. In het midden der 17de eeuw hing een
„Dubbele Worst" te Amsterdam op twee plaat
sen uit, aan de hoekhuizen der stegen, die er
haar haam van kregen.
Koek van allerlei kwaliteit vond men bij de
koekebakkers. Op den Heiligenweg te Amster
dam hing ruim een halve eeuw geleden een
bord uit, beschilderd met allerlei gebak, en
daaronder
„Gaat niet voorbij
Maar komt bij mij,
Wilt niet vergeten
Hier gebak te eten".
In den tegenwoordigen tijd behoeft men aan
tiet eten van gebak niet meer te worden her
innerd. Lunchrooms, salons bij patissiers-con-
fiseurs, men vindt ze in iedere groote straat
en de étalage is voldoende om de dames en
heeren er op te wijzen, dat in die moderne eet-
paleizen alles te krijgen is wat het verhemelte
kittelt.
Ook de kleine straten en stegen hebben hun
Lucullus-huisjes, waar tegen de ruiten in alle
kleuren en letters te koop worden aangeboden
„Aaprikoose Jem", „fanielje wafels" en „kesouze
mangele". Wie het niet gelooven wil, make een
wandeling door de straten van een groote stad.
Daar kan hij bovengenoemde delicatessen vinden
in snoepkeldertjes, zich in melksalons trakteeren
op „eigen eiers" en „soklaat", of zich in schaft-
kelders te goed doen aan „gemarionneerde ha
ring", „echte verse mossele in suur en rouw",
„bokkems" en alle andere „viessoorte".
Wie durft nog beweren, dat wij bij onze voor
ouders ten achter staan op het gebied van eten?
trouwelijk de wenschelijkhcid zitten te bespre
ken van hem te vermoorden, teneinde zich
meester te kunnen maken van den geheelen
inhoud van zijn valies en portefeuille, in plaats
van" het gedeelte, dat hun was toegezegd.
„De wagen vertrekt om vier uur, en de
kerkklok heeft juist drie geslagen, zoodat gij
tot van middag zult moeten wachten," zeide
Fritz.
„Volstrekt niet," hervatte Jack. „Ik kan
kan den wagen juist nog halen.maar heb
geen tijd te verliezen," en hij besloot zijne op
merking met het nemen van een fermen slok
brandewijn.
Toen haalde hij zijne portefeuille te voor
schijn en nam er zorgvuldig voor twee honderd
11 tachtig pond sterling wissels op zicht uit.
Het. te kort vulde hij met goudgeld tot drie
honderd pond aan, en alles in de geopende
hand van het begeerige wijf leggende, zeide hij
„Hier is het geld, waarvoor wij zijn over
eengekomen. Het zijn drie jaar vooruit be
taald. En daar wij onze zaken zonder onaan
genaamheden. inderdaad vriendschappelijke en
int ons wederzijds genoegen hebben ten einde
gebracht, kan ik niet beter doen dan te ma
ken dat ik zoo spoedig mogelijk weg kom."
{Wordt vervolgd