ScMifitó HariiÉoot.
Binnenland.
Statin- en westelijk Nieuws.
Tan de koninklijke familie.
H. M. de Koningin en H. M. de Koningin-Moe
der begaven zich gisteren, ieder afzonderlek, naar
Scheveniügen en reden tot het eindpunt van den
strandboulevard, van waar bjj helder weder de
nabij het Wassenaarsche Slag gestrande boot
ïYenus" zichtbaar was.
Staatsraad Humalda r. Eysinga.
De toestand van den Staatsraad Humalda van
Eysinga is in den laatsten tqd verergerd. De krach
ten van den zieke nemen steeds af.
Begrafenis Bultman.
Gisteren had te Hoofddorp onder groote belang
stelling de begrafenis plaats van den beer H. T
Bultman. Aanwezig waren o.a. de heeren Lovink.
directeur generaal van Landbouw en het Tweede
Kamerlid De Boer. Het woord werd gevoerd door
den burgemeester van Haarlemmermeer, een be
stuurslid van he' waterschap Rijnland als hoofd
ingeland en door den heer Lovink. De oudste
zoon dankte. De kist was met twaalf kramen
bedekt waaronder een van hei Koninklijk Huis.
Defensie-vraagstuk.
Naar wq vernpmpn, bestaat bjj eenige R. K.
kiesverenigingen, aangesloten bij den Algemeenen
Bond, het voornemen, voor de jaarvergadering1 van
den Bond in Mei a.s. als punt van behand-ling
het instellen van een commissie inzake het defensie-
vraagstuk op te geven.
De Bond telt thans 73 centrale, of daarmede
geljjk te stellen verenigingen. (Centrum).
Nationaal-Historische Partij.
De Nationaal-Historische Partij houdt een par
tijvergadering op Donderdag 28 dezer te 2 uren
te Utrecht in het Gebouw voor Kunsten en We
tenschappen, Mariaplaats. Pant van behandeling
is de verkiezing van de Prov. Staten.
De Kabinets-crlsis.
H. M. de Koningin heeft eergisteren in gehoor
ont -angen den tijdelijk voorzitter van den Minis
terraad, den heer De Meester, minister van Fi
nanciën.
Naar men vernpemt, kwam de Ministerraad
gisteren wederom bijeen.
De tweede Vredesconferentie.
Naar het Corr.-bureau uit goede bron verneemt,
is de Nederlandsche Regeering bereid tegen 1 Juni
a. s. de afgevaardigden ter Tweede Vredescon
ferentie ic Den Haag te ontvangen.
Het drinkwater.
Sedert eenige dagen meenende een ongewo-
nen smaak aan het drinkwater hier ter stede
te bespeuren, hebben wij ons om inlichtingen
gewend tot het kantoor onzer Drinkwaterleiding
en vernamen aldaar dat tengevolge van de voort
durend lage waterstanden in den zomer en den
herfst van het vorige jaar een eigenaardige grond
smaak aan het rivierwater ontstaan is, zoodal
sedert enkele maanden verschillende rivierwater-
leidingen hier te lande, sommige zelfs zeer sterk,
te kampen hadden met een eigenaardiger humus-
achtigen reuk in het water. Te Schiedam heeft
dit verschijnsel zich pas onlangs vertoond en
in geringe mate. Uit een gezondheidsoogpunt is
het verschijnsel van volstrekt geen beteekenis.
De v e r e e n i g i n g T. A. V. E. N. U. alhier
heeft bij den door de vereeniging »Nut en Ge
noegen" te Nóordwjjk uitgeschreven wed-ir\jd,
waaraan elf vereeniguigen deelriamer, den 4en p'jjs
behaald. Mej. A. M. Gioenewegen Dupuis verwierf
een personeelen prjjs.
i UIT ROTTERDAM.
Kiezers te Rotterdam.
Het aantal formulieren, ng- leverd pm kiezer te
w r-'en voor de Tweede Kamer, bedraagt dit jaar
te Rotterdam totaal 4362.
Wq hebben in het grootste gedeelte van ons
blad van gister-avond nog kunnen mededeelpn,
dat er elf menschen van het wrak der Berlin'"
onder de oogen van Prins Hendrik waren gered.
Reeds uitvoerig hebben wij de bizonderheden
van hetgeen gieter tot laat in dpn middag aan
den Ho- k van Holland is voorgevallen gemeld.
Het heeft werk gekost om de berichten b:er te
Vrijeer I Do telefonische verbinding met Hoek van
Heilitid was verbroken, terwijl hei telegraafkan
toor n et telegrammen w-rd bestormd.
Er lagen om 11 uur gistermorgen reeds meer
dun 80 telegraroen, waaronder van 6 k 700
wooiden. Niet alleen dat particulieren diuk gebruik
maakten van de telegraaf, maar een buitengewoon
groot getal journalisten, uit binnen-en buitenland,
hood onophoudelijk telegrammen aan. Men kan
wel begrijpen, dat voor zoo'n overvloed van depê
che» j,een voldoend aantal seintoestellen aanwezig
wa-, Muar de jjveriee telegrafisten hebben gedaan
wat zfj konden. Een woord vau lof komt hun dan
ook van harte toe.
Ho» de redding plaats had.
Qazc lezer» zollen zeker met spanning de uit
voerige berichten vernemen van de heldendaden
der kloeke redders. Onmiddellijk nadat de red
ding plaats had, heeft kapitein .T. Berkhout, van
do stoomloodsboot „Hellevoetsluis," het. volgen
de verteld:
„De bedoeling was, dat de Prins bij ons de
sloomreddingboot zou volgen, die gelijktijdig uit
ging, om een nieuwe poging te Wagen. En zoo
gebeurde het. Jansen had nu een jol achter zich,
bemand met vier matrozen van het loodswezen.
En waarachtig, die jongens hebben er het begin
mee gemaakt, al was de zee ook nog zoo moeilijk
en spaarden de kwade buien hen allerminst. Die
jol kreeg verbinding met het Noorderhoofd, waar
het wrak zit. Werd tegen de pier gesmeten, zoo
dat wij dachten dat zij te pletter zou slaan. Maar
in plaats daarvan gaf Klaas Ree zichzelf een
gooi en joempte op de steenen, waar de bran
ding overheen liep. Half loopende, half zwem
mende, tot den hals in de golven en het wa
ter is koud scharrelde hij voort naar den
kop. Ieder oogenblik vreesden wij hem te zien
wegslaan. Maar hij bereikte een paal, kroop er
op, en bleef er wel een half uur op zitten. Met
een lijn zat hij aan de reddingboot vast.
„Inmiddels volgden zijn drie kameraden uit de
jol zijn dapper voorbeeld, joempten ook op de
keien, waarover heen de branding raasde. De
reddingboot was intusschen voor anker gegaan.
„Toen grepen de vier jongens elkandeT vast, om
steun te hebben tegen het geweld van de zee,
en zwemmende, loopende, gingen zij al verder
naar buiten, tot zij allen het hoofd bereikten, op
een 50 meter van waar het wrak zat. En het
geschreeuw en gewuif van de schipbreukelingen
misschien ook wel de Prins die hen gadesloeg
maakten de jongens zoo dapper als leeuwen.
„Nu wilde het geluk dat er van de Berlin
nog een tros afhing in zee, opgewaaid door den
storm naar hen toe. Telkens werden de jongens
door de sneeuwvlagen en de bruiskoppen aan onze
oogen onttrokken. En toen ik zag" zei de
kapitein van de loodsboot „hoe die vier arme
jongens daar tobden met de zee, dacht ik: Ze
moeten en ze zullen hulp hebben. En ik vroeg
aan de mannetjes aan boord„Kom jongelui,
wie wil er?" Meteen kreeg ik er voel te veel.
En daar zaten er alweer vier anderen van mijn
loodsboot in de tweede jol, de leerlingen C. de
Gorter, Harm van der Meulen, L. Braam en J.
de Geus. Hun hulp is het geluk geweest. Want
op dezelfde wijs kwamen zij aan de Noorderpier,
sprongen op de overspoelde keien, ploeterden arm
in arm door de branding naar de keien, tot er daar
acht jongens samen waren aan het hoofd, vaak
tot de halzen in het koude bad."
„Ja" vervolgde een van de „jongens," die
er hij was geweest, simpelweg „want schip
per, de zee ging zoo bulderend te keer. Maar
we pakten den tros van de Berlin, en bonden
er een nieuw eind aan, tot we het op een paal van
de pier vast konden zetten. En zoo konden zij
komen. 1
„Het wrak lag 5 meter boven ons uit, de tros
in de schuinte naar de pier zal een 20 meter
lang zijn geweest. Op het wrak was een ste
ward, die begreep ons. En hij maakte het zijn
verkleumde gezellen duidelijk. Toen eerst kwa-
mer er twee stokers naar voren; zij bonden zich
een lijn om het middel en lieten zich glijden;
dan kwam de steward zelf, dan twee vrouwen
en de anderen, tot tien in het tal, allemaal met
de handen glijdende langs het eind. Wij met
ons achten, arm in arm, kwamen zoo ver moge
lijk in de branding vooruit, grepen de stumpers
hij armen en beenen om hen vast te vatten,
want ze waren zoo slap door al die ellende.
Een enkele sloeg te water, kwam weer op, en we
grepen hem. Twee aan twee zwemmende brach
ten we ze stuk voor stuk eerst naar een droogte
op de pier. Die arme bliksems van vrouwen, alle
fut was er uit. Over onze ruggen sjorden we
haar
„Ja" zei de kaptein „en toen op een
moment kwam er weer een stuk water dat de
jongens met vrouwen en al omsmeet. Wij zijn
voor geen klein geruchtje vervaard, maar we
stonden te trillen aan boord, om de kerels."
De „jongen" die mee had gered, vervolgde:
„Die vrouwen hebben we eerst op een baken
gelicht, en door een Rotterdamsche jol, die ik
nog niet ken, kregen we toen waarachtig weer
verbinding met de reddingboot. Zoo haalden we
van daar een dikkere lijn naar de baken en daar
aan trokken ze hen stuk voor stuk naar de schuit
van Jansen.
„Je hield je hart vast. Ze waren van al die
kou, zoo doorwaternat, onbeschut onder het sloe-
pendek van het wrak, tot in hurt merg uitgeput.
Toen we kwamen, lagen ze als lam over de ver
schansing, maar nog wuifden de stakkers, terwijl
ze al niet meer op hun beenen konden staan.
En vierkant hadden ze zich laten zakken.
„Toch kregen we er zoo tien op de redding
boot. Twee vrouwen eronder en een kind zal
ik maar zeggen, want het scheen met die plak
kende kleeren en druipende haren nog wel een
heel jong deerntje.
„Maar waarachtig, drie dames bleven er ach
ter, en een meiske, behalve de lijken, die er van
gebrek al gestorven lagen. En dat was niet om
aan te kijken, want die stumpers durfden niet,
waren versuft.Toch, waarempel, toen ze al
lemaal op de x-eddingboot zijn, zien we een van
die dames den laatsten moed samenvatten, en in
Godsnaam ook aan de lijn gaan hangen. Maar
of haai bewustzijn haar ontzonk, ze kon niet
naar beneden komen, en bleef zitten op het berg
hout. i
„Dat was niet langer om aan te zien. Want
het duurde zoo misschien wel een uur. Wij er
weer heen, weer op de pier, haar toegeschreeuwd
om toch te volgen, en ineens'.liet ze de han
den los en sloeg neer. Maar nog grepen we
haar en voerden haar zwemmende mee."
„Nooit" zei de kaptein „al zijn we nu
ook niet van was, maar nooit zal ik het gehuil
vergeten van de drie rampzalige vrouwen, die
niet durfden en die we dus achter moesten la
ten in de branding, op dat ontredderde wrak.
Ja, de tranen rolden me uit de oogen. Ik kreeg
het zóó te kwaad, dat ik God dankte, toen we
uit dat gejammer mochten gaan. De jongelui had
den hun leven gewaagd, niets was er nu meer te
doen aan die innige stumpers. En de vloed kwam
weer op, 't was er zoo schrikkelijk bruin. Een
van de jongens, de Ree, de eerste die 't waagde,
was de kluts al een beetje kwijt.
„Maar die doorwaternatte, verkleumde schip
breukelingen, door het ijzige sneeuwwater gehaald,
waren op die kleine reddingboot, zonder eenig
gerief in de onstuimige buien immers niet best.
En de Prins gelastte, dat ze bij ons aan boord
moesten worden gehaald, om ze te verwarmen en
goed te doen. Dus de jollen gingen weer uit,
en brachten ze hier op de loodsboot.
„Och, schipper" zei de redder ontroerd
„en hoe slap ze ook waren, ze wisten niet hoe
ze ons onder het zwemmen hurt dankbaarheid
moesten betuigen, de zielen. Die laatste vrouw
aaide ons met haar verkleumde handen in 't
gezicht, en kon niets meer uitbrengen dan „tak -
tak-tak 1" Krampachtig knepen de anderen on
ze handen 1" j i
„Wat een heerlijkheid" vervolgde glimmend
van welbehagen de kapitein toen we ze daar
allemaal in hun natte plunje aan boord hadden en
ze dadelijk in de warme logies konden stoppen,
de druipende plunje uit doen, onder dikke dekens,
gloeiende kruiken. De hulp van Prins Hendrik
daarbij, die 't alles aangezien had, is niet om
na te vertellen, zoo hartelijk geweest voor die
menschen. Handig hielp hij mee om hen de ijs
koude bullen uit te trekken en in het droge
goed te steken; van de bemanning ging hij klee
ren en handschoenen halen om ze hun aan te
trekken, en zelf voerde hij hun thee en brood,
en sprak met ze als een doodgewoon inensch zot
hartelijk. Prins Hendrik heeft het hart gestolen
van ieder die hem bezig zag in dat eenvoudige,
innige doen, om 't den bibberenden stakkers maar
behagelijk te maken. En u had zijn gezicht eens
moeten zien. Daar straalde de genegenheid uit,
en net zoo sprak hij ook met ze.
„Ja, want niet waar, die arme bliksems hadden
in die 36 uren, dwars in de sneeuwstormen en
het barkoude weer, geen andere beschutting voor
de overspoelende branding gehad dan dat arm
zalige, van beide kanten open sloependek, dag
en nacht door, met den verdrinkingsdood voor
oogen. Toch vielen ze mij mee, zooals ze nog
waren, al konden de meesten niet meer staan.
Ze namen het eten graag, hadden in al dien
tijd ook niets te eten of te drinken gehadeen
enkele wou zelfs rooken. En de cognac gleed
erin 1 i
,,'t Was zulk vervaarlijk slecht weer. „Uwe
Hoogheid moet naar beneden gaan, zal een ziekte
oploopen" zei telkens bezorgd 's Prinsen adju
dant. Maar dan glimlachte Prins Hendrik even
en schudde manhaftig van neen.tot hij ein
delijk kon helpen om de schipbreukelingen warm
te wrijven. 1
„De burgemeester en de loodscommissaris, de
heer van Heuvelen, waren ook aan boord.Wat
waren die handen en voeten van de geredden
toch ellendig wit.
„Een mooi moment was het, toen de Prins,
zelf heelemaal onder de sneeuw, de acht ma
trozen van het loodswezen, die de redding had
den verricht, liet aantreden om ze rondweg te
bedanken en hun ieder de hand toe te steken.
Tegen mg zei Zijne Hoogheid„Kapitein, die 22ste
Februari zal mij lang heugen."
„Maar aan dat huilen van die achtergebleve
nen moet ik niet terugdenkenontzettend was
het".
De geredden.
Ëersl te ruim vijf uur kwam de Hellevoetsluis
naar binnen, en langzaam in de Berghoven. Daar
stonden vele automobielen gereed voor het ver
voer der geredden. Op draagbaren werden zij
in wollen dekens gewikkeld van boord gedragen.
Eerst daarna verliet de Prins de stoomboot,
geestdriftig toegejuicht door de menigte, die rond
de haven stond geschaard, en een luid „leve
de Prins" aanhief.
Glimlachend dankt Z. K. H. vriendelijk voor
deze ovatie, verbleekt even, stapt gauw in zijn
automobiel, en rijdt terug naar het Paleis om
Hare Majesteit de Koningin de prachtige tijding
te brengenals ooggetuige op de brug, in
buien en branding. 1
De geredden vonden een liefderijke opneming
in het Hotel America van den heer Tuin, waar
ook de geredde Iersche kapitein Parkinson nog
vertoeft.
Thans was de familie Tuin, die het nu zelf
niet meer afkon in haar in een hospitaal her
schapen logement, bijgestaan door drie pleegzus
ters, onder wie mej. Pöstma..
De geneesheeren Ten Catei en Diamant, benevens
Ir. Nicman, uit Den Haag, die zich toevallig
ter plaaise bevond, belastten zich met de be-
Liaudcling der patiënten, die, dat was een goed
teeken, verlangden naar voedsel en vooral naar
warm drinken.
Pc geredden zijn
I. Frl. Johanna Gabler uit Dresden, Permus-
scisl rasse 3;
2 Frl. Buttel.
3. Frl. Schröter, beiden van het Duitsche Opera
gezelschap
4. de heer 11. C. Jaboulet Verschere, wonende
te Idin. Dept. la Dröme, Frankrijk;
5 de heer 'Harold Prodessin, Lessingstrasse
Altena bij Hamburg; I
6. Emil Jung, uit Wurteniberg; allen passa
giers.
VoorL de leden van de equipage
7. Caitcr (steward); J
8. Farthing (dekjongen); 1
9. Fisher (matroos); 1
10. Pond (stoker)
IILeyergraft.
Ontzettend is het lot van de vrouwen,
die op het wrak achter bleven.
Hartverscheurend moet haar gejammer geweest
zijn, toen zij zagen, dat de booten zich gereed
maakten naar binnen te gaan.
Ook do bemanning van den in den avond voor
hij vtrende schepen hoorden haar hulpgeschrei.
De dames, die zich aan boord bevinden zijn
mevr. Theile, uit Dresden, en mevr. Wennberg,
uit Berlijn, benevens een zestienjarig dienstmeisje
van een ltarer.
Beiden behooren, evenals de geredde dames,
tot het Duitsche Opera-gezelschap; mevr. Wenn
berg verkeert in een bijzonder tragische positie.
Immers wordt zij nog gered, dan zal zij ervaren,
dat haar man behoort tot de bij de ramp omge
komenen (hij is gisteren aangespoeld).
Omtrent haar wist kapitein Parkinson nog te
vertellen, dat zij reeds onmiddellijk na de stran
ding in de kajuit zat met haar kind dood op
den schoot.
Omtrent den toestand aan boord deelde mej.
Gabler mede, dat na de catastrophe de menschen
gaandeweg over boord zijn geslagen. Er waren
ten slotte 15 over. Kort voor de redding
verdween nog een dame in de golven.
Hoe haar naam was wist men niet.
De overgeblevenen drongen om steun te heb
ben en tegen de koude dicht tegen elkaar aan.
Door het krampachtig aan elkander vasthouden
Waren haar de kleederen van het lijf gescheurd,
zoodal zij nog slechts enkele stukken onderklee
deren aan had. En zoo stond zij bloot gesteld
aan het koude zeewater, den storm, sneeuw en
hagel.
Allen roemden zeer de houding der matrozen,
die zooveel mogelijk hulp boden en hun laatste
rantsoen met hun lotgenooten deelden. Sedert
gisteren ontbrak evenwel alle voedsel.
Mej. Gabler roemde ook zeer de vriendelijke
houding van den Prins. 1
De drie vrouwen gered.
Heden-nacht zijn de laatste nog levende per
sonen, 3 vrouwen, door den blazer van den heer Van
der Tak, schipper Speling, van het wrak gehaald.
Er zijn nog tien ljjken aan boord.
Een later telegram meldt
Zoo is dan de redding der drie overgebleven
opvarenden gelukt. Zij werd volbracht door
schipper Sperling van de blazer van den heer
W. A van der Tak, die met de sleepboot »Wo-
dan" te 1 uur in den nacht naar het wrak ging,
vergezeld door drie matrozen, de gebroeders
Sperling en Moerkerk. Terwjjl de »Wo-
dan" langszij den dam ging liggen is S p e r 1 i n g
in de jol gegaan met Kees Sperling, is daar
mede naar den dam gevaren en vervolgens langs
dien dam geloopen tot aan den lichttoren. Daar
is de jol aan de nog van het wrak afhangende
ljjn vastgezet en langs dien ljjn is Sperling
toen naar boven geklauterd.
Hij vond daar drie vrouwen gillende zitten op
een bank op het sloependek, waar nog twaalf
lijken in het rond lagen. De drie vrouwen vlo
gen Sperling als waanzinnigen om den hals
en wilden hem niet meer loslaten.
Zjj omknelden hem zóó vast dat hjj met geweld
de vrouwen van zich af moest houden, zeggende
te zullen heengaan als zjj hem niet rustig lieten
begaan. Dat dreigement hielp.
Hq is op een der davids geklommen, heeft
daarvan een ljjn uitgeschoren en is daarmede
weer teruggekeerd bjj de drie vrouwen.
Het dienstmeisje van Frau Wjjnbergh was nog
zoo moedig en bjj haar positieven, dat ze tegen
Sperling zei»neem haar maar het eerst, ik bljjf
wel bjj de anderen".
Sperling heeft toen ju ff rouw Tneile om het
middel genomen en haar halfsleepende gebracht
naar de plaats waar zjjn ljjn gebonden was (d. i.
een afstand van 7 meter over het dek).
Daarbjj raakte haar voet nog beklemd in een
breede scheur in het dek en moest haar voet met
geweld worden bevrjjd.
Hij heeft vervolgens haar vastgebonden meteen
strik en langs de kabel algevierd op den toren,
terwijl zij door Kees Sperling werd vastgebonden
op een der stangen.
Ook de twee andere vrouwen zjjn op die wjjze
gered.
Kees Sperling heeft toen Fiüulein Theile op den
rug genomen en is met haar geloopen naar de jol.
De andere twee vrouwen waren nog krachtig