Dagblad voor Schiedam en Omstreken. EERSTE BLAD. De Financier. 34ste Jaargang. Zaterdag 9* September 1911. No. 10114. Aan den Maaskant. Officieele berichten. Kennisgeving. FEUILLETON. ABONNEMENTSPRIJS: Dit fclad verschijnt dagelijks, uitgezonderd Zon- en Feestdagen, en kost voor Schiedam per 3 maanden 1.35, per maand 45 cent en per week 10 cent. Franco per post door geheel Nederland f2.per kwartaal. Afzonderlijke nummers 2 cent. Abonnementen worden dagelijks aangenomen aan ons Bureau: Boter- straat 50 en bij alle Boekhandelaren, Postdirecteuren en Brievengaarders. Bureau: BOTERSTRAAT 50. PRIJS DER ADVERTENTIëN: Familieberichten 20 'cent per regel. Handelsadvertentiën van 16 regels 0.92elke regel daarboven 15 cent. Driemaal plaatsen wordt tweemaal berekend. Ingezonden mededeelingen 35 cent per regel. Voor herhaaldelijkadverteeren worden uiterst bil- lijke overeenkomsten aangegaan. Telefoonnummer 85. Postbus no. 39. Dit nummer bestaat uit twee bladen en een Geïllustreerd Zondagsblad. DRANKWET. Burgemeester en Wethouders van Schiedam, Gelet op art. 12, le lid der Drankwet Brengen ter openbare kennis, dat bij hen een verzoek is ingekomen van WILHELMUS JO HANNES "VAN SCH1JNDEL, om verlof voor den verkoop van uitsluitend alcoholvrijen drank, voor gebruik ter plaatse van verkoop in de beneden- Voorlocaliteit van het perceel Konijnenbuurt no. 61 en herinneren, dat binnen 2 weken na deze bekendmaking tegen het verleenen van het ver lof schriftelijk bij hun College bezwaren kunnen worden ingebracht. Schiedam, 8 September 1911. Burgemeester en Wethouders voornoemd M. L. HONNERLAGE GRETE, De Secretaris, v. LUIK, L.S. De gemeente Schiedam bezit, zooals bekend, aan den Maaskant, tusschen het Spuikanaal en de Zalmvisscherij »Prins Hendrik", een enorm ter reinencomplex. Alleen het Sterrebosch beslaat een oppervlakte van 90 H A. Wij behoeven niet te zeggen, dat er voor de uitgifte van dezen gemeentegrond voor woning bouw op het oogenblik en in de naaste toekomst geen sprake kan zijn. De gronden, boven bedoeld, zijn reeds sedert lang in de gedachten van velen aangewezen voor de exploitatie als fabrieks- en handelsterreinen. Maar, zoo vragen wij ons af, zal er ooit gele genheid bestaan deze gronden in voordeelige exploitatie te brengen zonder te zorgen, dat daar een nieuwe haven en spoorwegverbinding tot stand komen? Wij en velen met ons zullen een ontkennend antwoord geven. Het is immers overbekend, dat fabrieken van eenige beteekenis aan water en spoor gelegen tnoeten zijn. Ook onder de oudere generatie der Schiedam mers waren kloeke mannen, die begrepen, dat er aan den Maaskant voor deze stad een goede toe komst is weggelegd. Wij bedoelen hier de leden van den Gemeenteraad, die aanvankelijk tijdens het burgemeesterschap van den heer L. Knappert, den 14en Maart 1860, het besluit namen »om aan de zijde van het Balkengat de doorgraving van de Westerhaven te doen plaats hebben, deze haven te graven tot de lengte van 170 el en verder te verbinden met een hulpkanaal, dat zich tot in de Boeiende Roman. (Naar het Fransch.) 39) „Ik kan de woorden niet herhalen welke in bedoeld onderhoud zijn uitgesproken. Ik heb Rene Bernard gezworen stil te zwijgen. Hij alleen zou mij van dien eed kunnen ontslaan. Ongelukkig voor mij is hij dood." ..De magistraat verrukt over het slagen van n kunstgreep, trachtte met leugens achter de tvaarheid te komen. „Bah 11" antwoordde hij. „Hetgeen gij aan nw vrouw gezegd hebt, moogt gij voor mij wel herhalen .„Celine heeft u 1" riep Gustraf uit, ter- Wijl hij bleek werd. 't Blijkt u puidelijk I" hernam Queyrat met de diepste overtuiging, en hetzelfde spel voort zettende, voegde hij erbijMen moet niets aan de justie verbergen vooral niet als ??en er belang bij heeft te spreken.. Mevrouw Marchand heeft het begrepen." „Wat heeft zij gezegd?" vroeg de roman schrijver onstuimig. „Maar alles wat zy wist." „Zij had mij toch stilzwijgen beloofd," dacht rivier de Maas zou uitstrekken, en met het graven der haven door te gaan, wanneer de aldaar be schikbare grond was uitgegeven tot bet bouwen van fabrieken enz." Dat waren mannen, die een goeden kijk op den gang van zaken hadden. Helaas is het initiatief^ door hen genomen, zonder resultaat gebleven. In 1872 was men nog niets verder gekomen, daar het Raadsbesluit onuitgevoerd was blijven liggen Door den handel werd meer en meer gevoeld^ dat het plan tot doorgraving van de We terhaven niet opgeborgen moest worden, maar in het be lang dezer stad daaraan uitvoering gegeven moest worden. Door het Raadslid, den heer Legner, werd inde vergadering van den Gemeenteraad op 20 Sep tember 1872 schriftelijk het volgende voorstel gedaan »De ondergeteekende stelt voor, om gevolg te geven aan het plan, dat van 14 Maart i860 door den Gemeenteraad werd aangenomen, namelijk het doorgraven der Westerhaven tot in de Maas, naarmate in die rigting gronden tot het bouwen van fabrieken, trafieken en pakhuizen zullen wor den uitgegeven. En daar nu volgens besluit van den gemeente raad, aldaar geene gronden meer zullen worden afgegeven tot na de doorgraving, om daardoor des te beter de waarde dier gronden te kunnen be palen, die alsdan natuurlijk in waarde zullen stij gen zoo stel ik nu voor, dit belangrijk werk ten uitvoer te brengen, tevens met het maken van eene groote schutsluis in den Maasdijk, ter groote of wijdte in afmeting benoodigd voor het doorlaten van schepen in verband met andere sluizen en overbruggingen, opdat alzoo met mijn gedaan voorstel van een te graven kanaal aan de OosW zijde der gemeente de volkome waterverbetering voor deze gemeente zou plaats hebben, en de handelaar, fabrikant of wié ook, gronden zouden kunnen verkrijgen tot het bouwen van pakhuizen, fabrieken enz, ter bevordering van uitbreidingen bloei dezer gemeente. De uitgifte dezer gronden zal zeker een belangrijk deel der kosten dekken. En hoewel het geldelijk bedrag voor dit plan noodig, reeds groot moge zijn, ook hieraan te verbinden, het maken van eene schutsluis door den zeedijk in de nabijheid der gewezene Vlaar- dinger poort. Deze sluis ook te doen maken in afmeting van bovengenoemde sluizen, om hier door eene verbinding te verkrijgen met de scheep vaart en handel door de Veile- en Noordvest, waardoor zoowel handel als scheepvaart en wa tertoestand-verbetering haar volkomen doel zou den geacht kunnen worden voor deze gemeente bereikt te hebben. Hierdoor zou ook eene gewenschte verminde ring van groote schepen in de Schiegracht ver kregen worden. Dit plan behoeft evenwel niet te gelijkertijd ten uitvoer gebracht te worden. Het is dit plan, waarvan ik volgens mijn be scheiden oordeel de wensch niet mag onderdruk ken, hoewel van veel omvattenden financieelen aard, het groot belang der gemeente voor oogen houdende, op uwe ondersteuning en aanneming, geachte leden van den gemeenteraad, te mogen reke nen. De uitvoering van dit plan op te dragen aan deskundigen. Dit voorstel alzoo doende ter bevordering van welvaart en gezondheidstoestand dezer gemeente." In de zitting van den Gemeenteraad op 24 Januari 1873, onder voorzitterschap van burge meester P. J. van Dijk van Mathenesse gehouden, kwam het voorstel—Legner in behandeling. Gustaaf. „Het zij zoo 1 Al wat zij wist, was iets, maar niet veelZij heeft zich door dien sluwen kleinen oude laten verstrikken." Een lichtstraal doorkliefde zijn geest: „Zij heeft zich door dien sluwen kleinen oude laten verstrikken!" peinsde hij. „Maar ikzelf, val ik niet in zijn strikken? Heb ik hem on bedacht geen aanduiding verschaft? Bij mijn laatste verhoor had ik er geen mond over open gedaan Neen, ik herinner mij niet er over gesproken te hebben Ha! schelm, gij hebt mij verraderlijk verschalkt!" Aan eene plotselinge ingeving gehoor gevende sprak hij „Mijn vrouw heeft niets kunnen zeggen, over deze aangelegenheid, ik ben er zeker van 't Zijn leugens om achter de waarheid te komen. Celine weet dat ik mijn buurman een bezoek gebracht heb - ik heb er u niet over gesproken omdat ik het nutteloos oordeelde - maar ik tart u in het verslag van het verhoor dat gij mijn vrouw hebt laten ondergaan, onder mijn oogen te brengen een opgaaf, iets aan te wijzen, betreffende mijn onderhoud met René Bernard Queyrat bewaarde het stilzwijgen hij wandelde van de lengte in de breedte op en neer, met gebogen hoofd, in gedachten verzonken. Om geheel zijn taktiek te ontmaskeren, vervolgde Marchand op spottenden toon r „Daar hebt ge nu een mooie gelegenheid óm mij te beschamen Profiteer er van I Den vo- rigen keer herinnerdet gij mij aan het ohtzag Hetgeen de heer Legner toen ter motiveering van zijn voorstel heeft gezegd komt ons belang rijk genoeg voor, hier gedeeltelijk weer te geven sHet (voorstel) berust ten eerste hoofdzakelijk op de groote behoefte aan grond. Er is dikwijls grond gevraagd om te bebouwen. Er zullen alsdan gronden kunnen worden uitgegeven tot oprichten van fabrieken en trafieken. Er is toen een besluit genomen, dat de grond zou worden uitgegeven in verband tot de uitbreiding der haven. Het gevolg is geweest dat een aantal branderijen werden opgerigt. Aan beide zijden zijn de gronden volgebouwd, en er is geen grond meer beschikbaar. Wij hebben nu gezien, wat die gronden in den omtrek hebben opgebragt. In de tweede plaats bestaat er groote behoefte om grond uit te geven in het belang van handel en nijverheid. De nijverheid zal dan zoodanige vlugt kunnen nemen als wij wenschen. Duizenden worden elders be schikbaar gesteld om de nijverheid in de gelegen heid te stellen zich te ontwikkelen. Het is ook dat doel, waarnaar wij moeten streven. De uit breiding van de Westerhaven tot de Maas, Mijnheer- de Voorzitter, was eene zaak, die reeds begonnen is onder het burgemeesterschap van den heer Knappert en de wethouders Loopuijt en Rijnbende. Ik hoop, dat dat werk onder uw burgemeester schap zal worden voltooid. Daarbij wijs ik ook vooral op hel rapport van de Kamer van Koop handel, waarbij dat orgaan van onzen handel en onze nijverheid zich geheel ten voordeele van mijn voorstel heeft verklaard. Dat ligchaam, hetwelk den handel toch vertegenwoordigt, is geheel van meening, dat dit werk den bloei van handel en nijverheid en daardoor van de stad zal verzekeren. Ik hoop en vertrouw dus, dat ook de Gemeen teraad den wensch zal deelen, dat deze zaak der doorgraving tot stand komt en mijn voorstel met algemeene stemmen zal aannemen, gelijk de Ge meenteraad dit in 1860 deed met het besluit der ingraving. Ik wensch dus van harte, dat dit werk, na eenmaal te zijn begonnen, ook tot een einde worde gebragt en daardoor te gelijk de bloei en de welvaart der gemeente zullen worden bevorderd." Na deze inleiding volgde een uitvoerig debat, waarbij pessimisme en optimisme domineerden. Als een der merkwaardigste redevoeringen, daarbij van de zijde der voorstanders van het voorstelLegner gehouden, mag wel die van den heer J. Lechner worden aangemerkt. In zijne woorden van toen ligt veel waarheid en ook nu zou men zich daaraan nog gevoeglijk kunnen spiegelen. Hij zeide het volgende »Ik ben dezen avond een aandachtig hoorder geweest. Ik heb tot nog toe geen woord in deze discussie gesproken. Wat mijue aandacht vooral getrokken heeft, is de weinige ontwikkeling van het gemeenteleven. Als jaarlijks de cijfers der begrooting moeten beschouwd worden, splitst zich de Raad in drie at'deelingen. Maar voor belang rijke zaken, waarbij zoo iets, naar mijn oordeel, vooral te pas kwam, schijnt men alleen té dis cussiëren. En toch was daarvoor het wisselen van gedachten in de afdeelingen zoo goed en noodig. Dan kwam men tot den geest der dingen. Nu dat ik, gevangene, verschuldigd was aan u den magistraat; vergun mij thans op mijn beurt eenige égards te eischen. Gij legt het er op toe dat ik mijn eed zal breken. Voegt dat een rechtschapen man Queyrat hief het hoofd op en mat Marchand met zulk een blik dat deze erbij voegende „Ik begrijp uw gedachte, mijnheer. Uw plicht als rechter verschilt met uw plichten als mensch. Op het oogenblik bestaat hij daarin om mij zooveel mogelijk openbaringen te ont rukken. Maar ik weet ook dat eeai gevangene grooten vrijdom bezit. Men mag zijn huid niet aanraken. Alleen Mijnheer van Parijs heeft het recht hem het hoofd af te slaan. „Welnu ik, vrees den beul niet!" „Gij vreest den. beul niet!" riep Queyrat uit, plotseling van taktiek veranderende en ontroe ring vertoonende. „Zoo even bekendet gij, dat de dood van Bernard voor u een ongeluk was, omdat hij u niet meer van uw eed kan ont slaan. Begrijpt gij nu niet, dat als ik van u vertrouwelijke mededeelingen vorder, het is om u te redden. „Ik ben innerlijk overtuigd van uw onschuldmet vreugde zou ik arbeiden om u van de gevaiirlijk helling te brengen, waarop gij door de omstandigheden, misschien ook door onvoorzichtigheden van uwen kant geworpen zijt; verschaf mij ten minste de middelen om u er af te trekken. Ik kan u echter niet on danks u zelf redden." Terwijl Queyrat sprak, herinnerde zich de moeten de gedachten zich onder de discussiën opdoen, wijzigen of tot nederleggen komen. Ik had gedacht iets nieuws over de zaak, die behan deld wordt, te zullen hooren. Maar 't is bij hetzelfde gebleven. We zijn weder tot een vroeger tijdperk teruggevoerd. Ik acht dat de zaak tot een einde moet worden gebragt. Zal de Wester haven tot hare bestemming komen, of moet zij verklaard worden tot eene doode haven? Zij is aangelegd en half voltooid, om aan Schiedam zijn tweede haven te geven. Om de stad in het westen uit te breiden. Daar liggen onze bezit tingen, onze gronden. Daar is en wordt veel gebouwd. Ik weet het, er zijn veel branderijen aldaar verrezen, en er zullen er nog meer gesticht worden. Met het oog op het beperken harer productie heb ik mij lang beziggehouden met de vraag, of het wel dienstig is, nog meer gelegen heid tot haren aanbouw te geven. Maar wie zal dit beletten, wie wordt geroepen in dit opzigt zich met belangen bezig te houden, die ieder per soonlijk aangaan. Geelt de gemeente geene gele genheid, en onthoudt zij die, welnu, men zal den grond wel hier of daar zoeken en vinden. Er is een woord van groote kracht en beteekenis, vorsten en volken buigen daarvoor het hoold, het is het woordVoort. Dat woord doet zich ook bij ons hooren, want aan stilstand kan niet gedacht worden, 't is de dood. Vooruitgang is leven en werken. Ik weet het, dat daartoe kapitaal wordt gevor derd, maar toch verrijzen er werken in onzen tijd, die ons doen duizelen voor de middelen die er voor vereischt worden, en toch ze verrijzen, ze worden tot stand gebragt. Zie naar het na burige Rotterdam, 't welk wordt doorsneden door den spoorweg, en de brug over de Maas en elders eene brug schier over e^n halve zeel Daarvoor lag het geld met klaar, maar werd op crediet genomen, en met het doel om met de werken winst te doen. Schiedam heelt crediet, hare gron den liggen naast en bij de haven, en de toekomst zal eene uitbreiding aan de welvaart geven, die ons oog nu nog niet geheel kan ontdekken. Er is gesproken van het overleggen van een plan en begrooting van kosten der verdere uitbreiding van de Westerhaven. Ik weet niet of de voorsteller het voornemen heeft om zulke stukken over te leggen. Ook is gesproken van een deskundige om ons voor te lichten. Maar mij dunkt, dat als de Raad zijn gevoelen heeft uitgesproken over de voltooijing der haven, dat dan de magt, die het verdere werk zal uitvoeren, op dit een en ander zal kunnen bedacht zijn. Haar eerste deskundige zal onze gemeente-architect moeten zijn. Acht hij de hulp van een anderen deskundige noodig, dan kan daaraan gevolg worden gegeven. De uitvoe rende magt, stootende op bezwaren, legt die bloot aan hen, die van haar de uitvoering verwachten. Maar bij al de redeneringen, zien wij het, dat wij voort moeten. Wij kunnen met blijven praten. En is de finantiële toestand van onze gemeente niet verblijdend, juist daarom dan moeten wij eene gelegenheid tot verbetering beproeven. Mijne heeren, wat is onze stad in de laatste jaren niet uitgebreid En toch herinner ik mij, lang voor den bouw in het Frankeland, daarvan gesproken te hebben als van eene zaak, die zeer aanstaande was, en ook even zoo van den bouw langs den Singel. En wat zal door de voltooijing van de Westerhaven ontstaanmaar de toe komst zal dit moeten doen zienom den schijn van vermetel te zijn te vermijden, draag ik haar mijne gedachten op. Mijn wensch is, de welvaart onzer stad naar mijne zwakke krachten te helpen bevorderen. Er zijn dezen avond drie denkbeelden in de vergadering gebragt om het werk voort te zetten. Het eene denkbeeld is om de haven direct te schrijver een vers van Virgillius, dat hij vroe ger-op school vertaald had Timeo Danoas et dona ferentes. Hij paste dit vers op zijn toestand toe, door het vrij aldus te vertalen Ik vrees des rechters mond als hij mij vleien gaat. De rechter vervolgde zijn redeneering: Laat u niet weerhouden door ijdele schroom valligheden want gij bezit het verlof tot spre ken! Als René Bernard leefde 't gevaar Kende, waarin gij verkeert, gelooft gij dat hij weigeren zou, u van uw eed te ontheffen? Klaarblijke lijk neen. Hebt gij u verbonden u liever te laten onthoofden dan te spreken Zeker hebt gij deze bedoeling niet gehad, toen gij uw woord gaaft Komaan, vul de inlichtingen, mij door uw vrouw gegeven, aan." „Ik houd mij aan hetgeen ik gezegd heb," sprak de schrijver langzaam. «Uw vrouw heeft gevraagd of zij u in Mazas mocht bezoeken," vervolgde de rechter van in structie. „Ik heb haar moeten antwoorden neen, omdat gij eenzaam opgesloten zit. Het hangt echter van u af haar te mogen zien." „Hoedat „Beken en gij zult niet opgesloten zijn." CEordtó vervolgd),

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1911 | | pagina 1