werkdag, waar zij het loon becijferden op f 14.50 in het jaar en het aantal werkdagen op 14. Hoewel dit bezwaar werd toegegeven, zagen wij eerst niet zulk een noodzaak daarin te voorzien, daar bij een ongeval met doodelijken afloop door een huismiddeltje reeds een be hoorlijke loonsbepaling was verkregen en wij meenden, dat dit ook wel in volgende gevallen kon worden toegepast. Te minder zagen wij die noodzaak, waar de Risicovereeniging voor Ned. Gemeenten, wier advies wij inwonnen, er onze aan dacht op vestigde, dat in het aanhangige ontwerp tot wijzi ging der Ongevallenwet ook een wijziging van de regeling der loonberekening bij uitkeering was opgenomen, die in ge vallen als deze kon voorzien. Waar echter het Brandweerpersoneel bleek trijs te stellen op zekerheid in dezen, achtten wij het plicht de zaak ter hand te nemen. Toen daarna door Uwen Raad op milde wijze in het bezwaar was voorzien, verbaasde het ons eerlijk gezegd ten zeerste, toen wij, tot de uitvoering over willende gaan, moesten ervaren, dat de Vereeniging daarmede in het geheel niet tevreden was. Toen wij haar vertegenwoordigers hoorden, bleek het ons echter, dat zij wel dankbaar waren, maar zich oen eigen aardige voorstelling van de zaak vormden. Zij hadden zich n.l. voorgesteld, dat voor alle brandwachts eenzelfde normaal loon zou worden vastgesteld en dit loon zou dan aanmerkelijk hooger zijn dan thans in den regel in hun gewone beroep wordt verdiend Zij noemden f20.per week Zij voerden daarvoor aan, dat iemand in particulieren dienst, die dienst neemt als brandwacht, in een gevaarlijk beroep overgaat, maar dat het dan ook billijk is, dat hij bij ongeval kan rekenen op een uitkeering in overeenstemming met de belooning voor zoodanig beroep. Gaarne bezwaren bij belanghebbenden willende wegruimen, hebben wij toen de zaak ernstig overwogen en ook nog eens het advies van de Risicovereeniging ingewonnen en speciaal gevraagd, of naar haar oordeel wellicht een ander stelsel kon worden gevolgd, bijV. om voor iedere groep van het personeel een normaal loon vast te stellen, op> den basis van het loon, dat voor iedere groep zou behooren te worden aan genomen, indien onze Brandweer eën beroepsbrandweer was. Gelijk niet anders te verwachten was, wees de Vereeniging er op dat het verzoek van de Vereeniging van brandwachts niet voor inwilliging vatbaar was, aangezien niet de gevaar lijkheid van het bedrijf, waarin men werkzaam is, de maat staf moet zijn voor een eventueele uitkeering, doch de schade welke geleden wordt. Zij gaf te kennen op practische gronden veel voor een normaal typeloon te voelen, daar controle op ae inkomsten van de vrijwillige brandweerlieden vaak onmogelijk zal zijn. Of echter daarvoor het loon der beroepsbrandweerlieden moest worden aangenomen, meende zij te moeten betwijfelen, aan gezien dit in vele gevallen hooger zóu zijn dan. het werkelijk verdiende loon. Zij meende, dat een oplossing zou te vinden zijn, door eenigo loonklassen aan te nemen, gebaseerd op de werkelijke in komsten. Waar ook dit niet voor toepassing vatbaar was, daar het personeel' in zoo verschillende betrekkingen, beroepen en be drijven in de maatschappij werkzaam is, hebben wij ten slotte niet anders kunnen doen, dan de Vereeniging tot ons leedwezen berichten, dat haar verzoek niet voor inwilliging vatbaar was, omdat het in strijd zou zijn met erkende be ginselen van verzekering, die in elk geval verbieden, dat als maatstaf voor de uitkeering een hooger loon genomen wordt dan het werkelijk verdiende. Wij wezen er nog op, dat het door haar vertegenwoordigers bij ons ingenomen standpunt, dat n.l. uit het grooter gevaar öan bij het gewone beroep wordt geloopen, een aanspraak op booger uitkeering zou ontstaan, niet juist was, daar het grooter gevaar wel aanleiding geven kon tot booger premie maar niet tot hooger vergoeding. Het spijt ons belanghebbenden in dezen niet te hebben kunnen overtuigen. Hoe gaarne wij him ter wille zijn, kunnen wij echter niet anders doen dan U voorstellen adressante te doen berichten, dat aan haar verzoek niet kan worden voldaan. Winstberekening over in erfpacht uitgegeven gronden. Door de commissie voor het Grondbedrijf is bij B. en W., naar aanleiding van de bij de behandeling der rekening over 1944 van het Grondbedrijf in den Raad besproken winstbere kening, een rapport ingezonden van den secretaris-boekhouder van dat bedrijf. Het rapport is gedagteekend 6 October 1915 en luidt als volgt Bij het in margine genoemd schrijven ontving Uwe Com missie van Burgemeester en Wethouders een exemplaar terug van de door den Gemeenteraad goedgekeurde rekening van bet Grondbedrijf over 1914. Hierbij werd echter opgemerkt dat een der leden van do Commissie voor de Financiën en de Belastingen meende dat hef. onjuist was, dat over in erfpacht uitgegeven gronden winst weïd berekend, welke opmerking bedoeld lid echter niet be schouwd wilde hebben als te zijn gericht tegen het beleid van den Secretaris-Boekhouder Uwer Commissie, die zich be roept op art. 16 der verordening, Gemeenteblad No. 64 van 1911. Naar aanleiding van dit schrijven en van het verslag van het verhandelde in de openbare vergadering van den Gemeente raad van 28 September 11., heb ik de eer het volgende ter Uwer kennis te brengen. De thans gevoerde administratie en de daarmede gepaard gaande winstberekening op gronden welke in erfpacht zijn uitgegeven, zijn geheel in overeenstemming met de bepaling van art. 16 der verordening op het Grondbedrijf, die luidt: „Bij uitgifte in erfpacht wordt als opbrengst gerekend de aangenomen verkoopwaarde". M.i. kan met deze bepaling niet anders zijn bedoeld, alsdat bij uitgifte van grond in erfpacht evenals zulks bij verkoop geschiedt, de rekening van het perceel waartoe die grond be hoorde, moet worden gecrediteerd voor de verkoopwaarde van den uitgegeven grond, zoodat dan de winst op dezelfde wijze kan worden berekend. In overeenstemming hiermede bepaalt art. 17 dan ook, dat winst bij uitgifte wordt beschouwd als reserve welke niet aan de gewone Gemeentehuishouding mag worden uitgekeerd, en dus niet alleen winst bij verkoop van grond. Daar alzoo bij behoud van het bedoelde artikel, de boeking niet anders kan geschieden als thans plaats heeft, rijst de vraag, of het wenschelijk zou zijn de verordening op dit punt te wijzigen. Ik herhaal hier wat ik daaromtrent in de vergadering van de Financieele Commissie heb gezegd, doch wat niet juist is weergegeven, dat de verordening indertijd is ontworpen in overeenstemming met de „regelen, waaronder Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland de instelling van een „Grondbedrijf' als afzonderlijke administratie toelaten," en dat bij liet in het leven roepen dier verordening, meermalen met H.H. Ged. Staten overleg moest worden gepleegd, voordat de ver- eischte goedkeuring kon worden verkregen, zoodat met het aanbrengen van ingrijpende wijzigingen de meeste voorzichtig heid moet worden betracht. Op wiens initiatief nu juist de bestreden bepaling in de verordening is opgenomen, weet ik niet, maar dat wil ik wel zeggen dat ze m.i. volkomen juist is. Volgens art. 1 der verordening is het doel van het „Grond bedrijf" het verkrijgen, het voor uitgifte geschikt maken en hot van de hand zetten van alle aanwezige of later te ver- krijgen bezittingen voor bouw exploitatie bestemd, en hetgeen daaruit voortvloeit. Om, in verband met het doel, den kostprijs van den grond te kunnen bepalen, wordt, krachtens het bepaalde bij art. 15, ten laste van iedere bezitting gebracht, behalve den aan- koopsprijs, de kosten van voor uitgifte geschikt maken, het aandeel in de renten welke het bedrijf heeft te betalen etc. Zoodra dus de gronden welke voor uitgifte geschikt zijn gemaakt, hetzij in koop, hetzij in erfpacht, worden uitgege ven, hebben zij hun bestemming bereikt en moet het resul taat van de werking van „Grondbedrijf" worden opgemaakt, m.a.w. de winst worden berekend. Dit is tevens noodzakelijk om te onderzoeken of alle voor die gronden gemaakte of nog te maken kosten, voorzoover deze laatste kunnen wor den geraamd, door de opbrengst worden gedekt. Voor een goede commercieele boekhouding is daarom de bepaling van art. 16 een eerste vereischte. Daar nu in verband met bovenstaande beschouwing de in erfpacht uitgegeven gronden niet langer meer deel kunnen uitmaken van de peroeelen waartoe zij vóór die uitgifte be hoorden, eenerzijd s omdat daarop geen bijschrijving van rente en kosten meer mag plaats hebben, doch anderzijds ook om dat zij nu een grondbezit vormen van geheel ander karakter, behooren zij feitelijk niet meer tot het eigenlijke grondbedrijf. Voor een volledig overzicht van het grondbezit zijn bij „Grond bedrijf" echter ook verschillende gronden slechts in administratie en dienovereenkomstig blijft het bedrijf nu ook de in er- pacht uitgegeven gronden alleen administreeren. Zij worden daarom gebracht op een rekening „Gronden uit gegeven in erfpacht" en wel tegen de aangenomen verkoopi- waarde wat m.i. wederom juist is, omdat over het bedrag daarvan in het vervolg i1/? rente wordt ontvangen. Nu wordt wel door Mr. Kavelaars beweert dat men, als de erfpacht afloopt, weer verlies te boeken zal hebben, doch deze bewering zou ik vooralsnog niet willen onderschrijven. Wanneer echter de winst aan de Gemeente werd uitgekeerd, zou het voorzichtig zijn, voor eventueele waardevermindering, een reserve te stichten, wat nu niet noodig is, omdat de ge hoe le winst wordt gereserveerd. En waar Mr. Kavelaars zegt: „Maar vhn die reserve krijgt de Gemeente 4 "/o uitgekeerd," daar zou ik hem willen antwoorden: Volkomen juist, en daar tegenover wordt door Grondbedrijf 4\fo van de erfpach ters ontvangen. Ingevolge art. 15 der verordening moet het totaal bedrag der rente en vergoedingen, met inbegrip van de rente der reserves over de verschillende bezittingen worden verdeeld in verhouding tot hare boekwaarden. Daar nu het kapitaal van „Grondbedrijf" ook voor een deel is vastgelegd in gron den uitgegeven in erfpacht, komen deze eveneens bij die ver deeling voor een evenredig deel dier rente en vergoedingen in aanmerking. Het spreekt echter vanzelf, dat dit aandeel niet wordt bij geschreven op de boekwaarde van die gronden, maar in min dering wordt gebracht van de erfpachtsommen welke door het bedrijf worden ontvangen. Het saldo daarvan komt dan, krachtens art. 17 ten bate der Winst- en Verliesrekening. Hierop berust zeker de opmerking van Mr. Kavelaars, dat de Gemeente over de winst op den aan de Furness-Maatschappij uitgegeven grond, in 1914 1 meer heeft ontvangen dan wanneer geen winst op erfpachtsgrond ware geboekt. Doch de winst op bedoelden grond is eerst bij het opmaken der Balans van dat jaar op de reserve gebracht, en daarvan wordt dus voor het eerst in 1915 rente uitgekeerd, terwijl nu nog moet worden afgewacht welk percentage dit jaar de gemid delde rente zal bedragen. Waar echter het bedrag, vastgelegd in erfpachtsgronden, evenals dit het geval is bij alle andere bezittingen, bestaat uit kapitalen van verschillend rentetype, lijkt mij ook hier de gevolgde methode de juiste. Tenslotte zij nog opgemerkt, dat wanneer geen winst op de erfpachtsgronden zou zijn berekend, dit thans reeds, waar die winst tot einde 1914 f 200.000.bedraagt, de Ge meente zou komen te staan op een mindere jaarlijksche in komst van i ƒ8000. Hiertegenover zou Mr. Kavelaars dan een ander stelsel van winstberekening gevolgd willen zien. Hij zegt dat jaarlijks winst op den grond berekend en geboekt kan worden. Op welke wjjze dit echter zou moeten geschieden wordt niet door hem aangegeven. Op grond van een en ander veroorloof ik mij Uwe 'Com missie in overweging te geven, Burgemeester en Wethouders te adviseeren niet op het denkbeeld van Mr. Kavelaars in te gaan. Ook de heer Van der Hoek heeft de winstberekening op perceel XXIII eens nageplozen en meent dat deze te hoog berekend is, daar de kosten der uit te voeren werken, ver moedelijk ongeveer 2 ton meer zullen bedragen, dan oor spronkelijk was geraamd. Do heer Van der Hoek vergist zich echter. Bij het op maken der Balans 1914 werd ook met die meerdere kos ten rekening gehouden, zoodat deze wel degeljjjfc in den kostprijs zijn begrepen. De Commissie verklaart zich met het rapport ten volle te kunnen vereenigen, zoodat er voor haar geen termen aanwezig waren, een wijziging van de verordening voor te stellen. Voorschot en erfpachtsuitgifte Vereeniging Volkshuis vesting" bouw 40 vr\je arbeiderswoningen op terrein begrensd door Geervlietsche-, Voornsche-, Brielsche- en Steenviietsche straten. In een schrijven aan den Gemeenteraad wordt door B. en W. het volgende gezegd Die Vereeniging „Volkshuisvesting" richt zich tot Uw Raad met het verzoek haar voor den aanbouw van 40 vrije ar beiderswoningen op het terrein begrensd door de Geervliet sche-, Voornsche., Brielsche- en Heenvlietsche straten, een voor schot te verleenen als bedoeld in art. 30 der Woningwet, ten bedrage van 933/4 van de bouwkosten met een maxi mum van f 66000.en haar daartoe bedoeld terrein in erf pacht te geven. Waar de behoefte aan arbeiderswoningen alhier dringend is, heeft deze aanvraag onze instemming en dit nog te meer waar zij strekt voor den aanbouw van vrije woningen, "e~ schikt voor een flink gezin. Het in het oog der Vereeniging gewenschte type van woning is dat van model C. hetwelk een tweede kamertje bevat, en waarvan er 8 zullen worden gebouwd huurprijs 2.8:' per week doch om zoo goedkoop* mogelijke woningen te kunnen verschaffen, heeft, zij typen A en B toegevoegd zon der zoodanig kamertje, dus met kamer, keuken en zolder, benevens open grond huurprijs 2.45 en 2.55 per week waarvan er 28 zullen worden gebouwd. Een en ander heeft ons aanleiding gegeven, in overeen stemming met het advies der Commissie voor het Grond bedrijf, de erfpachtssom laag te stellen ƒ0.35 per M3. zoodat de opbrengst de boekwaarde nauwelijks te boven gaat. Wat het voorschot aangaat, meenen wij, dat er geen grond is, af te wijken van de laatste gunstige beschikking van Uw Raad, waarbij in dergelijk geval 9334 o/0 van de bouw kosten werd toegestaan. Een hypotheek komt ons in dit geval niet noodig voor, waar de Statuten der Vereeniging in dezen voldoenden waar borg bieden. Wij meenen dat het verder voor de "hand iigt, dat het voor schot wordt verleend op gelijke voorwaarden als waarop de Vereeniging vroeger een voorschot verkreeg, te meer, waar ook daarin voorschriften omtrent het algemeen beheer der Vereeniging werden aangenomen en derhalve bij het thans aannemen van nieuwe regelen een botsing zou kunnen ont staan. Alleen zijn in de artt. 8 en 10, met het oog op de wettelijke voorschriften, noodzakelijke aanvullingen aangebracht- Overigens merken wij op, dat in die voorwaarden Uwen Raad de bevoegdheid wordt gegeven tot het benoemen van een bestuurslid en een commissaris. Tot heden werd daarvan geen gebruik gemaakt. Wij stel len ons echter voor daartoe binnenkort het voorstel te doen- Op grand van het bovenstaande, stellen wij' U voor gun stig op de verzoeken der Vereeniging te beschikken en daar toe te nemen de besluiten, die in ontwerp hierbij gaan- Mede is hierbij gevoegd het advies van de Commissie voor de Financiën en de Belastingen. De Commissie voor de Financiën en de Belastingen heeft navolgend schrijven ingezonden Met terugzending van de aanvrage der Vereeniging „Volks huisvesting" om grond en voorschot voor den houw van 40 arbeiderswoningen, hebben wij de eer te berichten, dat de gevoelens der leden van onze Commissie verdeeld waren te» aanzien van den canon. Die meerderheid onzer leden meende, dat f 0.35 laag was, tegenover den canon aan de Eouwvereeniging „Eendracht" opgelegd. Een deir leden noemde den canon wel niet hoog, maar toch niet te laag. Verschil in ligging van den grond dient in aanmerking genomen, zoo meende hij, en wees daarbij op de uitgiften van den laatsten tijd, waarbij verkocht i& tot een prijs van 7.tot 8.— deze laatste prijs gold voor grond aan een boulevard. Verder werd de vraag gesteld, of bij verschaffing van eert percentsgewijze zeer hoog bedrag, de Gemeente zich niet moes' dekken door hypotheek, tenzij de statuten der vereeniging de Gemeente in deze voldoende waarborgen. Een der leden gaf daarop als zijn meening te kennen, dat de artt. 7, 8, 12, 14, 16 en 20 der statuten voldoende® waarborg tegen misbruik in zich sloten, zoodat de eisch van hypothecair verband overbodige kosten zou veroorzaken. Ten slotte werd de vraag gesteld, of onder de geraamd» 68.000.ook begrepen zijn kosten van registratie en an dere. vereischt. voor het verkrijgen in erfpacht. Wijziging artt. 6 en 7 mobilisatie-traktementregeling el* artt. 6 en 8 der verordening op de onderwijstraktementeS* Toen indertijd heeren Gedeputeerde Staten ons bericht de den toekomen van de goedkeuring van de verordening rege lende de verhouding tusschen de Gemeente en haar in mili tairen dienst zijnd personeel, hun College toegezonden, om dat deze regeling zich ook uitstrekte tot de onderwijzers, wier bestaande regeling daardoor werd gewijzigd, vestigde het Col lege er onze aandacht op, dat nog een nadere wijziging va® art. 6 van de .verordening op de onder w ijzers-trak temen te» hierdoor noodzakelijk was geworden. Naar aanleiding daarvan is door ons een ontwerp opgemaakt dat het College ter beoordeeling werd toegezonden en waar mede het zich, behoudens een aanvulling, waartegen hjj P®3 geen bezwaar bestond, kon vereenigen. Het ontwerp dier wijziging der verordening op de onder wijzers jaarwedden gaat hierbij. Wij merken tot toelichting daarvan het volgende op. Het le lid van art. 6 spreekt voor zich zelf, terwijl bet 4e lid den zakelijken inhoud van het tegenwoordige 3e weergeeft. Wat hel 2e en 3e lid aangaat, deed de praktijk de behoeft0 gevoelen aan het maken van een onderscheid in dezen- Het gebeurde n.l., dat onderwijzers verzochten in de 8e' tegenheid te worden gesteld een andere betrekking aan 10 nemen, waartoe zij slechts op proef konden worderl benoemd- Zoo iets komt bijv. voor bij benoeming baj het onderwiP

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1915 | | pagina 10