Dagblad voor Schiedam en Omstreken. Gratis-Ongevallenverzekering Maandag 16 Februari 1920. No. 12666 Augustinus Josephus Gallier, 43gte i^rgaiig. i n b*j BateauKoemarkt 4. Telef. 85, na kantoortijd no. 148. Postbus i 89. Abonnementen per 3 maanden 2.per week 15 cent, franco p. post f 2.50 p. kwartaal. Afzonderlijke nummer» 3 cent. Advartsntieni 15 rtgel» /1.50j alk* ragal daarboven 30 cent, 3 maal plaatsen wordt 2 maal berekend. Ingezonden mededeeliDgen 60 ct. p. regel. Speciale conditiën voer herhaaldelijk adverteeran. Tarieven worden ©p aanvrage toegezonden. flaaaiiearkoaten worden berekend. levenslange bij verlies van verlies van geheele I een hand, invaliditeitvoet of oog De verzekering wordt gewaarborgd door de Hollandsche Algemeene Verzekeringsbank te Schiedam. een duim; bij verlies van een wijsvinger; bij verlies van eiken ande ren vinger; door de genade Gods en de gunst van den Apostolischen Stoel, BISSCHOP VAN HAARLEM, Huisprelaat van Z. H. den Paus, Assistent-Bisschop bij den Pauselijken troon, aan de Geestelijkheid en de Geloovigen van ons Bisdom Zaligheid in den Heer. In Onzen Vastenbrief van het vorige jaar, konden Wij met vreugde vaststellen, B.G., dat er order onze Geloovigen veel goeds wordt gedaan, en bij de korte opsomming van dat vele goede roemden Wij erop, dat de vrij gevigheid voor allerlei liefdewerken van jaar tot jaar groeit. Dit nu is in het afgeloopen jaar schitterender dan ooit in het licht ge treden voor het nieuwe Seminarie zijn groote offergaven opgebracht, voor den nood in de Midden-Rijken vaD Europa steeg de collecte, in Onze kerken op het feest van Onnoozele Kinderen gehouden, tot een nimmer gehoorde hoogte, en buiten die kerk-collecten om worden nog door werkgevers en werknemers reusachtige sommen bijeengebracht, zoodat Wij, nog meer dan ten vorige jare, alle reden hebben, om Onze vreugde uit te spreken en U Onzen innigen dank te betuigen. Maar van den eenenkant blijven ondanks Uwe vrijgevigheid die nooden nog voortdurend bestaan, eti van den anderen kant komt daar nu nog bij de nood in ons eigen vaderland door de buitengewone overstroomingen, zoodat Wij niet slechts reden hebben om te roemen en te dan ken, maar ook om U erop te wijzen, dat God, blijkbaar nog mter van U vraagt. Daarom besloten Wij in dezen Vastenbrief eens een kleine beschouwing te geven over de Christe lijke leer aangaande de stoffelijke goederen de zer aarde en het gebiuik dat wij daarvan, vol gens het woord Gods, moeten maken. Het spreekt vanzelf, dat het bezit van die goederen, welke op onrechtvaardige wijze zijn verkregen, aan den bezitter geen enkel recht geven om ze te behouden, of naar eigen keuze er over te beschikken. Het zich verrijken b.v., hetzij door woeker in den handelwaarbij niet zoo zeer eigen werkzaamheid als wel de nood van anderen de bron van verdiensten was, hetzij door het onthouden van het rechtmatig loon aan den arbeider, is goed beschouwd slechts een andere vorm van diefstal, waardoor men nooit het beschikkingsrecht over die goederen ver krijgen kan. Het onthouden van het rechtvaardig loon aan den arbeider wordt een wraakroepende zonde genoemd in de H. Schriftuur de H. Jacobus de Apostel getuigt„Zie het loon der werklieden, dat door U is achtergehouden, schreeuwt, en hun geschrei is tot de ooren van den Heer der Heerscharen gekomen". Omdat dit nu een zoo afschuwelijk kwaad is, zal deze zonde wel niet met bewustheid en met opzet worden bedreven door wie nog eenig mensche- lijk gevoel bezitmaar toch vreezen Wij, dat de zelfzucht wel menigen werkgever zoozeer verblindt, dat hij, te veel denkend aan zich zeiven en aan zijne werkelijke of ver meende behoeften, en te weinig aan de werke lijke behoeften van zijne werklieden en daar door deze te laag schattend, niet opmerkt, dat hij hun inderdaad niet geeft wat hun rechtmatig toekomt, en zich aldus ten on rechte verbeeldt, in deze van alle schuld vrij te zijn. En die verkeerde opvatting wordt niet weinig bevorderd door de zoozeer verspreide overtuiging, dat de werklieden van hun kant hunne behoeften opdrijven en hunne eischen te hoog stellen, en misbruik van hunne krach tige organisatiën deze te hoog opgevoerde eischen afdwingen. Als en in zooverre dit in derdaad het geval is, maken ook dezen zich schuldig aan hel onrechtmatig verkrijgen van de aardsche goederen, en zouden zij zelf mede plichtig kunnen worden aan de zonden der werkgeversdaarom vermanen Wij beiden, eens ernstig in zich zelve te treden en op dit punt hun geweten goed te onderzoeken, want beiden kunnen zich onrechtmatige behoeften scheppen door al te groote genotzucht, en als wij letten op de levenswijze van zoo menigeen onder allerlei standen, dan kan bij ons geen twijfel bestaan, dat hier aan beide zijden door velen wordt gezondigd. Wat het tweede middel betreft, door Ons genoemd, om op onrechtvaardige wijze rijker te worden, den woeker in den handel, daar over is de meening zoo algemeen verspreid, dat het nagenoeg onmogelijk is aan die mee ning allen grond te ontzeggen. Toen eeuwen geleden, nog vóór Christus, na de burgeroor logen in de Romeinsche Republiek, een rijk aard zich op zijn schatten beroemde, antwoordde hem, volgens een schrijver van dien tijd, een eenvoudig man „Hoe kunt gij een rechtscha pen mensch zijn, gij, die thans zoo groote rijk dommen bezit, terwijl gij nauwelijks iets van uw vader geërfd hebt De eenvoudige man, die deze vraag stelde, was een heiden, en toch deed alleen- reeds zijn natuurlijk rechtvaardig heidsgevoel hem twijfelen, of dat rijk worden tijdens de nooden van den oorlog wel recht vaardig kon worden geacht. Hoeveel te meer zal thans de Christen, die onder dezelfde omstandigheden zijn bezit op ongewone wijze vermeerderd ziet, zich zeiven die vraag moeten stellen, ofschoon de christelijke liefde verbiedt dat een ander hem die vraag voorlegt. Wij althans durven niemand in het bijzonder van dit kwaad beschuldigen, zelfs niet in het al gemeen zeggen, dat er door velen onder ons wel zal gezondigd zijn door woeker, maar wel durven Wij beweren en dat doen wij bij dezen dat een ieder, die in deze tijden buitengewone winsten heeft gemaakt, reden heeft voor een ernstig gewetensonderzoek op dit punt. Maar zelfs over de op geoorloofde wijze verkregen goederen hebben wij niet de onaf hankelijke beschikking. „Meum est argentum et meum est aurum, dicit Dominus", zoo sprak de Profeet Aggaeus „Mij is het zilver en Mij len, wanneer zij het niet slechts als een plicht beschouwen, maar als een eer, als de eer Gods vertegenwoordiger, goden te zijn. Wij zijn wel een weinig bevreesd, B. G., dat vele priesters er tegen opzien, om desnoods zoo bevelend op te treden en den rijken dezer we reld dezen plicht niet genoegzaam voorhouden maar dan durven wij ook vragen maakt gij den priesters dit bevel niet al te zwaar door te weim'g toeschietelijkheid Wij weten, dat er vooral onder de meest- vermogenden zijn, die het den piiester euvel duiden, wanneer hij bescheiden verzoekt, vooral als hij laat blijken, dat er niet naar vermogen gegeven wordten dientengevolge schieten mis schien beiden te kort in hun plicht, door den Apostel beiden opgelegd de priester, omdat hij niet genoeg en niet gaarne geeft. Daarom wil len Wij niet verzwijgen, wat Asaph, na in Gods naam gezegd te hebben „goden zijt gij", er op laat volgen„Vos autem sicut homi nes moriemini" „goden zijt gij, maar als men sehen zult gij sterven". En dan wordt zijn be dreiging werkelijkheid „God. staat in de vei- gadering der goden, en in hun midden spreekt Hij over die goden recht", dat zij de eer hun toegedacht, niet hebben begrepen, niet hebben gewaardeerd, en daarom hun plicht hebben verzuimd, en dat door dit plichtverzuim zoo veel lichamelijke en geestelijke nood niet ge- zaam gelenigd is. O laten wij toch begrijpen, B. G., hoe de eer van uitdeeters te zijn van Gods gaven, niet te duur wordt gekocht voor wat goud en zil ver, dat ons bovendien eens voor goed ontvalt het goud, zegt de Heer", en de Psalmist1- den dood, en dat wij, als een nooit te ver is, laat den Heer spreken„Mij behoort het aardrijk en zijne volheid." Alle goederen dus danken wij aan God, Die ons het leven gaf uit rijke ouders, of onzen eigen arbeid heeft gezegend, zonder welken zegen wij ze nooit verkrijgen kondendie goederen blijven dus altoos een gave van God, welke wij volgens Zijne verordening moeten gebruiken. De goede God, die al Zijne kinderen liefheeft, wil voor allen zorgen, opdat allen hunne voornaamste zorg zouden besteden voor het Rijk Gods en de gerechtigheid, en daarom werpt Hij de goe deren dezer wereld rechtstreeks aan de eenen toe, en door de bemiddeling van dezen aan de anderen, opdat geen enkele missen zou wat de Hemelsche Vader weet, dat hij noodig heeft De rijken zijn dus minder eigenaars van goud en zilver, wat aan God blijft behooren, maar veel eer Gods rentmeestersdie daarvan natuurlijk allereerst voor zich zeiven en voor hun gezin gebruik mogen maken, maar ze vervolgens in Zijnen naam voor alle andere stoffelijke en geestelijke behoeften moeten besteden. Welk een heerlijke roeping, in den naam van God en in Zijne plaats Zijne gaven uit te dee- len In het Oude Verbond, waar God alles wet telijk had geregeld voor Zijn volk, en waar in Zijn plaats rechters waren aangesteld, om voor al de behoeftigen tegen alle onrecht te bescher men, liet Hij tot die rechters door 'den Psal mist Asaph zeggen „Ik sprak, goden zijt gij" en dit woord werd later door Christus zelf be krachtigd, toen hij tot de Joden zeide „Staat er dan niet geschreven in uwe wet, Ik sprak, goden zijt gij en Hij voegde daaraan toe, dat de H. Schrift niet kan falen „Nonpotest solvi Scriptura". Alzoo werden die mannen, omdat zij in Gods naam en in Zijn plaats Zijn be scherming verleenden, goden genoemd en al dus kan, om dezelfde reden en met hetzelfde recht, om de rijken dezer wereld die godspraak worden toegepastgoden zijt gij. Inderdaad warneer gij uwen plicht begrijpt en vervult, vertegenwoordigt gij overal, waar behoeften be staan en worden gelenigd, Gods Voorzienigheid. „Wanneer gij uwen plicht begrijpt en ver vult" zoo zeggen Wij, want het is niet slechts een begeerlijke eer voor u, dat gij in Gods plaats moogt optreden, maar het is ook een strenge plicht. De Apostel Paulus leert het ons zoo uitdrukkelijk mogelijk, als hij aan zijn leerling Timotheus schrijft „Beveel aan de rijken dezer wereld, gaarne te geven". De Apostel en daarop maken Wij U vooral opmerk zaam zegt niet aan zijn leerling, en in hem dus aan alle priesters, die zielzorg hebben, dat zij aan de rijken moeten verzoeken, liefdadig te zijn, maar dat zij het hun moeten bevelen, met andere woorden, als een plicht moeten voor houden hij zegt niet, dat de rijken tenslotte na lang bedelen zich eraf moeten maken met iets te geven, maar dat zij gaarne moeten ge ven en dit zal hun tenslotte gemakkelijk val- liezen winst kunnen bewaren, alleen door het om te zetten ir. de onvergankelijke verdiensten van de liefdadigheid ter eere en ter liefde Gods beoefend. En nu wij, B. G., weer den heilzamen tijd van de Vasten ingaan, mogen Wij U herinne ren aan het woord, wat de Engel Raphaël sprak tot Tobias als een aanmoediging om te vol harden in de deugden, die hij steeds beoefend had „Goed is gebed met vasten, en beter de aalmoes dan het opleggen van schatten gouds". Beoefent ook Gij die deugden, welke een kort begrip zijn van alle plichten, die wij te vervul len hebben ten opzichte van God, van ons zei ven en van onzen evennaaste blijft aalmoezen geven en weldadig zijn tegenover Uwen mede- mensch, en wel zooals Tobias zeide tot zijn zoon „Hebt Gij veel, geef overvloedig, hebt gij wei- Dig tracht ook van het weinige bereidvaardig mede te deelen" versterft U door de vasten- en onthoudingswetten der H. Kerk te onder houden, maar vooral door te strijden tegen de voortdurend meer om zich heen grijpende ge notzucht en het najagen van wereldsche genoe gens blijft bidden, om daartoe de kracht van God te verkrijgen, en U zeiven door dien in nigen omgang met God steeds meer te heiligen Begint daarmede ernstig in dezen zoozeer tot ernst stemmenden Vastentijd, maar laat het bij dat begin niet blijven, doch volhardt er mede, volhardt ten einde toe, blijft offervaardig en gaarne geven, blijft U zeiven blijmoedig ver sterven, blijft met een onwankelbaar vertrouwen bidden tot God en niet alleen voor U zeiven, maar ook voor zoovelen, die het bidden óf nooit geleerd óf vergeten hebben en voor wie het gebed toch juist daarom zoo noodig is: de ongeloovigen en de zondaars bidden voor de zoo ernstige nooden van dezen tijd, die Kerk en maatschappij bedreigen, bidden voor allen aan wie gij verplichtingen hebt, voor uwe tijdelijke en geestelijke Overheden, voor onzen H. Vader den Paus en voor onze ge liefde Koningin en haar koninklijk Huis, en vergeet dan bij uw gebed ook uwe priesters en Ons niet. En zal dit ons herderlijk schrijven, op den Zondag Quinquagesima, in alle tot ons bisdom behoorende kerken, alsmede in de kapellen waar over een Rector i3 aangesteld, op de gebruike lijke wijze worden voorgelezen. Gegeven te Haarlem, den9den Februari 1920. f AUGUSTINUS JOSEPHUS, Bisschop van Haarlem. Op last van Z. D. Hoogwaardigheid L. Westerwoudt, Secretaris. Buitenlandsch Nieuws. DE UITLEVERINGSKWESTIE. De Parijsche „Matin" verklaart in staat te zijn de gioote lijnen aan te geven van de nota der geallieerden aan Duitschland in zake de uitlevering van de schuldigen. De nota zou onderscheiden tusschen degenen, die opgeëischt worden voor misdrijven, waai van zij de onmiddellijke daders zijn en degenen, die een moreele verantwoordelijkheid hebben. De nota zou toegeven, dat het voor Duitschland moeilijk zou zijn de laatsten uit te leveren, maar de nota zou met kracht de uitlevering van de eersten opeischen. De nota zou er bij voegen, dat het toegeven van de entente geen precedent zou vormen, waarop de Düitsche regeering zich zou kunnen steunen voor het niet-uitvoeren van andere bepalingen van het contract. Het geldt hier slechts een alleen staand geval, waar de geallieerden wel hun hooge inschikkelijkheid willen betoonen met het doel het herstel van den vrede in Europa en een tijdperk van rust in Duitschland moge lijk te maken. De geallieerden zijn vooral op realiteiten uit en niet op voldoening van eigen liefde. De „Matin" zegt verder te weten, dat Ita lië en Engeland geen bezwaar ingebracht heb ben tegende nota van Millerand aan de Duitsche regeering waarin gezegd wordt, dat de ontrui mingstermijnen van den linker Rijn-oever op geschort zijn vanwege het niet-nakomen door Duitschland van de bepalingen over de leve ring van steenkool. Reuter seint uit Berlijn Aangaande de opmerking in de nota van Millerand, dat de 60 millioen Duitschers op het oogenblik per maand 6 millioen ton kolen krijgen, terwijl Frankrijk voor zijn bevolking van 40 millioen maar over 3.250 000 ton 'smaands beschikt, zegt de „Deutsche Allge- meine Zeitung", dat dit geen juiste voorstel ling van zaken is. In 1913 hadden de 65 millioen Duitschers maandelijks 14 millioen ton, 40 millioen Fransche daarentegen slechts 3.360.000 ton noodig. In deze verhouding zou Duitschland thans met zijn 5 millioen kleinere bevolking nog 5 millioen ton te koit komen, tegen maar llO.OüO ton Bovendien moet Duitschland uit zijn voorraad allerlei zaken, die werken voor de geallieerden, en de trans porten voor hen bedienen, o.a. moet het kolen beschikbaar stellen voor de chemische fabrie ken, voor de vervaardiging van cement en andere bouwmaterialen, voor spoortreinen voor troepen- en veevervoer. DE ADRIATISCtlE KWESTIE. D|e „Maltin" meldt uit Londen, dat Nitti in de bijetenklojmlst van dei. drieregeringschefs v^n, Vlijdag Verklaarde, dat Italië, indien het ver plicht wals tot de; uitvoering van het verdrag van Londen over te gaian, volledige autonomie aan Dalmatië zou Verleunen, IERLAND. Vrijdag-ochtend zijn er te Dublin weer tal van Sinn Fieikuers in hechtenis genomen door dm mi litairen. Op b|e|t oogenblik1 zijn er in lerlalnd, naar Chur chill in hielt Lagerhuis meegedeeld heeft, 41.000) mali "troepen, die wekelijks 186.000 kosten. Voor dlefn iO|Orilög bedroeg de bezetting ongeveer? 25.000 mam. SPANJE. Die minister Valn1 Publieke Werken is afgetre- dfcin. De minister-president bood daarna aan den koning hielt ontslag aan van net geheele kabi net. 'De koning' nam dit echter niet aan, waar- ep hjet kabinet zijn jpmtsliag introk, en de ininis- .'der-president de portefeuille valn Publieke Wbif kfem aanvaardde, HONGARIJE. Uit Botedepast Gtalaf Somsich, minister van buitenlandscho zaken verklaart in de Pester- Lloyd, dat de Êiom gaarsche regeering tot vriendschappelijke- iOVer-i llenst©mlmiing mét Oostenrijk ziou willen kemejn, nog. vóór dat die) West Heng aars che kwestie op gelost is. De afscheiding van de grains streken^ waar Oostenrijk aanspraak |Op maakt, zou voor liaingen tijd alle vriendschappelijke betrekkingen! on'fnlogelijk majken, Hongarije zal binnen kort voor stellen deen, die eon steVig'era giioiiid&iag zullbn bi|eden vloior vrien ds ch appellij jee betrekkingen opi politilek en eqoin|o|misch gebied, ALLERLEI. Die. zomerdienstregebng op de Duitsche spoor wagen zal in plaats van 1 Mei eerst 1; Juni a.s, worden ingevoerd.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1920 | | pagina 1