TROUWE BEGELEIDER
per post betrekking hebbende, werk algemeen er
kend, dat het bedrijf der posterijen zijn eigen
kosten thans niet meer kan dekken. De meening,
dat zulks noodig is, Verd echter niet door alle
leden gedeeld. Enkele leden meenden, dat het
eerste en voornaamste doel van den posterijen-
dienst niet moet zijn geld voor de schatkist op
te[brengen. Zij achtten het geen eerste vereischte,
dat de dienst zich zelf dekt, en meenden, dat het
behalen van winst in ieder geval uitgesloten be
hoort te zijn. Met deze opvartingen konden de
meeste leden zich echter niet vereenigen en zij
verklaarden zich bereid hun medewerking te
verleenen tot verbetering van de rekening van
dit bedrijf. De in uitzicht gestelde tariefsverhoo-
ging en voorgeslagen afschaffing van den port
vrijdom, konden evenwel geen algemeenen
bijval bij hen oogsten. Vooreerst werd de vraag
gedaan, of het huidige tekort niet in hoofdzaak,
althans voor een zeer groot gedeelte, het gevolg
is van nevendiensten (uitvoering van verschil
lende wetten), die aan de post zijn opgedragen
en waarvoor geene of geenen genoegzame be
taling plaats heeft. Door verschillende leden werd
vermindering der stukkenverzending gevreesd.
Vooral tegen verhoogingvan het briefkaartenport
bleken enkele leden gekant. Men achtte het
voorts bedenkelijk, dat de porti voortaan bij K. B
zullen worden vastgesteld, zij het ook, dat er ma
xima zijn Vele leden achtten afschaffing van den
portvrijdom niet gewenscht, anderen deelden
hun bezwaren niet. Mocht de voorgestelde af
schaffing haar beslag krijgen, dan hoopte men,
dat een regeling zal worden getroffen, die tot
zoo min mogelijk bureaucratischen omslag aan
leiding zal geven. Voorts beval men zoo ruim
mogelijke invoering van frankeering bij abonne-
ment,aan.
De toestand van de Koningin-Moeder.
Het bulletin van gistermorgen omtrent den
toestand van de Koningin-Moeder luidt als
volgti
De toestand van H. M. de Koningin-Moeder is
onveranderd gunstig.
Grondwetsherziening.
Naar alle waarschijnlijkheid zullen nog in deze
week de wetsontwerpen betreffende de grond
wetsherziening naar den Raad van State wor
den verzonden.
De mislukte Zaandamsche leening.
Nader vernemen wij nog, dat op de 7 pet. aange
boden leening van 2 2 millioen, slechts voor
3500 was geteekend Een sprekender afkeuring
van Zaandam',s financieel beleid, is wel niet denk-
baar. (Msb.)
De wijziging der woningwet.
In haar memorie van antwoord aah de Eerste
Kamer zegt de regeering, dat men zich de bepa
ling van artikel 8a (aanstelling van ambtenaren
voor bouwtoezicht) te zwaarwichtig voorstelt, in
dien men denkt, dat de regeering, met die be
paling gewapend tot de aanstelling van een
vrij korps ambtenaren zal gaan dwingen. Er
moet een behoorlijk bouwtoezicht zijn. Is
het opgedragen aan een ingezetene, die het
als bijbetrekking goed volbrengt, dan geeft
de wet geen grond om daarin verandering te
brengen. Maar waar de hand wordt gelicht met
de eischen van soliditeit en de eischen van de
bouwverordening als niet geschreven worden
beschouwd, daar moet ingegrepen kunnen wor
den. Dat een toezicht, als hier bedoeld, van
bouwen zou afschrikken, is hoogst onwaar
schijnlijk. Dat artikel 9 (instelling van een
woningbeurs voor gemeenten met meer dan
20.000 inwoners) oorzaak zal worden van de
aanstelling van honderden, ja duizenden nieu
we ambtenaren, is zeer overdreven voorge
steld. Met de instelling van woningbeurzen zal,
voorzoover van de regeering afhangt, niet ver
der worden gegaan dan noodig is. De regeering
erkent ten slotte, dat er voor het denkbeeld
(aan fabrikanten de zorg oj1* te dragen voor
woningbouw ten behoeve hunner arbeiders)
goede argumenten zijn aan te voeren, maar er
zijn ook bezwaren,
Een nieuwe dienstregeling.
Men schrijft aan de „Resb.!'
Het feit, dat geen enkel spoorboekje meer
met zekerheid is te raadplegen, heeft de di
rectie van de Nederlandsche spoorwegen doen
besluiten, tegen^lö Januari een nieuwe dienst
regeling het licht te doen zien.
De werkloosheid.
In de gisteren gehouden zitting van de Prov.
Staten van Noord-Brabant zeide de heer Foppele
de werkloosheid besprekend, dat bij een bezoek
dat spreker dezer dagen met het gemeentebe
stuur van den Bosch aan het departement van
binnenlandsche zaken bracht,hemwerdverklaard,
dat men daar verwachtte,' dat de economische
malaise nog zóó zou toenemen, dat spoedig
50 60 pet. der Nederlandsche bevolking door
de regeering zou moeten worden gesteund en dat
die toestand nog wel 2 3 jaar kon voortduren.
De „Badische" aan Frankrijk overgegaan.
Naar het Wolffbureau mededeelt zijn door de
uitspraak van den Amerikaanschen scheidsrech
ter Walter Hynes inzake de Rijntonnage, als
schadeloosstelling door Duitschland aan Frank
rijk te leveren, de inrichtingen van de „Badi
sche Aktiengesellschaft für Rgein-Schiffahrt und
See Transport" die deze maatschappij den 1 sten
Augustus 1914 in de haven van Rotterdam bezat,
aangewezen om aan Frankrijk over te gaan.
voor een min of meer belangrijk gedeelte het
gevolg is van het doen van voorschotten ten
behoeve van het Rijk, heeft de Ned. Vereen,
van Gemeenten een schrijven gericht aan den
Minister van Binnenlandsche Zaken. Zij heeft
er daarin op gewezen, dat, terwijl de regeering
met betrekking tot sommige van deze uitgaven
blijkbaar bedacht is geweest op de moeilijkheden,
waarin de gemeenten zouden geraken, indien
zij verplicht werden deze gelden over een langen
termijn voor te schieten, dit met een aantal
andere uitgaven niet het geval is. Hierop heeft
zij een overzicht laten volgen van de zeer ver
schillende regelingen, die er in dit opzicht zijn
getroffen, waarbij de uitbetaling der gelden
gewoonlijk plaats heeft lang nadat de gemeenten
zelf de uitgaven moesten doen. Zij heeft daarom
verzocht te willen bevorderen, dat een zooveel
mogelijk uniforme regeling van het doen van
uitkeeringen en terugbetalingen van voorschot
ten aan gemeenten tot stand komt, met als regel,
dat de gelden van Rijkswege zullen zijn ontvan
gen vóór het tijdstip, waarop de gemeenten
in de betalingen moeten voorzien.
Z.Exe. Mgr. Caroli.
Berichten uit Bolivia melden, dat Z.Exc.
Mgr. Caroli, Internuntius, geaccrediteerd bij
de regeering dier Republiek en algemeen aan
geduid als toekomstig nuntius te Den Haag,
zeer ernstig ziek ligt aan Jypbuskoorts.
(Tijd).
Rijksvoorschotlen.
In verband met de omstandigheid, dat de
vlottende schuld der gemeenten dikwijls ook
Nederland en Servië.
De heer B. Rapaport, den oud-consul der
Nederlanden te Belgrado, wiens uitzetting door
de Servische regeering oorzaak werd van het
conflict, dat tusschen ons land en Servië is ont
staan, heeft do Tel. ingelicht over hetgeen hij
van de voorgeschiedenis van het conflict weet.
„Ik woon reedsvan 1889 af in Servië," ving de
heer Rapaport aan. „Sinds 1905v er tegen woordig-
de ik te Belgrado de Nederlandsche belangen
tot 1912 als vice-consul, daarna als consul, te
vens beheerder van het consulaat-generaal.
Ik was Oostenrijker, thans ben ik, nu mijn ge
boortestreek Galicië tot Polen behoort, van Pool-
sche nationaliteit. Ik beschouwde Servië echter
als mijn tweede vaderland steeds heb ik mij voor
de Servische zaak geinteresseerd.
Toen in 1912 de oorlog tusschen Servië en
Turkije uitbrak, werd van het Oostenrijksche
Roode Kruis, dank zij mijn bemiddeling, steun
verkregen toen in 1913 tijdens den Servisch-
Bulgaarschen oorlog een Nederlandsch hospi
taal naar Servië werd gezonden, beheerde ik
de financiën en mijn dochter nam vrijwillig als
verpleegster in dit hospitaal dienst. U kunt dus
begrijpen, dat ik onder de Serviërs vele vrienden
telde.
Den 28en Juli 1914 brak de oorlog tusschen
Servië en Oostenrijk uitde vijandelijke onder
danen kregen aanzegging binnen 48 uur de stad
te verlaten zij, die bleven, zouden worden geïn
terneerd
Ik heb mij toen ook afgevraagd, of ik er be
ter aan deed te vertrekken ik besloot echter.te
blijven, omdat ik het als mijn plicht beschouwde,
de Nederlandsche belangen, die aan mij waren
toevertrouwd, te blijven behartigen. Ikwas van
meening, dat deze er meer door zouden zijn
gediend, wanneer ik mijn post bleef, dan wan
neer ik ze in den steek liet
U bleef dus achter, onder bescherming der
Nederlandsche vlag?
„Ja ik werd niet geïnterneerd, en eenige
Servische families en ook een Hollandsche fa
milie vluchtten in mijn huis en stelden zich onder
mijn bescherming."
1. hebt U er niet van tevoren van vergewist
of de Servische regeering Uw aanblijven als
consul aangenaam was, terwijl ge toch onderdaan
waart van een vijandelijken staat
„Neen de Servische regeering vertrok trou
wens direct uit Belgrado er bleef slechts een
secretaris van het ministerie achter, met wien ik
steeds in betrekking bleef."
Is ook van de zijde der Nederlandsche re-
geering deze vraag niet opgeworpen
„Neen ik ontving zelfs verschillende cijfer
telegrammen van den Nederlandschen gezant te
Boekarest, jhr. Van Vredenburgh, waarin deze
mij om inlichtingen omtrent den toestand te
Belgrado verzocht, doch waarin met geen enkel
woord van mijn positie gewag werd gemaakt.
Ik bleef dus mijn ambt waarnemen. Den
9en Augustus d.a.v. deed zich echter een inci
dent voor, dat een groot gedeelte der openbare
meening in Servië tegen mij in het harnas joeg.
Toen mijn dochter verpleegster in het Neder
landsche hospitaal was, had zich daar de toen
malige kroonprins van Servië, prins George,
dikwijls met haar onderhouden. Bij het uit
breken van den oorlog trad hij op als plaatselijk
commandant van Belgrado en werd den 9en
Augustus door een granaatsplinter gewond. De
prins werd binnengedragen in een apotheek,
op korten afstand van mijn huis gelegen en
gaf den wensch te kennen, dat mijn dochter zou
komen, om hem te verplegen. Tevens verzocht
hij, dat ik haar zou begeleiden en zoo geschied
de.
Mijn dochter verbond de wonde van den prins
en bleef hem oppassen. Dit ontlokte een woeden
de compagne tegen mij in de Servische pers.
Men beschuldigde mij er van, dat ik van mijn
bevoorrechte positie misbruik maakte om be
richten, welke de prins in zijn hoedanigheid als
stelling-commandant ontving, langs geheimen
draadloozen weg aan de Oostenrijkers te doen
toekomen, en verspreidde al dergelijke praat
jes.
Den 13en Augustus werd ik gearresteerd en
eenige dagen daarna naar Wranja overgebracht.
Ik werd er goed behandeld, doch was een ge
vangene. De reden van mijn arrestatie werd mij
nooit duidelijk medegedeeld. Mijn correspon
dentie werd onderscheptde telegrammen, welke
ik afzond, bleven onbeantwoord. Slechts één
telegram ontving ik van jhr. Van Vredenburgh
luidende ,,0ü puis-je vous télégraphier Ver
der bleef ik zonder berichten.
Na 71/2 maand in arrest te hebben gezeten
werd ik, daar mijn gezondheid geleden had, op
vrije voeten gesteld, doch bleef te Wranja ge
ïnterneerd tot September 1915.
Toen verklaarde Bulgarije Servië den oórlog,
waarna ik naar Prokoepolje werd overgebracht.
Dit werd den Sisten October door de Servicers
ontruimd. Bij de overgave der stad trad ik nog
op dringend verzoek der burgerij voor de Ser
vische belangen op en redde de stad van vernie
tiging. Na de inneming, begaf ik mij naar Nisch
en vandaar naar Belgrado waar ik 1 Januari 1916
aankwam.
Onmiddellijk lichtte ik de Nederlandsche
regeering in, dat ik weer op mijn post aanwezig
was.
Zoodra het bekend werd, dat ik mij weer te
Belgrado bevond, kreeg ik honderden aanvragen
van Serviërs in het buitenland om lien met hun
familie in verbinding te brengen. Ik voldeed hier
aan, hetgeen niet naar den zin was der Oosten
rijksche bezetters, die mij van Serbophilie ver
dachten.
De Oostenrijksche gezant te !s-Gravenhage
kroeg daarom opdracht van de Nederlandsche
regeering te verlangen, dat zij mij als consul
zou afzetten. Dit weigerde zij, doch zij gaf mij
order niets meer te ondernemen, dat mij met de
Oostenrijksche autoriteiten in conflict zou kun
nen brengen. Aan dit bevel voldeed ik, en hield
mij na dien datum zeer gereserveerd.
In 1918 kwam de nederlaag der Oostenrijkers,
die Belgrado moesten ontruimen. Ik heb toen
verschillendevooraanstaande Servische persoon
lijkheden geraadpleegd over de vraag of ik zou
blijven. Zij adviseerden mij allen mijn post te
blijven vervullen Na den terugkeer der Ser
vische regeering, begaf ik mij naar den minis
ter-president den heer Stoyan Protitsj, die mij
zijn dank uitsprak voor hetgeen ik voor de
Servische bevolking had gedaan. Intusschen
verlangde de Servische regeering in den aan
vang van 1919, dat de Nederlandsche regeering
mij van mijn post zou ontheffen. Mij werd door
Servische regeeringsambtenaren beduid, dat
in dezen stap niets persoonlijks tegen mij was
gelegen, doch dat deze alleen voortvloeide uit
het feit, dat ik Oostenrijker was.
In den loop van 1920 kwam de Nederlandsche
zaakgelastigde," de heer Advokaat, naar Belgra
do. Een zijner eerste stappen was te inforineeren,
waarom de Nederlandsche regeering niet op
de hoogte was gesteld van mijn arrestatie in
1914. Hij kreeg slechts ontwijkende antwoorden.
In Juni vertrok de heer Advokaat met verlof
hij stelde de archieven van het gezantschap on
der mijn hoede en verzocht mij, de zaken van
het consulaat verder te blijven voeren.
Gedurende zijn afwezigheid werd ik op het
Servisch ministerie van buitenlandsche zaken
geroepen, om inlichtingen te geven over een
door mij geschreven brief, welken men in de
achtergelaten Oostenrijksche dossiers had ge
vonden.
In April 1916 had ik namelijk een brief ont
vangen van den Nederlandschen journalist
Gos. de Voogt,/ die Servië goed kende en zeer
met de Serviërs sympathiseerde, waarin deze
mij vroeg, hem over den toestand in Servië in
te lichten. Ik beantwoordde dezen brief niet,
omdat ik meende, dat ik zulks in mijne positie
moeilijk kon doen. De brief van den heer De
Voogt was evenwel de Oostenrijksche censuur
gepasseerd en kort daarop werd ik bij den chef
van den Oostenrijksc.hen generalen staf, Gel-
linck, ontboden, die mij vroeg, waarom ik den
brief niet had beantwoord. Ik zette hem de re
denen daarvoor uiteen, doch hij eischte van mij,
dat ik alsnog zou antwoorden.
Ik bood zeer lang weerstand en weigerde
bijvoorbeeld pertinent om de politieke voorge
schiedenis van den oorlog en de Oostenrijksche
lezing van het Serajewo-incident er in aan te
voeren. Ik stemde er eindelijk in toe een antwoord
te sturen, waarin ik den toestand te Belgrado
objectief zou beschrijvenintusschen leg ik
er den nadruk op, dat deze belofte mij onder
dwang werd afgeperst.
Ik schreef toen een brief aan den heer De
Voogt, dien ik als volgt aanving „De Oosten
rijkers verlangen van mij, dat ik uwbrief beant
woord. Aan dit verlangen voldoe ik hierbij
en waarin ik een beschrijving van den toe
stand gaf, die meer lof dan blaam voor de
Serviërs bevatte. Overigens was de brief zoo
nietszeggend mogelijk. Gellinck was er dan ook
blijkbaar door teleurgesteld, dit schrijven scheen
zijn doeleinden niet te kunnen dienen de brief
werd dus niet doorgezonden en bleef in de
Oostenrijksche dossiers liggen, waar de Serviërs
hem vonden.
Nadat ik deze toelichting aan de Servische
autoriteiten had gegeven, hoorde ik verder niets,
tot men mij er eenigen tijd later op wees, dat
ik geen gevolg had gegeven aan een politiever
ordening door de Serviërs bij hun terugkeer te
Belgrado afgekondigd waarin alle vreemdelingen,
die zi&h sedert 1914 in Belgrado hadden gevestigd
werd aangezegd, dat zij een verzoek moesten
indienen om verlof te krijgen in Servië te blijven
wonen. Ik antwoordde, dat ik reeds lang voor
1914 in Belgrado woonachtig was en deze ver
ordening dus mij niet betrof. Niettemin werd ik
den 24en Juli wegens het niet-opvolgen van
deze verordening, tot 100 Dinar boete of tien
dagen hechtenis veroordeeld, en werd mij aan
gezegd Belgrado binnen dridagen te verlaten.
De stappen, die ik nog poogde te doen, waren
vergeefsch, men stond mij niet te woord, en
den 25en Juli 1920 verliet ik Belgrado en begaf
mij naar Weenen, waar ik sindsdien verbleef.
Ingezonden Mededeellngen.
in weer en wind zijn de beroemde Wy-
bcrt-Tabletten, Zij beschutten U tegen
hoest, heeschheid, keelpijn. Onmisbaar voor
Zangers en Redenaars.
Vraagt alleen Wybert-Tnbletlcn.
Blauwe blikken doozen a 80 cent
met nevenstaand fabrieksmerk.
Hier stelde ik onmiddellijk de Nederlandsche
regeering telegrafisch van het gebeurde in
kennis.
Toen de heer Advokaat te Belgrado terugkeer
de wendde hij zich tot de Servische regeering met
de vraag, waarom de Nederlandsche regeering
van mijn uitwijzing niet in kennis was gesteld.
Hij kreeg hierop geen antwoord. Bovendien
stond de kabinetschef van het ministerie van
buitenlandsche zaken, de heer Popovitsj, hem
onheusch te woord. Dit gaf het geheele corps
diplomatique te Belgrado aanleiding om dezen
ambtenaar te negeeren Popovitsj werd kort daar
op op non-activiteit gesteld. Het incident was
evenwel geschapen. Het verdere verloop, dat
eindigde met de verbreking der diplomatieke
betrekkingen, is u bekend.!'
Op de vraag, of het verbreken der diplomatie
ke betrekkingen nog andere gevolgen heeft ge
had, dan de weigering der Servische autoritei
ten, om pasvisa voor Nederlandsche onderda
nen te verleenen, antwoordde de heer Rapaport
ontkennend. Hij geloofde trouwens, dat binnen
afzienbaren tijd het conflict tot het verleden zal
behooren, omdat Servië uit economisch oogpunt
er te veel belang bij heeft om met Nederland
goede betrekkinge te onderhouden. Hij verwacht
te daarom, dat er wel een weg zal worden ge
vonden om boide partijen weer tot elkaar te
brengen.
Geschenk aan de Koninklijke bibliotheek
In opdracht van verscheidene Hongaarsche
wetenschappelijke instellingen heeft prof. G.
von Antal nog in de maand October aan de
directie der Koninkijijke Bibliotheek een boek
geschenk aangeboden, dat met genoegen door
de directie aanvaard werd. De boeken in vier
kisten zijn eenige dagen voor Kerstmis aange
komen en de bibliotheek is nu bezig ze tejjrang-
schikken en te catalogiseeren.
Aan het geschenk hebben de volgende ge
nootschappen deelgenomen Koninklijke Hon
gaarsche Akademie der Wetenschappen, Hon-
gaarsch Historisch Genootschap, Hongaarsch
Litterair Genootschap, St. Stephanus Genoot
schap, de onderneming Gereformeerde Kerke
lijke Bibliotheek, de Orde der Benediktijnen.
De Uitgeversfirma Atlenaum, enz. Genoemde
litteraire genootschappen hebben met dit aan
bod zooals prof. G. van Antal schreef
uitdrukking willen geven aan de groote dank
baarheid der Hongaarsche natie voor de vele-
weldaden die zijn van Nederland vooral ten op
zichte harer kinderen heeft ondervonden. Maar
de gezonden boeken leveren tevens een sprekend
getuigenis van het hooge niveau waarop de
Hongaarsche historische wetenschap staat. De
mooie uitgaven van historische documenten,
veelal in het Latijn, kunnen ook door Neder
landsche historici met nut gebruikt worden.
Het Kamerlid Bongaerts.
Het lid der Tweede Kamer, ir. Bongaerts,
zal in den loop dezer week naar Egypte ver
trekken om daar als scheidsrechter op te tre
den in een verschil tusschen de Egyptische re
geering en een havenbouwmaatschappij. De
heer Bongaerts zal vermoedelijk een maand on
geveer uitlandig blijven.
(Hsgzn.)
De I) uil sell e Keizerin.
Uit Doorn meldt men
Dr. Herner, lijfarts van de Duitsche kei
zerin, bericht, dat het lichamelijk weerstands
vermogen langzaam maar zeker mindert. De
toeneming der bloedspuwingen leidt tot groo-
tere benauwdheden. De toestand is zeer ern
stig te achten.
Stads- en Gewestelijk Nieuws.
Naar wij vernemen, heeft de ge-
meente een groot terrein, zich uitstrekkend van
de Oosterhaven tot aan den Watertoren, ver
huurd aan de firma H. van Krieken Co., te
Rotterdam. Op dit terrein zullen groote hoeveel
heden steenkolen worden opgeslagen.
UIT OVERS CHIE.
De N. V. Observator, aan den Kleiweg, heeft
aan 60 personen wegens slapte in het bedrijf
ontslag gegeven.
UIT VLAARDINGEN.
De Vereeniging van Haringhandelaars heeft
besloten, den loonstandaard voor de arbeiders
in het kuipers- en haringpakkersbedrijf te ver
minderen met 18Y2 pGt., waardoor het loon
van den gemiddelden kuiper van ongeveer 30
teruggebracht wordt tot ongeveer f 24.50.
Gemengd Nieuws.
Aangehouden. In verband met het de
zen zomer zonder bekende oorzaak op zee ver
branden van den zeillogger met hulpstooih
Ileini IJ M 420 van de visscherij-maatschappij
„De Dogger" is gistermiddag te IJmuiden ge
arresteerd de heer J. A. K., een der directeuren.