de West een uitstekenden dienst had georgani seerd. Naar het blad opmerkt, is het wel merk waardig, dat in plaats van eenige waardeering voor de Nederlandsche hulp, de Colo ïial Bank daarover gaat klagen. Maar het feit, dat zulks geschiedt, mag er z.i. ook wel toe leiden om van Nederlandsche zijde stappen te zien nemen, waardoor op den aangewezen weg tot samen werking wordt voortgegaan. Brandstoffen-economie voor gasfabrieken. Het rijksinstituut voor brandstoffen-econo mie heeft de volgende aanschrijving tot Ged. Sta ten gericht. Daar uit het oogpunt van brandstoffen-econo mie het gebruik van gas voor verwarmings- en kookdoeleinden zooveel mogelijk bevorderd dient te worden, tracht ons instituut alle factoren, die een hoogen productieprijs van stadsgas veroorzaken, op te sporen en zooveel mogelijk te doen uitschakelen. Onder deze factoren moet o.a. genoemd wor den de groote capaciteit der fabrieken in ver band met den in den loop der jaren verminder den gasverkoop, waardoor de algemeene on kosten op de kleinere productie zwaarder druk ken. Het komt hier en daar voor dat twee gasfa brieken, niet ver van elkaar gelegen, beide op zware lasten zitten, het gas duur moeten ver- koopen en één der twee voldoende capaciteit bezit om de beide gemeenten van gas Le voor zien. In een dergelijk geval zou combineeren de gewenschte oplossing kunnen brengen, daar de productiekosten voor zoover deze bepaald wor den door de grondstoffen en loonen (misschien gedeeltelijk door afschrijving) zeker verminde ren, waardoor het gas goedkooper kan worden en dus meer toepassing zal vinden. Bij deze combinatie van fabrieken moet natuurlijk in het bijzonder gelet worden op het economische produceeren van hef gas. Zonder vooruit te loopen op eventueele plan nen tot centralisatie van gasfabrieken of deze combinatie te willen beschouwen als een voor- looper daarvan, zou, voor elk geval afzonderlijk bekeken, combineeren van gasfabrieken voor de betreffende gemeenten een gunstige oplossing kunnen zijn. Om bovengenoemde redenen heeft het Rijks instituut voor Brandstoffen-economie de eer tot uw college het verzoek te richten, ingeval gel den aangevraagd worden tot uitbreiding of ver betering eener gemeentelijke gasfabriek, de toe stemming alleen dan te verleenen, indien het in stituut vooraf in de gelegenheid gesteld is de eventueele wenschelijkheid van combinatie met een naastliggende gemeente te onderzoeken. Gemengd Nieuws. Gevecht met een octopus. De pas sagiers van de te New-York binnengekomen Cunard-liner ,,Caronia" hebben een inter- ressant verhaal gedaan over een gevecht tusschen een Octopus (groote inktvisch) en den scheeps timmerman, dat zich op zee dicht bij de Iersche kust had afgespeeld. Het schip was daar door een storm over vallen, en de zee liep zoo hoog dat de golven over het voordek sloegen. Toen nu de timmerman naar voren ging, om te onderzoeken of er ook schade was aangericht. Vond hij daar een groote inktvisch, die tusschen twee lieren geklemd zat. De Octopus stak een van zijn lange armen uit en trachtte daarmee den onthutsten timmerman aan zijn hart te drukken. Deze verzette zich krachtig daartegen en be werkte den inktvisch met een ijzeren staaf. De inktvisch bespoot zijn slachtoffer met gröote golven inktachtige vloeistof en bracht ook zijn andere armen naar voren. De strijd duurde meer dan een kwartier en eerst na een geweldige inspanning gelukte het den timmer man het monster te dooden en zich uit zijn om arming te bevrijden. Het dier woog 40 pond en een van zijn armen is meer dan 5 voet lang. Het is thans in dekoelkamerv. de „Caronia" op geborgen en zal aan het Liverpool museum wor den geschonken. Een beruchten bandiet. Het Parij- sche parket ontving een dezer dagen een tele gram van den politiechef te Rio-de-Janeiro, waarin werd medegedeeld, dat aldaar was ge arresteerd een zekere Augustin Traveil, zich noe mende Titin, die door de Fransche justitie werd gezocht als dader en medeplichtige van talrijke in Frankrijk begane misdrijven. Dit personage had zich, na er in geslaagd te zijn ongemerkt uit Frankrijk te verdwijnen, in Rio-de-Janairo ge vestigd, waar hij als export-commissionair schit terende zaken maakte. Het nieuws van de arrestatie werd dadelijk aan den rechter van instructie medegedeeld Volgens door deze magistraat verzamelde gegevens schijnt deze Augustin Travail een der actiefste leden te zijn geweest van een bekende bandietenbende, van welke bende een klein slagersbaasje, de ziel schijnt te zijn ge weest. Deze aanvoerder van de bende, Réné Jean, is onlangs eveneens gearresteerd, verdacht van medeplichtigheid aan den geheimzinnigen aanslag, op 21 October 1.1. op klaarlichten dag op de markt van La Villette op een cais sière gepleegd. De arrestatie van Réné Jean verwekte aan vankelijk algemeene verbazing. Zoon van be scheiden ouders bezat Jean in La Villette de reputatie van vlijtige en spaarzame jongen. In den oorlog, liep hij verscheidene verwon dingen op, werd tot viermaal toe op den dag order vermeld. Na dén oorlog trouwde hij en vestigde zich te Aubervilliers. Na eenige maanden te hebben gewerkt bij een van zijn vroegere patroons, wiens vrouw op 24, April 1918 op een geheimzinnige wijze werd vermoord, associeerde hij zich met den eigenaar van de waschketels in het abattoir te La Villette. Hij leidde een zeer regelmatig leven. Zijn eenige afleiding was om 's-Zondags met zijn familie naar de wielwedstrijden te gaan kijken. En dezen man zou men gearresteerd hebben als de bedrijver van eei> zoo koelbloedige mis daad Iedereen dacht dan ook, dat het hier slechts een gerechtelijke dwaling betrof en dat de onschuld van Réné Jean spoedig genoeg zou blijken. De ontdekkingen die de justitie daarna ech ter deed en ook de bekentenissen van Réné Jean zelf veroorzaakten een nog veel grootere verbazing. Het kwam uit, dat deze Réné Jean, deze be zadigde werker en kalme burger, de raads man en aanvoerder was van een bende, onder wier leden namen voorkwamen als Georges Allart, Coquart, Sarazin, Travail, en waarvan allen, behalve Travail en Sarrizan, reeds konden worden gearresteerd. Onder een groot aantal misdrijven, door deze bende op aanwijzing van Réné Jean be gaan, behoort o.a. een dynamiet-aanslag in den nacht van 18 op 19 Januari 1919 op een Parijsche bank gepleegdde moord op de vrouw van den vroegeren patroon van Jean een inbraak in een byouteriewikel, verschei dene aanvallen op wisselloopers, enz. Over eenige weken zal het thans bekend zijn, welk aandeel Augustin Travail in deze verschillende ondernemingen heeft gehad. Langs diplomatieken weg is reeds een verzoek om uitlevering tot Brazilië gericht. Katten als brandstichters. In Amerika is een aantal branden, ontstaan door onbekende oorzaken in den laatsten tijd zeer toegenomen. Voornamelijk warenhuizen en dergelijke zaken werden in de asch ge legd, en wel voornamelijk die, waarvan de eigenaars door de daling der prijzen groote schade hadden geleden. Een onderzoek, ten slotte naar deze steeds Weer plaats grijpende, branden met onbekende oorzaken, ingesteld, heeft na veel moeite aan het licht gebracht, dat deze branden werden aangericht door speciaal voor dit doel afge richte katten. Op deze wijze werden de hande laars dan door de verzekering-maatschappij en voor verdere verliezen gedekt. Men sloot de katten in de winkels op. Ergens bevond zich dan een brandende petroleum lamp, omringd door veel brandbaar materiaal. De katten waren erop gedresseerd, om de lamp omver te gooien en zoodoende het gebouw in brand te steken. De gebruikelijke prijs van deze diertjes was achthonderd gulden. Een andere handelaar, tegen wien onlangs een beschuldiging is ingebracht voor moed willige brandstichting, vond er nog een ander middeltjes op. Hij plaatste een kaars, omringd door katoenen lappen op kleine gummizakken, gevuld met petroleum, op een houten kist. Toen de kaars bijna was opgebrand, raakten ook de katoenen lappen in brand, waardoor de petro leum ontplofte en als 't vliegend vuur alles in het rond in brand stak. Door de ontploffing werd tevens ieder spoor van deze zoo ver nuftig uitgedachte „helsche machine" vernie tigd. De Napoleo n-h erdenking. In deze dagen, waarin men zich in Frankrijk opmaakt om den honderdjarigen sterfdag van Napoleon te herdenken, wijst de correspondent van het „Petit Journal" te Dijon op het dorpje Fixin, nabij Dijon. Hier bevindt zich een klein museum vol herinneringen aan den grooten keizer, In het prachtige park-Noisot, buiten den hoofd weg, staat een klein gebouwtje, waarin de tuin man woont. In dit huisje, dat een natuurgetrou we nabootsing is Van Napoleon's verblijf op St. Helena, bevindt zich het museum. Het merkwaardigste uit deze verzameling is ongetwijfeld een ontwerp voor een stand beeld van Bonaparte. Ook is interessant, de vlag van het afscheid van Fontainebleau, ge schonken door generaal Petit. Op de eene zijde leest men „L'empereur Napoleon au Ier régi ment de grenadiers pied" en op den anderen kant„Garde impériale Marengo, Austerlitz, Eylau, Wagram, Moskowa." Een ander merkwaardig document is een in een glazen vitrine geplaatste brief van 28 Tri- maire van het jaar XIV (19 Dec. 1805), ge schreven door Napoleon aan keizerin Jose phine, eenige dagen na den slag bij Austerlitz op 2 Dec. 1805. „Groote keizerin schrijft de overwinnaar geen enkele brief van u sedert uw vertrek uit Straatsburg. Door Baden, Stuttgart, Mün- chen zijt gij gereisd zonder ons één woord te zeggen. Dit is niet aardig van u, noch zeer hartelijk. Ik vertoef nog steeds te Brünn. De Russen zijn vertrokken. Wij hebben een wa penstilstand gesloten en ik zal spoedig zien wat ons te doen staat. Verwaardig u eens om van de hoogte van uw grootheid u een weinig met uw slaven bezig te houden." In een andere vitrine ziet men, te midden van andere relekwieën een halskraag, welke, naar men zegt, aan den keizer zou hebben behoord. De wanden zijn vol behangen met portretten en platen, alle betrekking hebbende op den keizer, waaronder de aandacht trek ken de tocht over den St.-Bernard op 20 Maart 1800 de overbrenging van het stoffelijk over schot van den keizerzijn gevangenneming, enzoovoort. Voorts bevat het museum nog een aantal beelden, o.a. van Horace Vernet, Moreau, pre sident Carnot e,a. Z i 1 v er o n h dek t. Volgens de bladen tc Christiania zijn ïn Leardal in de provincie Tel- markl, rijke zilveraderen ontdekt Rechtzaken. Het omslaan der reddingsboot te Schiermonnikoog. Gistermiddag had voor de Raad v. d. Scheep vaart te Amsterdam een onderzoek plaats naar de oorzaak van liet omslaan van de reddings boot van Schiermonnikoog, N. en Z.-Holland- sche Redding-Mij. No. 25 bij welke ramp zoo men weet twee mensclien zijn omgekomen. Getuige K. Matroos, gezagvoerder, verklaar de-dat de reddingsboot om 9 uur was uitgevaren met het doel om hulp te bieden aan de Julandra, die het noodsein had gehesehen, h.l. de loodsvlag met kurkenzak. Er stond een vrij hooge zee. Na ongeveer een uur roeien bereikte de reddingsboot het in nood verkeerende schip. Men vroeg don kapi tein met de reddingboot mee te gaan, doch deze weigerde omdat hij zijn ankers verloren had. Hij wilde sleepboot-hulp en vroeg de be manning de reddingboot, zoodra zij weer aan land gekomen zouden zijn, telegrafisch om die hulp tc vragen. De reddingboot keerde daarop terug, het was ondertusschen eb geworden en de branding had daardoor in kracht toegenomen. Een der leden van de bemanning der redding boot (die uitt waalf leden bestond) stelde voor langs het Friesche gat huis-toe te varen, maar de schipper meende dat men langs denzelfden weg als men gegaan was, kon terugkeeren. De reddingboot kwam veilig door de eerste branding, maar bij den tweeden keer sloeg de reddingboot om. De meesten der opvarenden konden gered worden, maar de schipper A. Dublinga en 1 der opvarende, Visser, vonden den dood in de golven. Getuige Matroos verklaarde dat 't onmo gelijk was geweest de omgekomenen te red den zij waren door de kracht der branding af- gedrevem^ Vervolgens verklaarde getuige Matroos nog dat de trawler „Rottum" tien der opvarenden van de reddingboot had opgepikt en jaar Oost- mahorn gebracht. De 2de getuige J. Visser Jzn., die als vrij williger met de reddingboot was meegegaan legde een verklaring af, die ongeveer gelijk luidend was met de verklaring van den vorige getuige. De heer Mellema, lid van den Raad voor de Scheepvaait, bracht een woord van eerbie dige hulde aan de nagedachtenis van de om gekomen leden der Schiermonnikoogsche red dingboot. Hij meende dat de schipper een man van groote ervaring was, die stellig gemeend had het beste te doen door met de branding huistoe te varen. Op zijn beleid mocht z.i. geen crietiek worden uitgeoefend. De Raad voor de Scheepvaart zal later uit spraak doen. Voor de 2e kamer der Rechtbank te Rotter dam is gepleit in de volgende zaak In Maart van het vorige jaar kocht eischer van gedaagde 250 stukken velours voor een waarde van ongeveer 100.000. Successievelijk werden deze stukken geleverd door gedaagde. Eischer ontving op deze wijze 170 stukken, een waarde van ongeveer 70,000 vertegenwoordigende na ontvangst werd deze stof gedeeltelijk opge slagen gedeeltelijk doorverkochtin den con- fectiehandel werden er mantels van gemaakt. Daar, eerst in de derde hand, werd een fout ont dekt in het goed, welke zich onregelmatig voor deed de mantels kwamen terug bij eischer, en ook aan het stuk bleek het goed onregelmatig voor te komen, zoodat eischer tenslotte ontbin ding der overeenkomst met schadevergoeding heeft gevorderd. Na een uiteenzetting der feiten, voert mr. J. S. Hoek namens eischer verder aan de pas later ontdekte fout, bleek hierin te bestaan, dat zich op onregelmatige wijze een streep vertoonde in het goed, die na verloop van tijd meer zichtbaar werd dan aanvankelijk na enkele meters zonder fout, vertoonde deze zich plotseling weder. Het is niet onmogelijk, meent pldat deze fout te wijten is aan den 8-urigen werkdag, het goed had nl. blijkbaar te lang achtereen nat uitgehangen door de bewerking moet de fout derhalve ont staan zijn en gedaagde is daarvoor aansprakelijk. Langzamerhand is de stof aan gedaagde terug gegeven steeds maar door ontving eischer re clame's van de afnemers van het goed het slot is geweest, dat ged. ƒ300 schadevergoeding aan bood, waarop eischer begrijpelijkerwijze niet is ingegaan. Pl. bespreekt vervolgens de beide door ge daagde in de stukken gevoerde verweren a. Eischer zou zijn reclame-recht hebben ver loren en b. Eischer had een actie uit verborgen gebrek moeten instellen. Wat het eerste verweer betreft, meent pl. dat eischer het reclamerecht niet heeft verwerkt en grondt deze meening op de feiten in verband met aangevoerde jurisprudentie. Er blijkt toch, 'dat men eerst din kan geacht worden zijn re clamerecht te hebben verloren, als men dusdanig handelt, dat men blijkbaar met het geleverde genoegen heeft genomen, niettegenstaande men het gebrek heeft kunnen constateeren. Eischer heeft evenwel nimmer getoond zich tevreden te hebben gesteld met de levering men heeft de fout niet terstond kunnen ontdek ken bovendien werd aan geen fout of gebrek gedacht, waar eischer en gedaagde reeds 30 jaar met elkander in relatie staan en gedaagde een zeer goed bekend staande firma is zoo komt het gedeeltelijk, dat de fout eerst in de Confectie werd ontdekt. Ook de jurisprudentie toont aan, dat men naar redelijkheid niet kan eischpn, dat men terstond het gebreft' ziet, Pl. meent, dat eischer niet te laat is geweest met zijn reclame, waar gedaagde vóór het proces de juistheid der reclame heeft erkend toont pl. dit aan door citeering der desbetreffende cor respondentie. Wat gedaagde's tweede verweer betreft, merkt pl. op, dat eischer geen actie uit verborgen gebrek kon instellen, omdat hiér sprake isvan geniskoop immers volgens de wet moet het verborgen ge brek bestaan tentijde van de koopovereenkomst. dit kan nooit bij genuskoop, omdat tijdens de koop het goed nog niet bepaald is, men kan hier wel spreken van een verborgen gebrek, maar eischer kon alleen de wanpraestatie-actie instel len, juist omdat het hier genuskoop geldt. Mocht de ontbinding niet worden uitgespro ken, dan kan eischer toch zijn vordering hand haven tot schadevergoeding. Gedaagdè meent wel dat eischer geen schade hoeft geleden nu het artikel in prijs is gedaald, doch eischer's schade bestaat in winstdervingbovendien hangen oischer tallooze schadeactie's boven het hoofd van de zijde zijner afnemers, waaruit toch wel blijkt, dat eischer schade heeft geleden. Mr. Mertens uit Tilburg, advocaat van gedaag de, acht de reclame te laat ingesteld de levering had plaats in de maanden April tot Juli en eerst in September d.a.v. kwam eischer met zijn eer ste reclame dit is een veel te lange termijn voor het instellen der reclame het geldt hier een gebrek van eenvoudigen aard, met het oog zicht baar, n.l. een nuance in kleur blijkbaar is het onderzoek van de stof veel te licht opgevat dat partijen reeds jaren lang in goede relatie staan, is hiervoor geen verontschuldiging. Ei scher heeft den tijd om te reclameeren voorbij laten gaan. Aan de hand van jurisprudentie, toont pl. aan, wanneer gereclameerd moet wor den. Volgens pl. is het hier een zichtbaar en geen verborgen gebrek, waar het om gaatdat een gebrek verborgen is, wordt niet spoedig door de jurisprudentie aangenomen, er moet in ieder geval bij verborgen gebrek moeilijkheid van ontdekking bestaan en die moeilijkheid kan men hier toch zeker niet' aannemen, waar de fout met het bloote oog te zien was bovendien is een gedeelte van het goed doorverkocht dit is een beschikking over het goed, die volgens pl. acceptatie aannemelijk maakt.Eischer heefteerst gereclameerd, toen de afnemers bij eischer be gonnen te reclameeren, dit is toch zeker wel te, laatOok de jurisprudentie leert, dat men zijn reclamerecht verliest, wanneer men over de zaak beschikt heeftwederverkoop van het goed moet behoudens groote uitzondering (b.v. gevaar voor bederf) als aanvaarding worden aangemerkt. Mocht evenwel de rechtbank de reclame als tijdig ingesteld beoordeelen, is dan gedaagde aansprakelijk voor de schade? Pl. meent van niet, immers waarschijnlijk is de fout ontstaan doordat het goed te lang heeft gelegen of bij het persen van het goed in ieder geval is niet bewezen, dat bij gedaagde de schuld ligtde gedaagde heeft ook nooit erkend dat de fout bij haar ligt, zooals eischer heeft beweerd de fout kan ook te wijten zijn aan de confectie en een onoordeelkundige opstapeling door anderen- Tenslotte meent pl. dat de heele koop niet kan ontbonden worden, wanneer het gebrek niet kleeft aan de geheele partij, doch slechts aan een gedeelte daarvan. Na re- en dupliek bepaalt de rechtbank de uit spraak van het vonnis op 3 Juni. P s e u d o politie. De 37-jarige koop man D. Z., uit Amsterdam, gedetineerd in het huis van bewaring te 's-Gravenhage, heeft giste ren terecht gestaan terzake dat hij op 17 Febru ari 1920 onder Scheveningen in vereeniging met een of meer andere personen een aantal gelds waardige papieren ter waarde van ongeveer ƒ33,000 heeft weggenomen, althans eenige van misdrijf afkomstige geldswaardige papieren, ter waarde van ongeveer 33,000 welke van misdrijf afkomstig waren, ten geschenke heeft aangeno men, althans dat hij bedoelde papieren uit winst bejag heeft vervoerd. Bekl. ontkende. De heer A. P. Rasse, bewoner van een villa aan den Zeekant te Scheveningen, vertelde dat den bewusten dag eenige personen bij hem waren gekomen, voorgevende dat zij van de politie waren en dat zij een onderzoek in zijn huis moes ten instellen. Zij hadden hem een insigne getoond, dat hij had aangezien voor een politie-penning. Ten slotte hadden de personen getuige gelast, zijn safe te openen, hetgeen hij gedaan had. Een en veloppe met bankbiljetten werd uit de safe geno men. Een der personen deed alsof hij de num mers van de biljetten noteerde. De enveloppe was aan getuige gesloten teruggegeven en door hem weer opgeborge. De personen vertrokken en eerst na eenigen tijd was getuige tot de ontdekking gekomen, dat de enveloppe geen bankbiljetten meer, doch een stuk van een Stuiversblad be vatte. Getuige herkende bekl. als één van de per sonen, die den bewusten dag in zijn huis waren geweest. Ook uit een bureau in een andere kamer was een paar honderd gulden vermist. Een zuster van den vorigen getuige, die op 17 Februari eveneens in de villa aan den Zeekant vertoefde, bevestigde verschillende verklarin gen van haar broeder. Ook zij herkende bekl. met zekerheid als één van de personen, die in de villa aanwezig waren geweest. Ook een derde getuige, het dienstmeisje van de vorige getuige, herkende bekl. pertinent en bevestigde, dat de personen zich hadden voorgedaan als recher cheurs van politie. Het O. M., waargenomen door mr. Enger, eischte 4 jaar gevangenisstraf. De verdediger, mr. Weyl, concludeerde tot vrijspraak.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1921 | | pagina 6