Een kostbaar Leven.
f m
de litteratuur der Middeleeuwen, een plaats
van beteekenis in.
Bovendien bezitten eenige archieven in den
lande nog enkele authentieke documenten, die
ter staving van bepaalde feiten niet betrekking
tot Liduina's leven en dood kunnen dienen.
Toen de Hervorming in 1572 in Schiedam haar
intrede had gedaan, verandering had gebracht
in den kerkdienst en diensvolgens de hervorm
den de St. Janskerk (Groote kerk) voor hunne
godsdienstoefeningen in gebruik hadden geno
men, zal van de zijde der volgelingen der nieuwe
religie wel alles in 't werk zijn gesteld om elk
spoor der Liduina-vereering uit te wisschen.
In de Zuid-Nederlanden, waarheen een aan
zienlijk aantal trouwe katholieken uit het Noor
den de wijk had genomen, bleef belangstelling
bestaan voor velerlei den katholieken dierbare
zaken, welke zich nog in de Noord-Nederlanden
bevonden.
Men kan lichtelijk begrijpen, dat, van de Zuid-
Nederlanden uit, pogingen werden gedaan om
op die zaken de hand te leggen en deze in veilig
heid te brengen.
Een gunstige gelegenheid, om een ander in de
N. Nederlanden op te sporen en naar het zuiden
over te brengen, bood het regeerings-tij dperk van
Albert, aartshertog van Oostenrijk, stadhouder
der Spgansche Nederlanden (15951621).
In liet bijzonder heeft de priester-historicus
Jean Baptiste Gramaye (geb. 1580 te Antwer
pen, overl. 1635 te Lubeck) o.a. protonotarius
apostolicus, proost van het kapittel SI. Walburgis
1e Arnhem en kanunnik van Luik, zich verdien
stelijk gemaakt met het opsporen, verzamelen en
overbrengen van relieken, archiefstukken enz. 4).
Op 21 April 1614 verkreeg hij een opdracht
van Albert van Oostenrijk, om doculenfen, be
treffende den katholieken godsdienst, of archi
valia, rakende kerken of kloosters, te Brussel
bijeen te brengen.
Aan die opdracht heeft hij met grooten ijver
gevolg gegeven.
Maar de taak was te omvangrijk oiu alleen
te volbrengen, zoodat hij blijkbaar over eenige
medewerkers moet hebben beschikt, die hem
krachtig ter zijde stonden om zijn plannen ten
uitvoer te brengen 2).
In liet bisdom Haarlem heeft Gramaye, overal
speurend naar in niet-katholieke handen zijnde
belangrijke zaken, die in zijn opdracht waren
aangeduid, ook het oog laten vallen op de rust
plaats van het gebeente der II. Liduina. Van het
katholieke Zuiden uit zullen hem hierover stellig
wel instructies zijn gegeven.
Men vindt o.a. in de brieven, op pag. 133 en
134 in het „Archief voor de geschiedenis v.li.
Aartsbisdom Utrecht" 7de deel (1870) afgedrukt,
van de H. Liduina melding gemaakt.
Gramaye heeft zich bijzonder geïnteresseerd
voor de overbrenging van het gebeente der H.
Liduina naar België en meerdere reizen in ver
band met deze zaak gedaan.
Volgens een in den Haag op 18 Dec. 1615 opge-
maaktprocesverbaal 2) der verrichtingen van
Gramaye en zijn medehelpers, is men in Augus
tus 1615 begonnen overleg te plegen over de
beste wijze om het gebeente van Liduina te
ontvoeren.
Toen men in September alles gereed had, om
het gebeente van Schiedam naar elders 3) over
te brengen en men aanstalten maakte om bet
graf in de St. Janskerk te openen 4), ontstond
hierover zooveel opschudding in de stad, dat
men aan de plannen voorloopig geen uitvoeiing
kon geven.
De grafmaker (doodgraver), die bij de zaak
betrokken was, werd gearresteerd en vervolgd
ter zake „violatie ofte braecke van sepulture,
dieverije aen den doden lichaeme ende gebeente,
streekende tot groote injurie derselver vrurulen
ende magen", een delict, hetwelk in criminalibus
zeer zwaar gestraft werd. 5)
De man hoorde tegen zich eischen, dat hij „met
ten swaerden" moest worden geëxecuteerd.
Tot eene doodstraf is het evenwel niet, geko
men.
De grafmaker kwam er met eene groote boete
(60 ponden) en ontzetting van zijn ambt als
grafmaker af.
De gevangenneming en veroordeeling van den
grafmaker weerhielden Gramaye en zijne helpers
evenwel niet hun plannen tot ontvoering van
Liduina's gebeente door te zetten.
Op 15 December 1615, toen de rust in de stad
was teruggekeerd, werd, .in alle stilte, in liet,
bijzijn van eenige getuigen, het graf van Li
duina geopend, het gebeente er uit gehaald en
naar buiten de stad getransporteerd.
In K. IJuijsir.ans „Sainte Lydwine de Schie
dam" (Paris 1901) blz. 3L> e.v. kan men bijzon
derheden lezen over het lot van de relieken, se
dert de overbrenging naar Brussel.
Aan hetgeen Iluysmans destijds schreef, kan
volledigheidshalve nog het volgende worden
toegevoegd
Den 13en Junil871 is een gedeelte der.reliek en
door het Carmelitessenklooster, te Brussel, af
gestaan en naar de kerk van Ö.L. Vrouw Visita
tie, te Schiedam, overgebracht 6).
De groote zerk, welke het graf der heilige dek
te en in een der bergplaatsen der Groote kerk,
te Schiedam, achteloos was weggezet, werd, door
tusschenkomst van den RIK. wethouder J. B.
Nolet, te Schiedam, die zich voor historische za
ken in 't. algemeen sterk interesseerde, reeds op
J) Zie liet hoogst belangrijk verslag van l)r. ST.
Sehoem/e» over „Nederlandica in Lielgiselie archieven",
uitgebracht in Afd. 11 v. h. 30ste Ned. Taal- en Letter
kundig Congres te Leiden, 25—28 Aug. 1908, afgedrukt
m „Nederlandscli Archievenblad" 1909 no. 3, pag. 177.
2) Zie liet procesverbaal, over de verrichtingen van
Gramaye, d.d. 18 Dec. 1615, afgedrukt in „Confirmatioriis
cultus Liduinae" blz. 60.
liet procesverbaal vermeldt: „Brabant
6 Het procesverbaal vermeldt als datum 22 Sapt 1615.
6) De Damhouder „Practijcke in criminele saecken
(Rotterdam 1628), liet 199ste capittel, pag. 242.
Lans blz. 20.
.8 Juli 1662 naar het, St. Lidumagèstieht, te
Schiedam overgebracht.
De steen werd later gemetseld in een der
muren van de kapel van het St. Liduinageslicht,
aan de Nieuwe Haven, te Schiedam, wqar hij
thans nog aanwezig is.
Dit artikel werd geschreven door den oud
archivaris N. J. M. Diescli.
(Overgenomen uit „Bijdragen voor de Ge
schiedenis van het Bisdom van Haarlem.")
Toen l'abbé Coudurier in 1862 zijn leven van
de II. Lydwine van Schiedam uitgaf, besloot
hij zijn werk, met een treffend getuigenis .aan
het toenmalig „Katholiek Nederland." Hij sprak
als ooggetuige zijne bewondering uil voor het
herlevend katholicisme j
De relieken der Heilige waren in Brussel, toen
hij het volgende schreef „Zonderlinge en ge
heimzinnige zaak Holland, ofschoon beroofd
„van de relieken dergene.j die eenmaal zijn roem
„uitmaakte, heeft daarmee haar aandenken
„nog niet verloren. Niets, noch de jaren, noch
„de ketterijen, noch de omwentelingen hebben
„dat kunnen bewerken. De revoluties hebben
„alles omvergeworpen eene onverzoenlijke ket-
„terij heeft de assche van de gekruiste van
„Schiedam in den wind gestrooid, de eeuwen
„hebben in haar loop het ledige en onteerde
„graf van Lidwina gesloopt en toch Lid-
„wina's naam blijft altijd leven, en is in gezegen-
,,de herinnering op de- plaatsen welke haar
„hebben zien bidden en sterven. Wij hebben
„door Nederland gereisd op een tijdstip toen
„wij reeds' al het bekoorlijke van dit. Leven
„gesmaakt hadden (1860), maar toen de ge-
hac.hte nog niet. bij ons was opgekomen, om
„dezen arbeid in het licht te geven. 4) Welnu, wij
„hebben dien naam van Lidwina, haar levens
verhaal, hare wonderen, hare vereering hoog
„zien verheffen wij hebben die teruggevonden
„in de boeken, in de gravures wélke men ons
„toonde, in de vele gesprekken, welke daarover
„gevoerd werden. Waren wij meer bekend ge-
„weest met de Nederlandsche taal, wij hadden
„allicht meer vernomen, wij hadden het volk
„kunnen ondervragen, dit volk welks hart zoo
„eenvoudig en oprecht is en welks naieve uit
drukking ons beter en volmaakter de vereering
„had doen kennen, welke Lidwina nog ont
vangt.!'
Deze woorden van abbé Coudurier, en nog
eene andere omstandigheid werden voor ons
eene aanleiding, om ditmaal wat uitvoeriger
onze aandacht te wijden aan een nieuw werkje-,
klein van volume, maar rijk van inhoud, dat
onlangs verscheen over de H. Lidwina van
Schiedam. Deze Heilige „humanae miseriae
simul el heroioae patientiae prodigium" is een
mystieke figuur, die evenals vroeger ook nu
nog steeds de oogen blijft trekken, in het buiten
land niet minder dan in ons kleine vaderland,
getuige de lange lijst der levensbeschrijvers en
vertalers. Wij wijzen, om slechts een enkel voor
beeld te noemen, op J. K. Huysmans, wiens
belangstelling en sympathie die van Coudurier
nog verre overtreft.
De jongste biographie, welke ons het vorige
jaar in Mei kwam verrassen, is die van Hub.
Meuffels, C. M. 2)
Een beknopte en betrouwbare levensschets te
schrijven, die verdiende opgenomen te worden in
de Collection „les Saints" 3), dit stelde den cri-
tischen schrijver, ons reeds zoo gunstig bekend
door zijn Martyrs de Goreum" voor een dubbele
taak. Het vraagt vooreerst stol' en inhoud van
het leven der middeleeuwsche Heilige grondig te
behandelen en te verwerken, op eene wijze, juist
geschikt voor deze uitgave maar evenzeer de
oude bronnen te doorloopen en de vele geschied
schrijvers nauwkeurig op hunne waarde te schaf
ten. Te meer daar het hier geldt eene heilige
zienster, wier wonderbaar leven en lijden een
aaneenschakeling van mirakelen is, wier lichame
lijke vernietiging een mysterie is, eenig in de
kerkgeschiedenis en die daarom zoo gemakkelijK
stol biedt voor het vormen van legenden.
De auteur is in zijn taak naar wensch geslaagd.
75jn geheele stol' behéerschend, toonde hij zich
een critisch meester in het beoordeelen van liet.
groote feitenmateriaal en van de bronnen zelve.
Het resultaat is, dat Meuffels ons zonder veel
omhaal en zonder den ouderwetschen, wijd-
loopigen trant een zuiver en raak levensbeeld
van de Heilige Lidwina heeft geteekend. Met
groote vlijt heeft hij de verschillende auteurs -
oude en nieuwe doorvorscht en hun geschied
kundige producten getoetst en vergeleken.
„Nous voudrions faire simplement de l'histoire
zegt hij p. 33, en wal, bij ons geeft is dan ook,
„uil récit, de 1 histoire tout court w.i.w. zon
der dat „accent de piétó et de suavité" van de
eerste biographen en zonder de rijke phantasie
van Huysmans.
Een beperkte keus moest gedaan worden uit
de vele feiten, mirakelen, profetieën, visioenen en
aden van deugd, door Brugman, Thomas a Kern-
pis e. a. opgesomd en die keuze was gelukkig
de beperking schaadt niet aan de gaafheid (vol
komenheid) van het levensbeeld. Een typeerend
feitje hier en daar, de chronologische orde nooit
verstoord, de bist. achtergrond van tijd en plaats,
waarop het silhouet der heilige lijderes zich ai-
teekent, eindelijk al wil M. niet als „theolo-
gien" optreden een vasten band van eenheid
is aan het geheel gegeven door het invlechten
van een korte beschouwing, waar het pas geeft
en de zuivere begrippen over het geestelijk leven
en bijzonder der mystiek. Dit alles in 10 hoofd
stukken bondig vastgelegd en in een l'risschen
stijl voorgesteld, maakte het voor ons tot een
aantrekkelijk geheel. Het werkje is af. De schrij
ver is een gelukkig hagiograaf van de historische
school geen lofredenaar en gaat niet als hyper
criticus te werk. Een klein voorbehoud zou ik
willen maken bij de behandeling van het zonder
linge feit van den Schepen, die bekoord werd
om zich te verhangen, pag. 6.5 en 66. De op
lossing en verklaring van de ontknooping, die
de auteur zelve heeft voorgeslagen, bevredigt
al evenmin als het voorgewende ingrijpen der
duivelen. O. i. schiet hier de eritiek, die iets
beters wilde geven te korthet is te zwak.
Met een korre, waardeerende behandeling van
hun werk ontvangt elk der vroegere biographen
van St. Lidwina zijne plaats in het begin of aan
het slot. van het boek. De oudere bronnen natuur
lijk eenigszins uitvoeriger. Alleen bij Herman
Korn'er G. P. rijst de-vraag „Is-zijne Chronica
Novella (une douzaine de lignes)" wier ontstaan
Meuffels plaatst in den tijd tusschen 14331437,
wel ile oudste ons'bekende "geschreven bron In
den „Elenchus praecipüoruin auotorum van het
Libelium supplex van den Bisschop van Haarlem
staat dan ook bovenaan heel voorzichtig uitge
drukt „Omnibus ceteris forlasse prior
de ea scripsil Herin. Korner, O. P. Men oordeele
zelf.
In het leven van den Bisschop van Munster,
Otto IV genaamd van der Hoyen, vermeldt een
chroniqueur een onbekende die de kroniek
van Florenz van Wevelinchoven voortzette, de
loopende maren uit den tijd, waarin de bisschop
pen van Munster regeerde. Deze Otto van Hoy,
eerst domproost aan de kerk van Munster, be
stuurde later het diocees als bisschop vau 1392
tol 1424.
De chronist, Florenz van Wevelinchoven, van
wien. zooeven sprake was en van wien ook Tho
mas a Kempis spreekt in zijn Chroniek, volgende
op de Chronica Montis S. Agnetis, was van 1380
tot 1393 bisschop van Utrecht. 4) Daar worden
aan het einde van de levensschets, zooals dat
toen gebruikelijk was, verschillende prodigia,
portenta en signa vermeld, die de menschen el
kander bet eerst meededen, zooals het verschij
nen van een komeet monstrueuse geboorten, een
pestziekte, een eclips e.d.
Zoo verhaalt de onbekende Chronist, na een
opsomming van andere feiten, zonder eenig ver
band bet volgende (t. a. p. blz. 153.)
„In Hollande to Schedamme was ein jungfer,
„geheyten Leylwigis, de die) van den iar(e)n,
„do men schrei' MCCCCVI nyner (geene) erde-
„scber spise en brukede, w(h)ent up dussen dach,
„do biscop Otto starff. (3 Oct. 1424). Dan eyns
„umine de verteynnacht (umb den verteynsten
„dach i. e. ander IT. S.) ontfenck se dat riacra-
„ment und van denselven jar heut op dussen
„dach, en hevel se nycht geslapen. De derme
„synt enwech und hevet dree holer yn den live,
„swart als piek, der eyne yuwelick elk) so
„grot is als eyn tenen (tinnen) schutell. Und ut
„den eynen hole komen nader wylen wall CC
„worme ofte iner meer) und dusse worme
„hebben eynen soeten roke (geur)."
Meer niethier breekt dé kroniek plotseling af
en verhaalt dan verder van eenige andere perso
nen met vreemde ziekten behept. Op pag. L> lJ>ij
een repetitie van enkele feiten zegt hij ten slotte
en de juncfer L., de dar vor van geseg(e)t
„ys leveden noch (alle) do Biscop Otto van
„dussen ertrike verschevdede." Eene eerste
vraag is, en deze is niet zoo gemakkelijk te be
antwoorden, hoevele en welke handen hebben
aan deze kroniek van Otto IV gearbeid. Deze
chronist kan hier optreden zoowel als overschrij
ver van een eerste kroniek, als wel als oorgetuige
van een verhaal. Onafhankelijk, zou men zeggen
van de tot dusverre bekende bronnen, staat deze
merkwaardige vermelding geheel op zich. Het
is wel zeker, dat enkele bijzonderheden van S.
Lydwina's lijdensgeschiedenis ook tijdens haar
leven buitenslands verbreid, al spoedig werden
opgeteekend. Enkele punten van de korte kro
niek vertoonen eenige gelijkenis met no. 17 van
de „Littera Testimonialis", het belangrijke
document, dat de Judices Schiedamenses in
het jaar 1421 opstelden ten behoeve van Jan
Engels van Dordrecht, premonstratenser v. d.
abdij van Marienweerd en pastoor v.Schiedam
(cfr. Meuffels p. 24).
Mogelijk ook dat de chronist van Münster
hier eenige feiten bij elkander haalde uit andere
stads- of kerkkronieken, en deze dan in de
biografie van zijn bisschop inlaschle. Is het de
stadsschrijvcr Konrad Polman geweest
Of was het de beroemde monnik en kronist
Herman van Soest uit de Cistercienserabdij
Mariënfeld of Campus Mariae
Waarschijnlijk, al is het opstellen van het
leven van Otto IV kort na zijn dood gebeurd
schrijft de Chronist, hier leterlijk over, wat bij
reeds aan geschreven getuigenisseu aanwezig
vond v ór 1424. 'Dr. Julius Ficker vermoedt
dat deze duitsche Croniek, welke trouwens
niets anders is dan een vertaling van een gelijk
luidende latijnsche kroniek, spoedig na den
dood van Otto is geschreven.
„Fait preterea in diebus suis in Hollandia in
„civitate Schedamme, virgo quedam "Leydwigis
„nomine, quae ah anno Domini MCCCCXI
„nullis penitus vescebatur nutrimentis preter-
„quam, quod semel infra quiiidenain \enerabile
„sacramentum sumpsit eukaristie. Et ab eodem
„anno usque in presenlem diem non dormivit.
„Viscera perdidit, habuitque tria magna i'ora-
„mina ut pix nigra, quorum quodlibet est ut
„sta(mens discus ampium, et ex uno illorum
„dueenti aut plures vermos interdum exierunt
„dulcem secum l'erentes de odorem".
En dan hebben wij hier een van de oudste
vermeldingen van de voornaamste wonderbare
feiten uit. Lidwina's leven, toen reeds (d.i. 10
jaren voor haren dod) door de faam over de
grenzen gebracht. Van die oudheid getuigt
vooial het gebruik van den tegenwoordigen Lijd
in de werkwoorden „hevel" komen en hebben
en in de latijnsche kroniek insgelijks „usque in
praesenlem diem non dormivit Eene „chro
nica novella" vóór H. Korner's lijd. En wij
behoeven hier niet noodzakelijk aan Joannes
Brugman te denken, als aan dengene, die het
eerst de kennis dezer feiten naar Münster zou
gebiacht hebben. Bij een der opvolgende chio-
nisten, (in Chronica IV, welke loopt over de
jaren 14241458) krijgt hij wel een lange en
eervolle vermelding, vanwege zijn bezoek aan
Münster, als predikant gebracht, in de maand
Juni van het jaar 1457. Pater J. Brugman
verbleef toen in het klooster te Harnin, een
nieuwe^stichting in Westphalen, en gebouwd
door Graaf Gerard van Cleve, zoon van Adolf
van Cleve.
Van een vroeger bezoek door Brugman aan
Münster gebracht, woidt geen melding gemaakt,
en er is geen enkele reden, om het neerschrijven
van deze chroniek over Lidwina tot 1457 uit
te stellen.
Maar er.bestonden nog vóór dien l.ijd andere
TL
„Schiedam" vereert het gestorven lichaam der Heilige Liduina, wat
wonderbaar van alle ziekte en kwalen genezen lijkt. Men ziet
vertegenwoordigers van allen rang en stand. (Retabel
van het St. Liduina-altaar in het Frankenland-
ontwerp Cuypers).