KERSTSTEMMINGEN.
Het licht van Bethlehem.
eveneens den binnengekomen^ met groote ver
bazing aankeek. Toen trad de heer eensklaps
snel vooruit en bijna tegelijk werden de kreten
gehoord
Marie, mijn lieve zuster Henri, mijn
goede broeder
Broeder en zuster lagen in eikaars armen.
De lang verwachte was dan eindelijk gekoimn
In de eerste oogenbiikken spraken zij geen
woord, maar op beider gelaat was hetzelfde
geluk te lezen. Endelijk, toen de grootste ont
roering geweken was, begon Henri zijn weder
varen te vertellen.
Gij weet, lieve Marie, hoe vader, vandaag
juist dertig jaar geleden, mij op dien Kerstmis
als een dief wegjoeg. O, hoe hard viel het mij,
mijn lieve mama en u te verlaten hoe zwaar
en pijnlijk was het voor mij heen te moeten
gaan zonder u beiden een laatste vaarwel te
kunnen toeroepen, zonder u mijn onschuld te
kunnen betuigen. O, ho3 diep griefde het mij,
toen ik dien avond voor de laatste maal de
ouderlijke woning voorbijging, zonder die te
mogen binnentreden, want vader had mij voor
altijd den toegang ontzegd! Ja, dat was een
droevige Kerstavond Ik verliet mijn ge
boortestad, nadat ik een mijner beste vrienden
had verzocht mij op de hoogte te willen houden
van het lot mijner dierbaren, die ik zoozeer
liefhad. Ik trok naar Duitschland en kwam op
een groot handelskantoor te Leipzig Eenige
jaren gingen voorbij, toen ik op zekeren dag
van mijn vriend de noodlottige tijding ontving
van de ernstige ziekte mijner lieve moeder. Ik
snelde naar het lieve vaderland terug gij
weet het, goede zuster, ik kwam nog juist op
tijd om den laatstcn zegen van mijn dierbare
moeder te ontvangen Ik verliet aanstonds
weer het vaderland en vestigde mij te Londen,
waar ik met een compagnon een groote zaak
oprichtte. Alles ging uitstekend, ik verdiende
veel geld en de vooruitzichten waren zser goed.
Toen vernam ik den noodlottigen financieelen
toestand, waarin mijn arme vader verkeerde.
Ik had medelijden met hemondanks het
groote onrecht, dat hij mij heeft aangedaan,
heb ik in mijn hart steeds de kinderliefde voor
mijn armen vader bewaard. Ik zond hem de
aanzienlijke som geld, die hem van den onder
gang redde.
Vader vermoedde het, dat gij dat deedt,
en ook in mijn hart zei een stem, dat gij die
reddende engel waart, viel de oude vrouw, die
met aandacht naar zijn verhaal luisterde, hem
in de rede.
Ja, ik redde mijn vader van den ondergang,
ik redde zijn eer ten koste van mijn eigen
welvaart en geluk. Er kwamen spoedig minder
goede tijden, al het geld, dat ik bezat, had ik
aan mijn ongelukkigen vader gezonden
Weldra was ik even arm als toen ik mijn ge
boortestad verliet. Toen trok ik naar Amerika,
het laatste toevluchtsoord van zoovele on
gelukkigen Veel ellende heb ik daar geleden
tot ik ten slotte een goede positie kreeg
Ik vernam langen tijd niets meer uit het oude
vaderland, eindelijk las ik de gevangenneming
van den kassier mijns vaders en meende ik te
mogen gelooven, dat thans de oogen van mijn
vader wel zouden zijn opengegaan. Mijn vader
zou thans wel inzien, hoe onrechtvaardig -en
hard hij handelde, toen hij mij als een dief
wegjoeg. In den beginne dacht ik eraan terug te
keeren naar mijn vader, maar toen kwam de
hoogmoed, die zich daartegen verzette. Neen,
ik wilde toen ook niet meer, en ik bleef waar
ik was, ik wilde mijn voordeelige positie niet
opofferen de vloek, dien mijn vader eens
over mij had uitgesproken, weerhield mij naar
hem terug te keeren. Ik deed verkeerd daaraan,
later heb ik dat ingezien en betreurd. Arme
vader, hoe vurig heeft hij toen wellicht naar
mij verlangd.
Ja, Henri, uw naam zegenend, is vader
gestorven... Honderdmaal vroeg hij op zijn
sterfbed om vergeving
Arme vader I Hoe zwaar boette hij
zijn dwaling Eindelijk, na lange jaren,
voelde ik een onweerstaanbaar geweld in mij,
dat mij naar het vaderland dreef. Ik ging en
nü ben ik bij u, goede Marie, om niet meer
van u te scheiden ik ben thans rijk, schatrijk,
en wij zullen te zamen gelukkig zijn, nietwaar,
Marie
Maak hen gelukkig, Henri, deze lieve
kinderen, wees voor hen een vader, dien zij
zoo vroeg verloren hebben, zij zijn de kinderen
van onzen broeder Willem.
Is Willem dood riep Henri smartelijk
getroffen uit. Arme broeder, nimmer vernam
ik iets van hem. Ja, ik zal een goede vader
voor hen zijn. Komt hier, lieve kinderen, dat
ik je omhels
De kinderen keken den voornaam uitziende
heer een weinig schuchter aan.
Weest niet bang, zei tante, het is uw
goede oom.
Hartelijk kuste Henri zijn kleinen neef en
lieve nichtjes, toen de kleine Willem eensklaps
uitriep We hebben u van avond al op straat
gezien, toen gij ons dien gulden gaaft om een
Kerstkrans voor tante te koopen.
Door het onverwachte weerzien van zijn
dierbare zuster en zijn diepe ontroering, had
Henri niet opgemerkt, dat het dezelfde kinderen
waren, die hij eenige uren geleden op de straat
ontmoet had, maar nu hij hen goed aankeek,
herkende hij hen aanstonds en omhelsde hen
nogmaals.
De kinderen vertelden mij hun ontmoeting
met u, zeide de oude vrouw, maar hoe weinig
kon ik vermoeden, dat gij het waart, Henri
Ik vroeg hun den weg naar de ouderlijke
woning, in de hoop, u daar nog aan te treffen.
Zooveel jaren was het geleden, dat ik dien weg
gemaakt had, en in de duisternis kon ik hem
niet meer terugvinden. Met kloppend hart belde
ik aan het ouderlijke huis ik zag echter vreemde
gezichten, men kon mij niet terecht helpen en
het duurde lang eer ik iemand vond, die mij
hierheen bracht. Juist wilde ik binnentreden,
toen ik eensklaps dat Kerstliedje uit mijn
kinderjaren hoorde zingen. Ontroerd bleef ik
luisteren. Dat oogenblik was een der gelukkigste
in mijn leven Ja, God is goed voor mij
geweest. Hij heeft ten slotte alles ten beste
beschikt.
Ja, God heett uwe liefde voor uw vader
beloond, Henri, laten wij er Hem voor danken
Komt, kinderen, zingt nog eens dat mooie
Kerstliedje voor uw goeden oom
Of de kinderen dat graag voor dien vriende-
lijken heer, hun oom, deden Ja, dat was een
gelukkig Kerstfeest, en gelukkig waren ook de
overige levensdagen van hen, die God in zijn
goedheid na zoovele jaren van scheiden had
hereenigd. En gelukkig ook was het leven der
kinderen, die op dien Kerstavond een nieuwen
vader hadden teruggevonden.
„Onzin Dat Kerstmisgedoe is idioot I" zei
Max Verster, het hoofd van het groote handels
huis Verster en smeet zoo nijdig zijn eversharp
neer dat de punt in gevaar kwam. ,,'t Is waar
achtig mooi genoeg dat we 25 en 26 sluiten.
Hoe durf je te vragen, om morgen, den 23sten
al vacantic te krijgen
„Och, mijnheer", antwoordde Snel, de boek
houder, „ik zou den Kerstavond zoo graag met
m'n oude moeder doorbrengen en 't is zoo'n
verre reis. Het zou een erge teleurstelling voor
haar zijn als ik niet kwam".
Max Verster gaf geen antwoord en de boek
houder verwijderde zich zuchtend. Een half uur
later kwam Willemse, een der klerken, binnen
en bleef aarzelend voor het schrijfbureau van
zijn chef staan. Deze keek korzelig op en snauw
de „Wat mot je
„Mijnheer, 't is bijna Kerstmis en
„Wat Kerstmis Zwijg over dien onzin. Kom
je soms ook verlof vragen Er komt niks van
in, begrepen
„Neen mijnheer, dat is 't niet. Maar ik ont
vang de laatste van de maand pas m'n salaris
en ik zou u zeer dankbaar zijn als u order wilde
geven, 't nu vandaag uit te betalen, dan kan
een stem in mijn binnenste zeiHenri is niet
ver Hij zal komen Maar de dag verstreek,
de avond viel, de krachten mijner moeder
namen zienderoogen af en ook mijn hoop begon
toen te verflauwen Neen, het was niet meer
mogelijk, tenzij door een wonder van Gods
goedheid. En dat geschiedde. Vader had het
huis vei laten om zich naar den dokter te spoeden,
en nauwelijks was hij heen, toen een man binnen
trad. Hij liep recht door de gang de kamer
binnen en wierp zich voor het bed der stervende.
-Moeder Moeder 1
Henri, mijn kind, mijn dierbaar kind
Dat was alles wat men hoorde. Stervende gaf
mijn lieve moeder hem den zegen, haar laatste
woord gold haar dierbaar kind.
Toen omhelsde Henri mij ik was als versuft,
ik begreep er niets van ik kon mijn oogen niet
gelooven en geen woord spreken. Alles kwam
mij als in een droom voor. Ik hoorde nog dat
hij mij zei Vaarwel, vaarwel, ik mag hier niet
blijven, vader heeft mij vervloekt en den toegang
tot zijn huis verboden, zeg niet, dat ik hier
geweest ben, vaarwel.
Toen ik eindelijk begreep, wat er was gebeurd,
wilde ik hem nasnellen, hem smeeken mij niet
opnieuw te verlaten, maar hij was verdwenen
Na den dood mijner arme moeder was het
nog oneindig droeviger in ons huis geworden.
Vader, de stoere, krachtige man, was plotseling
een grijsaard geworden, gebroken naar ziel en
lichaam Uren soms zat hij wezenloos voor
zich uit te staren, en dan kwam nu en dan
de naam Henri over zijn lippen. Hij vergat
bijna geheel zijn zaken deze gingen met reuzen
schreden achteruit men fluisterde in de stad
reeds, dat men er spoedig meer van zou hooren.
Het kwam zoo ver, dat men in handelsbladen
reeds schreef van een aanstaand faillissement,
met een ontzaglijk tekort. Toen scheen de geest
van mijn armen vader plotseling te ontwaken,
zijn eer, zijn goede naam stonden op het spel
Maar het was te laat, de afgrond was niet te
dempen Vader was wanhopig, hij was ver
loren, toen op zekeren dag uit Londen een
aanzienlijk bedrag werd toegezonden. Hij wist
niet van wiea die groote som kwam maar toch
zweefde een naam op zijn lippen Henri I Ja
hij had zijn vader niet vergeten, hij redde hem
van den ondergang, hij redde de eer van zijn
vader, de eer, die hem zelf door zijn vader
was ontnomen 1
Eenige jaren later gebeurde iets, dat mijn
vader trol als een donderslag. Zijn kassier, op
wien hij steeds aio op zichzelf vertrouwd had,
verdween plotseling met een aanzienlijke som
gelds. Hij werd echter spoedig gevangen genomen
en toen bleek het, dat de or trouwe bediende
jaren bedrog had gepleegd en bekende hij, dat
hij ook schuldig was aan den diefstal, waarom
mijn ongelukkige vader mijn armen broeder
had vervloekt en verjaagd uit het ouderlijke
huis O, hoe vceeselijk was de wanhoop van
mijn vader I hoe mateloos zijn droefheid over
het gepleegde onrecht. Kwam Henri nu maar,
hoe vol blijdschap zou de arme vader zijn zoon
aan het hart drukken Maar Henri kwam niet
Vader stierf eenige maanden later Sindsdien
zijn bijna twintig jaar verloopen en nimmer
vernam ik iets van mijn armen broeder Henri
Wellicht is hij dood
Tante zweeg en bleef geruimen tijd in ge
dachten verdiept Al die oude herinneringen
gingen op dezen Kerstavond haar oogen weer
voorbij Maar plotseling het hoofd oprichtend,
zei zij
Komt, kinderen, zingt het mij nog eens
het mooie Kerstliedje uit mijn kinderjaren, ik
hoor dat zoo graag
Daar werden voetstappen voor de deur in
den sneeuw gehoord daar luLterde iemand.
Maar tante hoorde het niet, het gedruisch der
schreden werd door het gezang overstemd.
Nauwelijks waren de laatste klanken weg
gestorven, toen de deur geopend werd en een
voornaam gekleed he;r, met hoogen hoed en
pelsmantel, binnentrad. Hij bleef eenige oogea-
blikken op den drempel der kamer staan en
staarde weifelend de oude vrouw aan, die
De flikker-flonkerende sterrenhemel stolpt
over den zwijgenden aardbol. Dit nachtelijk
zwijgen heeft iets machtig ontroerends oVer
zich. 't Is of heel de natuur haar adem in
houdt alsof ze hoopt in deze mysterieuse stilte
hemelsei, eng' lengejubel te hooren en herder
schalmeien. 1. der jaar komt deze ontroerend-
stil heilige nacht terug en ieder jaar herdenkt
dan het mensehdom zoo'n zelfden nacht, waarin
een moeder en een vader gebogen lagen over een
kouwelijk, erbarmelijk schreiend Kind, een
Kind, geboren uit. een zuivere, onbevlekte, jonge
Maagd. Dit Kind was God, de Almachtige,
de sc.h< pper, die kwam op de ruwe aarde om
Zijn schepselen te verlossen en zalig te maken.
En het van blijdschap en deernis meeschrcjende
moedertje was Maria en de vader, de stoere
werkman, die met innig ontroerde blik de ge
stalten van moeder en Kind omvatte, was een
arme timmerman uit het geslacht van David,
om z'n deugd en heiligheid uitverkoren om
te zijn de nederige voedstervader var. Jezus,
Gods Zoon.
Ieder jaar nadien weeft de natuur een kieed
van spannende stilte over den wereldbol en
herdenkt de aarde het wonder-gebeuren, dat
een God schreide en snikte Z'n eerste kinderleed
aan de borst van een moeder.
Maan en sterren lichtprikkelen in de strak -
heldere-vrieslucht, die over de mediteerende
nachtelijke aarde kcepelt. De stadstraten zijn
levensleeg en lichten stoffig grijs in het sterren
schijnsel. Maar door de met witte laken-bespan-
nen ramen, langs de geelige rolgordijnen, tus-
schen de spleten en kieren van zwaar, ruim-
plooiend, neerhangende overgordijnen, ontsnap
pen lichtflitsen, die doen vermoeden, dat de
menschen wakker zijn. Nu knarst een slotom-
draaiende sleutel en een dichtsmakkende deur
verscheurt de nachtstilte. Als de eerste schreden
klik-klakken in de holle straat, klinkt een wijfe-
lende klokkentoon, die trillend vervloeit in de
klare lucht. Dan dreunt een forschcre, langzaam
en statig wegsmeltend. Nu volgen er meer, eerst
regelmatig, hoog, laag, hoog, laag, tot er een
derde invalt en de klokken-galmcn haar har
monieus torengebed naar den hemel opzendt.
Langzaam aan beginnen nu ook andere kerk
torens te beieren en kapelletjes van gestichten
en andere instellingen mengen hun fijn zilver
geidepel daar tusschen. De raamlichtvlaivken
verdonkeren de een na de ander, gedurig flappen
er meer deuren toe. In de zooeven nog onbewogen
straat is het nu druk. Het felle schoengeklak
van de eerste menschen is nu veranderd in een
geruisch van honderden voeten geschuifel. Stem
mig zwijgend bewegen de zwarte silhouetten
van menschengroepjes zich in de richting van
het klokkengezang. De tastbaar mystieke sfeer
van de natuur, God-lof-zingcnd-klokken-gebei-
er, het schimmige voortglijden van andere
menschentroepjes in stil gedachtig zwijgen,
wekken bij iederen kerkganger een hartver-
ldijdende, diep ontroerende, Kerstnachtstem
ming op, welke steeds nog maar vermeerdert
totdat bij het binnentreden vdn het feestelijk
verlichte kerkgebouw de climax van geluks
gevoel bereikt wordt. De heele wereld, ook de
kerk is veranderd op Kerstnacht. Gods alom
tegenwoordigheid dringt tot ons door in vreug
devol bewustzijn. Alles zwijgt en jubelt toch
ter eere van God, die uit liefde voor ons kwam als
een arm, teer Kindje. En als de machtig rui-
schende orgeltoonen het „Gloria" aanheffen,
staren de stervelingen naar het God-kindje
in een kribbe, of buigen hun hoofden snikkend
bewogen in hun handen en bidden mee „Glo
rie, aan God in den hooge
Maar na het Verlaten der Kerk is de heilige
nachtstemming verbroken en verdrongen door het
aanglorende daglicht, en door ontwakend stads-
sleur-leven. Een rillende vrieskou overhuivert
de kerkgangers, en kennissen en vrienden zoo
kort moog'lijk een „zalig Kerstfeest" wenschend,
spoeden zij zich naar huis, naar hun verwarmde
huiskamer en leestelijk kerst-ontbijt. Gedurende
den dag neuriën ze oude bekende kerstliedjes
of brokjes van nieuwe wijsjes, die ze in de kerk
gehoord hebben en verlangensvol wachten ze
op het vallen van de vroeg vallende-winter-
schemering om dan het intiem-huiselijke kerst
feest te vieren.
Als de schemer plotseling en snel daalt en
maan en sterren weer blij tintelen en flonkeren,
gaat een ieder het kerstfeest vieren, arm en
rijk, oud en jong, geloovigen en ongeloo-
vigen. De armen vinden er hun troost in, dat
Christus als arm Kind op de wereld wilde komen
en blij zingen ze gezamenlijk eenvoudige lied
jes, bij het schijnsel van een vlamtrekkende
kaars voor een papieren kribbetje. Het bonte
kleurige Jezuskindje glimlacht tegen de cho
colade schenkende moeder, tegen den mee-
brom-stemmenden vader en de hoog-zangerige
m'n vrouw voor een Kerstboom voor de kleinen
zorgen en
„Onzin 1 Je krijgt je salaris op den vastge-
stelden dag. Daarmee uit".
Nijdig stond Max Verster op, trok zijn overjas
aan, greep zijn hoed en verliet haastig zijn
bureau. Ontstemd sprong hij in een tram en
vond er met moeite nog een zitplaats. Onder
zijn mede-passagiers bevond zich een baby, een
mager bleek wezentje, dat bij zijn vader op
schoot zat en aanhoudend schreide. De vader
trachtte het door liefkozingen te bedaren, maar
het hielp niet. De radeloosheid van den armen
man, in zijn sjovele plunje werd vermeerderd
door de snauwen der verontwaardigde passa
giers. Max Verster bitste hem toe
„Je moest je schamen zoo'n sehreeuwleelijkerd
mee in 'n tram te nemen met dezen kou. 'L Kind
hoort thuis bij zijn moeder".
„Meneer, m'n vrouw is vanmorgen gestorven.
Ik breng Jantje naar m'n zuster, want ik kan
't. wurm niet zelf verzorgen. De dokter gai me
't geld voor de tram 't Is een heel eind
en al m'n spaarcenten gaan aan de begrafenis",
zei de man met bevende stem.
,,'n Treurige Kerstmis voor je, vrind", zei
een der passagiers.
„Zeg dat wel meneer, alleen zonder m'n
lieve vrouw en kleinen Jan 't Kerstkindje
zal me wel sterken, 't lag ook in de kou
leed voor ons Hij begrijpt ons lijden".
Terwijl de man sprak, doken bij Max Verster
herinneringen op aan den tijd, toen hij het
Kerstfeest bij zijn moeder doorbracht Een
machtige ontroering doorsidderde hem. Ge
dreven door iets, dat machtiger was dan hij
zelf, st.ond hij op, nam zijn liced af, wierp er
een geldstuk in en ging er de tram mee rond
De meeste passagiers voldeden aan zijn zwijgend
verzoek en hij had een aardig sommetje hijeen
toen hij voor den armen vader staan bleef.
Zwijgend, schudde hij 't geld in 't schortje Van
den schreienden baby, trok haastig zijn overjas
uit, wierp dien over de schouders van den vader,
met de woorden
„Daar, vriend 1 Ik heb er thuis nog twee"
en eer deze van zijn verbazing bekomen was,
sprong hij uit de tram en verdween zijn stoere
gestalte in den dichten nevel.
Thuisgekomen, ging hij verkleumd in een stoel
bij den vlammenden haard zitten en dommelde
in. Hij droomde, dat hij bij 't kribbetje van
Bethlehem knielde en het Kindje zegenend Zijn
handje op zijn hoofd legde. De Moeder lachte
hem toe en Haar glimlach verwekte een geheelen
omkeer in zijn ziel. Het licht, dat in de tram zijn
ziel bestraald had, werd sterker
Den volgenden morgen was hij, tsgen zijn
gewoonte, reeds op zijn bureau toen het geopend
werd. Hij riep den boekhouder aanstonds bij
zich.
^Zeg, Snel, ik ben van mecning veranderd.
We sluiten vandaag tot den 28&ten. Zeg 't aau
't personeel. Je kunt dus dadelijk naar je moeder
vertrekken en geef haar dit met. m'n groeten"
zei hij en reikte den verbaasden boekhouder
een cheque.
„Neen, geen dank", weerde hij af. „Zalig
Kerstfeest en veel genoegen 1 Stuur me nu
Willemse even".
Toen deze verscheen, zei hij
„Hier is je salaris, Willemse en ik heb er
wat bijgedaan voor je vrouw en kinderen, om
prettig 't Kerstfeest te vieren. Gekheid, kerel,
niets te danken. Ga maar gauw naar huis en
hou me niet op. Ik heb nog veel te regelen
vandaag, want morgen vertrek ik naar m'n
moeder. Wensch 't, personeel een zalig Kerst
feest en zeg aan Snel dat hij vandaag het salaris
uitbetaalt".
Op Kerstavond zat Max Verster bij zijn
oude moeder. Ze hield zijn hand in de hare
en in zijn oogen las'zij weer de liefde en hartelijk
heid, die ze er zoo lang smartelijk in gemist
had. Liefkozend streelde ze zijn hand.
„M'n lieve jongen, m'n Max, waarom ben je
al die jaren op Kerstmis weggebleven fluister
de ze.
„Och, moeder, ik dacht dat u er net als ik,
kinderschaar. En God ziet vaderlijk neer van
uit Zijn hemelsche woning op deze uitverkore
nen, die tevreden zijn met hun chocolade en
goedkoope kerstkransjes en Hem gedenken met
eenvoudige liederen.
De rijken hebben een mooien grooten stal,
met schilderachtige herders, en lammeren en
schapen, in alle moog'lijke standen. Ook hier
zingen ze kerstliedjes, maar de nieuwste, en de
oudste zoon of dochter begeleid op piano of
viool. Ook op hen kijkt het Kerstkindje in den
mooien stal glimlachend toe, want het weet,
hoeveel arme menschen zij gelukkig hebben
gemaakt met hun milde gaven.
In de wei-ingerichte, comfortabele huizen der
rijke ongeloovigen zijn de suitedeuren open
geworpen. Voor den dam tusschen de beide,
achter zware pluche gordijnen verborgen, ramen
in den salon staat een reus«chtige, volbeladen
kerstboom, de spitsnaaldige, donkergroene tak
ken overdadig behangen met gouden en zilveren
slingers, veelkleurige bollen en sterren en vreemd
soortige grillige figuren, die 'allen glim-glanzen
in lichtenden kaarsengloed. De geuren van wijn
en sigaren-rook der heeren vermengen zich
met [de kostbare odeurs der dames. Aan de
piano zit iemand de nieuwste moppen af te ram
melen. Het gerinkel van stootende glazen, 't
ontkurken van flesschen, druk lawaaierig door
elkaar gepraat, een heesche lach en uitbundig
gegil en daar tusschen door nog modern piano-
geroffel. dat is het kerstlied van die arme on-
geloovige. Zij missen de vrede op aarde, de vrede
van hun ziel, de vrede van den blijden Kerstdag.
P. S.
O