I
li
Papa Pc *ault.
KRUISWOORDRAADSEL
WOENSDAG 6 JUL11927
DERDE BLAD
I
PAGINA 2
-it-
1
I
T-
I.
In een der armoedige voorsteden aan dé
zuidzijde van Parijs ligt een straat, die
op den middag onder de heldere stralen
der zon bezien, niet erg aantrekkelijk is.
Het is er dan buitengewoon stil; vieze hon
den liggen er op de drempels der huis
deuren, men ziet op binnenplaatsjes waar
resten van beenderen, lompen en papier
zijn opgestapeld en de uitwasemingen van
rottende groente verpesten er gewoonlijk de
atmosfeer. Dén bewoners aiet men het aan,
dat zij op de laagste sport staan van het
maatschappelijk leven; wij zijn hier in de
wijk der voddenrapers en deze straat is de
„Rue Mouffetard." Zij werken gedurehde
den nacht, terwijl zij overdag slapen, helaas
dikwijls geen slaap der rechtvaardigen.
maai; een slaap, die nog al eens afhangt
van den meer of minder grooten inhoud
der brandewijnflesch.
Op zAeren ochtend ontstond er een op
loop in de Rue Mouffetard door het onge
wone feit, dat er een postbeambte in de
straat kwam. Hij had een brief voor „papa
Perrault" zooals hij in de buurt genoemd
werd. Een schaar havelooze kinderen kwam
uit de binnenplaatsjes aangeloopen om
den postbeambte den weg te wijzen. Zij
draafden naast hem en wezen met. uitge-
strekten vinger het huisje van papa Per
rault aan, terwijl een andere troep hen
vooruit gesneld was om den ouden man te
waarschuwen.
Toen de beambte een vuil binnenplaatsje
opstapte, kwam hem een gebogen gestalte
tegemoet, door screeuwende kinderen ver
gezeld. Het was een sterkgebouwde man
in een grijze kiel, wien de overal gelapte
broek om de beenen fladderde. Beschim
melde séhoenen voltooiden zijn kleeding.
Het door grauwgrijs haar omrande gelaat
drukte de grootste verbazing uik Achter
hem aan kwam een klein vrouwtje ge-
loopen, wier groote* bruine oogen sluw en
vinnig schitterden; haar gebruinde gelaats
trekken waren door een net van rimpels
overdekt.
Ben jij Perrault? vroeg de man van
«ie post, terwijl hij den man met het wan
trouwen van den ambtenaar aankeek.
Natuurlijk is hij dat en ik ben zijn
vrouw, riep het kleine vrouwtje met ver
bazende rapheid van tong en levendige ge
baren.
De beambte zocht in zijn zwartlederen
brieventasch en haalde een groote enve
loppe te voorschijn.
Een aangeteekende brief, zei hij, kun
je schrijven?
Een brief voor mij? mompelde de
voddenraper.
Hij kan niet schrijven, riep vrouw
Perrault met haar schelle stem. De ver
wondering die haar man van zijn tegen
woordigheid van geest beroofde, scherpte
haar verstand.
'Zet hier dan'maar een teeken neer,
een kruis, hier op deze plaats, beval hij.
En terwijl de vinger van den beambte op
het blad bleef rusten, teekende papa Per
rault met moeite een kruis, terwijl zijn
hand hevig beefde. Toen hij nu met het
tamelijk lange stuk in zijn handen stond,
mompelde hij nogmaals: „een brief voor
mij" en hij draaide de enveloppe meer
malen om en om, terwijl zijn gelaat ver
trok als zag hij een spook.
Sinds veertig jaren bestond de wereld
buiten de Rue Mouffetard voor hem slechts
in een aantal vuilnishoopen; hij en zijn
vrouw met de mand op den rug met eeD
lantaarn en een langen haak in de hand en
een hond bij zich hadden daar alie
nn.iiten vodden en beenen uitgezocht, met
welker verkoop zij hun levensonderhoud
verdienden. Nu kreeg hij opeens een bood
schap uit die buitenwereld en hij schrikte
voor dat vreemde bezoek terug.
Kom, ga meer naar deD briefschrijvet i
riep vrouw Perrault, terwijl zij haar jak
dichtknoopte.
Naar den briefschrijver, herhaalden
de kinderen in koor, terwijl de oude man
nog steeds den brief stond te bekijken,
zonder tot dien toch noodzakelijken stap
schijnbaar te kunnen besluiten. Zijn vrouw
pakte hem bij zijn mouw en terwijl zij hem
meesleepte, hield hij den brief aan zijn borst
gedrukt. En gevolgd door eenige lieden van
hun soort, sloegen zij den weg in naar een
houten winkeltje, waar een uithangbord
het beroep van den bewqner verkondigde.
Voor het lezen van een brief vroeg hij tien
tot twintig centimes; voor het schrijven, al
naar de grootte, vijftig of vijfenzeventig
centimes of een franc. Zijn beroep, had
wel eenige cvereenomst met dat van den
barbier der middeleeuwen. Hij kende al de
aangelegenheden van al de bewoners van
deze wijk; langer dan een kwart eeuw had
hij hun liefdes- en rouwbrieven geschreven
en hun verzoekschriften opgesteld. Papa
Perrault en zijn vrouw kenden den ge-
wichtigen man van gezicht; zij betraden
echter nu pas voor de eerste maal den
'drempel van zijn werkkamer, terwijl al de
anderen buiten bleven staan.
Achter een tafel, die met eenige boeken
en wat schrijfmateriaal bedekt was, zat de
geleerde man; het was iemand van, in den
letterlijken zin, zeer groote gewichtigheid.
Onder zijn verbleekte groene muts kwamen
eenige spaarzame haartjes te voorschijn,
terwijl zijn volle baard en zijn groote bril
hem een waardig voorkomen gaven. Hij
had veel kennis van geschreven stukken
en zag met één enkelen blik, dat het een
gewichtig document was, hetwelk papa
Perrault hem overreikte, terwijl de vrouw
een tien-centimestuk op de tafel legde. Hij
keek, over zijn bril heen, van het nauw
keurig geschreven adres op de arme luidjes
daar vóór hem en verbrak langzaam het
zegel.
Zijn welluidende stem beefde een weinig,
terwijl hij luidop voorlas: „De onderprefect
van Sceaux heeft van den burgemeester van
het drie en twintigste arrondissement van
Parijs bericht ontvangen, dat Jean Désiré
Perrault nog leeft en het beroep van vodden
raper uitoefent. Hij bericht genoemden Per
rault, dat zijn broeder Armand Léon Per
rault 'voor eenige weken gestorven is en
hem een som van drieduizend francs heeft
nagelaten!"
Zoo, zoo, vriend, veroorloof mij u mijn
beste wenschen aan te bieden, besloot de
schrijver, die aan beleefde vormen géwend
was. Maar papa Perrault bleef sprakeloos
en keek den man versuft aan.
Drieduizend francs! riep vrouw Per
rault, naar adem snakkend uit, wie heeft
ooit zooiets gehoord: drieduizend francs!
't Is een aardig sommetje! 't Overkomt
mij niet dikwijls, dat ik mijn klanten zulke
aangename tijdingen kan voorlezen, zei de
schrijver.
De oude man zweeg nog altijd en keek
den- geleerde met zijn ronde brillenglazen
en zijn golvenden baard verbluft aan. Toen
mompelde bij:
Zegt u het nog eens! Drieduizend
francs! Hij scheen de beteekenis dier .^voor
den maar niet te kunnen begrijpen..
Ja, hier staat het zwart op wit! Ik heb
nooit een beter geschreven brief gelezen
en ik heb er ondervinding van, zei de
schrijver.
Ja, maar 't is toch zoo duidelijk als de
dag, schreeuwde vrouw Perrault haar man
in 't oor, terwijl zij met haar gebalde
rechterhand op de vlakke linker sloeg. Je
broer, die gierigaard, die je nog niet eens
een paar francs wou leenen, toen je geen
stuiver bezat, is dood, en hij heeft je drie
duizend francs nagelaten, begrijp je het
nut? Drieduizend francs!
En om deze verklaring kracht bij te zet
ten, liet zij haar rechterduim een tellende
beweging maken op de linkerhand. Haar
energie scheen op den ouden man over te
gaan.
Ja, ja, drieduizend francs, herhaalde
hij nogmaals werktuigelijk, zonder dat zijn
blik helderder werd.
Hij bleef pal op zijn plaats staan en ver
roerde zich niet, maar een slimme ge
dachte schoot zijn vrouw door het hoofd.
Het geld mocht niet in huis komen; zij
vreesde voor dieven en wees wantrouwig
de diensten van den schrijver af, die zich
aanbood om de som in ontvangst te nemen
en naar de spaarbank te brengen. Zij greep
haar man bij zijn kiel en sprak het voor
nemen uit naar den pastoor te gaan. Een
zenuwachtige beweging van den ouden
man toonde, dat een straal van begrip
over het onverwachte geluk nu in zijn hard
hoofd was binnengedrongen.
Vrouw Perrault was niet blijven staan
om de buiten wachtende nieuwsgierigen 't
nieuws te vertellen; zij leidde haar man
haastig en rechtstreeks naar de pastorie.
De herder der parochie stond juist op het
punt om uit te gaan, maar keerde aan
stonds in huis terug om naar het verhaal
der oude vrouw te luisteren. Terstond be
greep hij, dat voor het in ontvangst nemen
der erfenis zekere formaliteiten vervuld
zouden moeten worden, waaraan dit zon
derlinge paar, wanneer het aan zich zelf
werd overgelaten, niet zou kunnen voldoen.
Daarom zette hij zijn steek weer op en
verzocht beiden met hem naar de secretaris
te gaan. Onder deze wandeling richtte de
priester zijne raadgevingen over de beleg
ging van het geld tot de vrouw, daar de
man te versuft scheen om iets te begrijpen.
Op de secretarie bepaalden de beambten er
zich spoedig toe vrouw Perrault te onder
vragen; blijkbaar hielden zij den ouden
man voor een halven idioot. Ook weigerde
hij hardnekkig den pas ontvangen brief
tegen een ambtelijk ontvangbewijs af te
geven; om hem tot overgave van het kost
bare document te bewegen waren de meest
spitsvondige redeneeringen en de stelligste
verzekeringen van zijn vrouw noodig.
De schrijver had aan eenige menschen,
die buiten zijn bureau stonden te wachten,
het nieuwtje van de erfenis medegedeeld
en het gerucht daarvan was al door heel
de wijk verbreid, toen het eerbiedwaardige
echtpaar terugkeerde. De heele straat leek
in oproer, terwijl papa Perrault plotseling
in achting scheen gestegen te zijn; zijn
vrouw tenminste bemerkte, dat hij met
een eerbied behandeld werd, die haar
vreemd aandeed. De gaarkeuken van Michel
was op feestdagen de verzamelplaats der
voddenrapers en hierheen ging nu ook papa
Perrault, meegetroond door zijn vrienden,
om het gewichtig feit van de erfenis te
vieren. Het was een zaak van algemeen be
lang geworden, die slechts onder het genot
van brandewijn en zuren landwijn behan
deld kon worden. Ondanks hun Franschen
oorsprong zijn de „Mouffetards" niet erg
spraakzaam; maar nu werden roerige be
sprekingen met zulk een overdaad van
woorden en krachttermen gevoerd, dat men
ze, vooral door de telkens terugkeerende
r's, met het ratelen van artillerievuur kon
vergelijken.
Er werd met veel geschreeuw op de ge
zondheid van papa Perrault gedronken.
die het des te gretiger aannam, omdat hij
dan zelf ook mee kon drinken. Er werd
met nadruk volgehouden, dat hij de stads
wijk tot eer strekte, want dat hij zijn geluk
verdiende. Men herinnerde zich hoe hij bij
twee gelegenheden eens, toen hij een
zilveren theelepeltje en eens, toen hij een
zilveren vork in een vuilnishoop gevonden
had met de daarvoor ontvangen beloo
ning zijn vrienden had getracteerd. Hij
mocht dus nu bij dit groote geluk niet
achterblijven, want, zei Blof, een der rede
naars op dit feest:
Het woord „broederschap" is een
leugen, als het geluk van een der leden
niet het geluk van allen is!
Vrouw Perrault echter, wier zoo duide
lijk gebleken scherpzinnigheid nu den vorm
van voorzichtigheid had aangenomen, gaf
niet veel hoop op vervulling van dezen
wensch. „Goed geld moet niet aan sterken
drank worden weggesmeten", beweerde zij.
Papa Perrault echter scheen door de hem
omgevende atmosfeer van hartelijkheid uit
zijn droomerigen toé'staöd te ontwaken; hij
knikte en gaf zijn woord, dat hij een heelen
louis d'or voor de tractatie zijner gilde-
broeders offeren zou, wanneer hem het geld
zou worden uitbetaald. Nu werd dit feest het
onderwerp van alle gesprekken.
De „Mouffetards" doen niet aan politiek.
De geestdrift van die mannen, die slechts
lompen en vodden kunnen beoordeelen, is
niet gemakkelijk op te wekken.'Veranderin
gen in het maatschappelijk leven boeze
men hun geen belang in, daar zij zelfs het
eenvoudigste begrip van zelfverheffing niet
hebben en niet in staat zijn zich een meer
edelen werkkring voor te stellen. Toch waren
er ook in dit stadsgedeelte eenige voor
standers der schrikkelijke revolutie en een
van hen zwoer in een hoogdravende rede,
dat, wanneer hem drieduizend francs ten
deel zouden vallen, hij die tot aan den
laatsten stuiver besteden zou om het land
van het despotisme te bevrijden. Maar deze
holle woorden werden overschreeuwd, om
dat men vreesde dat zij de vreugde van
deze drinkpartij zouden kunnen verstoren.
De meeste aanwezigen hielden rooken en
brandewijndrinken voor de eenige verstan
dige manier om het leven te genieten en
een kapitaal van drieduizend francs op te
maken. Biot, wiens begrippen wat minder
begrensd waren, beweerde in een rede, dat
elk voddenraper, zich verdienstelijk moest
maken voor zijn gilde, en hij stelde voor,
papa Perrault als hoofdvoddenraper aan
te stellen: zulk een zou dan van de anderen
alles opkoopen en in staat zijn betere prij
zen te bedingen. Dit voorstel werd met
grooten bijval begroet. Een koortsachtige
glans schitterde in de oogen van den ouden
man, maar hij bleef terughoudend en zei
niets.
Toen kwam er een redenaar, veel teer-
hartiger van gemoed dan zijn gezellen;
men wist dat hij altijd buiten de vesting
werken rondzwierf en dan met handen vol
bloemen thuiskwam. Hij beweerde dat als
hij drieduizend francs bezat, hij zijn be
roep niet meer zou willen uitoefenen, hij zou
dan een huisje koopen aan de andere zijde
der vestingmuren met een tuin er bij om
kooi en boonen te kunnen planten. Zoo zou
papa Perrault ook moeten doen en dan zou
hij 's Zondags zijne vrienden moeten uit-
noodigen om bij hem van de buitenlucht te
genieten.
Papa Perrault pafte aan zijn pijp en
grinnikte geheimzinnig; hij gaf noch van
goed- noch van afkeuring eenig blijk; maar
zijn vrouw, wie die laatste voorslag wel be
viel, bemerkte opeens een diep rood op zijn
bleeke wangen, terwijl zijn oogen van een
zonderling vuur schitterden. De gedachte
kwam bij haar op, dat haar oude man een
zeer bijzonder plan had.
Dienzelfden avond zat het echtpaar voor
den haard met hun hond Médor tusschen
hen. Smerige vodden lagen overal in de
kamer verspreid, want papa Perrault wierp
niet alles wat hij vond, door elkander,
maar bracht het eerst naar huis, waar hij
het sorteerde om het afzonderlijk te ver-
koopen. Vergeleken bij menigeen zijner
gildebroeders was hij een voorbeeld van
deugd. I-Iij was in Sceaux gehuwd, kort
voordat hij met zijn broeder, den gierigaard
in twist geraakte, waardoor hij zijn ge
boortedorp verliet. Slechts zelden dronk hij
brandewijn; slechts op nationale feestdagen
nam hij deel aan drinkgelagen, geleid als
hij werd door het valsche begrip dat bij
feestvieren drank ,-behoorde. Bij zulke ge
legenheden was hij altijd in een koddig
ernstige stemming.
Zijn vrouw verloor zich in droomerijen
over een groententuin, eiken dag soep met
versche groenten en een onderdak bij regen
achtig weer. In tegenstelling met dit voor
uitzicht op rust en goed voedsel was haar
zigeunerleven één bittere aaneenschakeling
van worstelen tegen snijdenden wind en
doordringenden regen.
Papa Perrault zweeg nog altijd, maar
het was niet meer het zwijgen der dom
heid. Hij greep met zijn handen naar zijn
stijve knieën en staarde niet zonderlingen
koortsigen blik in het vuur.
Neen, dat zal ik nooit met het geld
'doen, zeide hij plotseling. Wij zullen het
gebruikeft om een tuin te koopen dat
wel, maar niet om er groenten op te plan
ten, slechts bloemen en gras!
Wat voor tuin zal dat dan worden,
vroeg zijn vrouw.
Een lap grond op het kerkhof, ant
woordde hij.
Zijn vrouw, keek hem met doordringende,
HORIZONTAAL
1. Godsdienst
4. Lemmer
8. Mondwater
10. Omlaag
12. Lomperd
13. Blaasinstrument
17. Hand-egge
10. Stad der zeven heuvelen
20. Van heden af
21. Regel
22. Plus
23. Roosterwerk met pinnen
24. Ziekenoppasser
26. Vallen
29. Stekeldiertjes
30. Interest
31. Cornelia
32. Bevelhebber
34. Lucht
38. Tokkelinstrument
41. Stad in Italië
42. Sterbloem
43. Staanplaats
46. Gaping 16.
48. Spat 18.
52. Ambtskleed 24.
53. Duivel 25.
54. Hélène 27.
55. Houten koffer 28.
57. Eer 33.
58. Marterachtig dier 35.
59. Rand 36.
37.
VERTICAAL 38.
39.
1. Hetzelfde 40.
2. Wissel 44.
3. Pas voorbij (afkorting) 45.
5. Voorzetsel 47.
6. Caesar
7. Toeloopende strook 48.
S. Actieve zuurstof 49.
9. Echtgenoot 50.
11. Verstand 51.
12. Eens 56.
13. Verdichtsel
14. Bloedhuizen
15. Zoogdier
Grafteeken
Een van de negen
Stad
Meisjesnaam
Halte
Nikker
Lichaamsdeel
In het jaar O. H. (afk.) j
Grompot
Lade
Een tweede deel
Sterbloem
Alluvium
Opgeld
Bevel
Oor (in samengestelde
woorden)
Knevel
Lef
Wegrand
Lat i
Geheel de uwe (afk.)
Oplossing over een
week
wantrouwende blikken aan, als vreesde zij,
dat hij zijn verstand verloren had.
Ik zal een mooien grafsteen laten
maken, ging hij voort, want nu zijn tong
eenmaal los was, sprak hij door zonder
aarzelen. En daarop zullen niet anders dan
onze namen geschreven staan: „Hier rus
ten Jean Désiré Perrault en Odette Céles-
tine, zijn echtgenoote, en onzen ouderdom.
Ben je krankzinnig geworden, Per
rault, vroeg zijn vrouw, terwijl zij haar
borstelige wenkbrauwen samentrok.
Het zal iets bijzonders wezen en het
zal ons altijd toebehooren. Versta je? Voor
altijd. Voor eeuwen voor altijd en ge
durende al de volgende eeuwen zullen de
menschen onzen naam lezen en over ons
spreken, ging. hij nog steeds voort, zonder
zijn vrouw aan te zien. Hij grijnsde en
wreef met zijn handen over zijne knkieën.
Maar man, ben je krankzinnig gewor
den, riep zij nogmaals en hief dreigend de
hand op. Wat heb je er aan, of je na je
dood in een mooi graf ligt, als je je in je
leven afsloven moet?
Wat je daaraan hebt, riep de oude man,
terwijl hij zich met ontzagwekkende energie
tot zijn vrouw wendde. Ik zal hete je zeggen.
Het algemeene graf is een schande. Her
inner je je Totin? Ik ben mee geweest op
zijn begrafenis. In zijn leven was hij mij
onverschillig geweest, maar toen ik zag
hoe hij onbeweeglijk op een stroobos lag, in
een vuile linnen doek werd genaaid en in
een groenen kist gelegd, toen voelde ik 't
hier! En hij sloeg op zijn borst. Het scheen
mij niet verachtelijk toe, dat hij heel zijn
leven In afval geleefd had; maar toen hij
daar dood voor mij lag, voelde ik, dat ik
van hem gehouden had. En daarom ging
ik mee, toen hij begraven werd. Ik zag, hoe
hij in het algemeene armengraf werd neer
gelaten en ik dacht: Daar ligt hij nu! Nie
mand kende hem bij zijn leven, niemand
kent hem na zijn dood. Hier staat noch
zijn naam, ïioch een enkel herinnerings-
teeken aan hem. Toen zei ik tot mij zelf:
Perrault, Perrault, het algemeene graf is
een schande!
Een algemeen graf of een ander, dat
is mij hetzelfde, beweerde vrouw Perrault
met bitteren nadruk. Ik verlang wat gemak
in dit leven, b.v. een kleinen tuin met
groenten!
De oude man stoof op. Loop naar de
maan met je groententuin! Ik wil jouw
kool- cn boonentuin niet. Zou ik in die
zomerhitte gaan spitten? Dat nooit! Dan
nog liever mijn tegenwoordige beroep; dat
ken ik tot in de puntjes! Kom ik bij een
vuilnishoop, dan behoef ik hem maar aan
te zien om te weten wat ik er in vinden
zal. En dikwijls vind ik meer dan ik dacht!
Het is een vuil werk, merkte zijn
vrouw wat voorzichtiger op, bang geworden
voor de heftige uitbarsting van haar man.
Daar heb je gelijk in, antwoordde
Haar man, daarom heb ik zooveel te meer
reden om na mijn dood eens netjes hegraven
te worden! Kijk, in het algemeene graf zal
jij daar liggen'en ik hier hij wees naai!
tegenovergestelde richtingen, maar in ons
eigen graf zullen wij te zamen zijn en ieder
een zal kunnen weten, dat wij man en
vrouw zijn!
Dat zou wel aardig wezen, zei vrouw
Perrault zachtjes. Een gevoel van verbazing
kwam over haar bij. dit vreemde plan.
Ik zal een afbeelding van onzen mand
en onzen haak op de grafzerk laten beitelen,
begon de oude opnieuw.
Wij zouden er den hond ook kunnen
laten opzetten, meende zijn vrouw.
Dat is waar ook, die schelm! Hij loopt
met ons mee, als was hij zelf een vodden
raper,. zei Perrault, terwijl hij het slapende
dier een vriendelijken tik gaf, waarop het
zijn kop ophief, met vragende oogen zijn
baas aankeek en met zijn haveloos staartje
kwispelde.
Zoo praatte zij door tot diep in den nacht.
Voor de eerste maal vergaten zij er op uit
te gaan. Papa Perrault kreeg eindelijk do
toestemming zijner vrouw, wat betreft zijn
wensch om haar als zijn echtgenoote aan
het nageslacht bekend te maken. Toen haar
fantasie eenmaal was opgewekt, bouwde zij
in haar verbeelding evenals haar man, hun
gezamenlijk grafmonument op. De snaar;
was getroffen, die in beide harten een
zelfden toon deed trillen. De beide oudjes,
die in hun huwelijksleven zoo eenzelvig ge
weest waren, werden nu babbelziek. Zij ver
trouwden elkander de gedachten toe, die
zich in hun hoofden verdrongen en zij voel
den zich tot elkander aangetrokken, evenals
in de eerste bruidsdagen, toen zij met el
kander in de bosschen van Sceaux gingen
wandelen. De glans van het haardvuur vér-
lichtte hun dimpelige gezichten en omvatte
beide in een zelfden stralenkrans.
(Slot volgt)
LOOD OM OUD IJZER
Krankzinnige, die in den tuin vóór het
gesticht den nieuwen directeur ontmoet:
Wie ben je eigenlijk?
Ik ben de nieuwe directeur.
Krankzinnige: Nou, 't zal wel niet lang
duren, vóór zo dat er bij jou uitgeranseld
hebben. Toen ik hier kwam, was ik
Napoleon!
VER GISSING
In de compagnie zijn drie verschillende
Meiers. Bij de recruten-inspectie vraagt de
kapitein:
Ben jij niet de Meier met ei?
Neen, kapitein.
Dus met een lange ij?
Ook niet, kapitein!
O zoo, zoo, dus ben jij de Meijer met eij?j
Neen, kapitein, die ben ik ook niet.
Maar voor den drommel, hoe spel jij je
naam dan?
t— J-a-n-s-e-n, kapitein!
-<« 1