Mengelwerk, Papa Perault ■m WOENSDAG 13 JULI 1927 DERDE BLAD PAGINA 2 OPLOSSING KRUISWOORDRAADSEL ALEXANDER DUMAS ALS HANDELSMAN =«2S= ii Het oude echtpaar maakte den volgenden dag een geheimzinnig' adeling naar het kerkhof Père I hais hij hielden voorals nog hun pk - oim. Bij de beloofde tractatie zijner gildebroeders bleef papa Perrault stom als een visch. Toch werd na eenigen tijd het plan bekend en de „Mcuffe- tards" namen dat bericht eerst met een ongeloovig lachje, later met feilen spot op, maar de onverschilligheid van het oude echtpaar voor die snijdende spotternijen werkte als een domper op de algemeene vroolijkheid en de spotters kwamen tot het ontmoedigende bewustzijn, dat zij hun kruit nutteloos verschoten hadden. Langzamer hand werd de geheele buurt gewend aan de gedachte van den aankoop van een graf en eenigen spraken er zelfs over met warm te. Werd er gespot, dan zweeg papa Ferrault maar bij een betuiging van sympathie kwam zijn tong los. Biot was de eerste die het plan met welwillendheid begroette en dus in het vertrouwen genomen werd. Op zekeren dag kwam hij van een tocht terug en vertelde aan zijn kameraden, die in Michel's gaar keuken verzameld waren, dat hij op het kerkhof een kijkje was gaan nemen en den grond die al aangekocht was, gezien had. Het was op de tweede rij, omdat de eerste te duur was. Hij verklaarde met levendige gebaren, dat het graf vanaf den weg kon worden gezien, want dat het vooraan lag tusschen een obelisk en een pyramide. Hij deelde voorts nog mede, dat het overschot der drieduizend francs bestemd was voor aankoop van een grafmonument en de kos ten .der beide begrafenissen, en dat de pastoor het geld in bewaring genomen had. Ik vind, besloot Biot, terwijl hij met de vuist op de tafel sloeg, ik vind dat Perrault een goede gedachte gehad heeft, toen hij dit graf kocht, tiet is niet alleen de vervulling van zijn wensch, maar wan neer een voddenraper in een mooi graf ligt, op een plaats die iedereen in het oog valt en waarover iedereen spreekt, dan zeg ik dat het geheele gilde daardoor in aanzien wint! In kleine gezelschappen werkt verschil van meening aanstekelijk; Biot vond hier en daar aanhangers. Een zekere trots spiegelde zich af in de blikken en de hou ding der „Mouffetards", die zijn meening deelden en het plan van Perrault bewon derden. Tegen den tijd dat men over de uitvoering van den grafsteen besflissen moest, werd de zaak een punt van algemeen belang voor de geheele wijk. Men besliste dat er twee zerken zouden komen om de opschriften beter tot ham recht te doen komen. De vorm der letters was een onder werp van menig rumoerig onderhoud. Het meerendeel, met vrouw Perrault aan het hoofd, hechtte meer waarde aan versierin gen en krullen. Papa Perrault wenschte flinke, eenvoudige letters. Men kwam ten slotte tot een overeenkomst. De namen zou den in sierletters gebeiteld worden, maar het woord „voddenraper" dat hier een verheerlijking van het gilde betrof zou in zulke groote letters komen te staan, dat het ieder, die lezen kon, in het oog moest vallen, en met betrekking tot de beteekenis van dat woord scheen heel 't verdere deel van het grafschrift van ondergeschikte be teekenis. Voor vrouw Perrault en voor niet weinigen met haar scheen het aanbod van den steenhouwer om „Requiescat in pace" er bij te zetten, een groote aantrekkings kracht te bezitten Latijn zou een goede uitwerking hebben en gaf aan de heele zaak een voornaam cachet. Maar papa Perrault wilde in een grooteren kring vereeuwigd worden dan in dien van cfe geleerden, en hij besliste, dat die spreuk er in zijn moeder taal op zou worden geplaatst. Na deze uitspraak ging het gezelschap over tot het vaststellen van het opschrift Hét volgende dient als voorbeeld van het geen men al zoo voorstelde: „Hier rust Jean Désiré Perrault, voddenraper, die veer tig jaren lang in afval heeft gearbeid en nu hier rust in deemoedige Jjoop op een land, waar geen vuilnis bestaat!" Dit en nog andere werden verworpen en men be sloot op de zerk van vrouw Perrault te vragen om een traan en op die van papa Perrault om een gebed. Wat kan men den dooden anders geven dan tranen en gebed, vroeg Perrault met zijn gewone zachtmoedigheid. Zelfs de rijk ste lui zijn niet in staat meer te doen! De heele buurt was verrukt over de voor stellen der beide versleten manden en het portret van Médor, den hond. Op de zerk van zijn meester stond hij afgebeeld, wroe tend, als bezig met zijn werk; op die van zijn meesteres lag hij slapende en ofschoon er nauwelijks een hond in te herkennen was, werden zij toch eenparig voor levensge- trouwe afbeeldingen verklaard. Ondertusschen bloeide het stukje grond op het kerkhof als een tuin door de zorg vuldige verpleging zijner toekomstige be woners; zij waren nochtans niet de eenigen, die voor verfraaiing zorgden; verschillende vakbroeders leverden bijdragen in den vorm >an wortels en zaden. Biot vond op zeke ren nacht een weggeworpen rozenstruik in een gebarsten pot; hij nam hem mee naar huis en verpleegde hem, tot er frissche blaadjes en nieuwe knoppen aan ontsproten. Toen werd de rozenstruik met veel vertoon op de eereplaats geplant, daar namelijk waar papa Perrault naar alle waarschijnlijkheid zou rusten. Zoo was verwonderlijk genoeg het graf een middelpunt van belangstelling geworden voor al die ruwe menschen; het gaf hun een voorsmaak van triomf aan het einde van hun aardsche loopbaan. Dikwijls vroegen de beide oudjes elkan der af, wie van hen beiden den ander in het graf zou voorgaan. De vrouw meende dat zij als vrouw die eer moest genieten, maar Perrault, die eigenlijk niet meer wist of hij ouder was dan zijn vrouw, beweerde dat wegens zijn ouderdom hem dat voorrecht toekwam en de „Mouffetards" vielen hem daarin bij. Den volgenden winter was zeer streng en vrouw Perrault werd hoe langer hoe zwak ker. Haar vroeger zoo energieke bewegin gen werden mat en de levendigheid van haar rimpelig gelaat verdween zachtjes aan. Haar gewone bezigheden vielen haar zwaar; zij leed aan een kwellenden hoest, maar zij zelf en de gansche buurt beschouwde dat als een winterkwaal; daartegen met kracht op te treden zou onbekendheid verraden met de wetten der natuur. Zij bleef dus aan haar werk. De lente kwam en de crocussen begonnen op het graf te bloeien, maar het oude moeder tje voelde zich nog-steeds zwak en dof. Op zekeren avond, toen het uur van arbeiden aangebroken was, hing papa Perrault zijn mand over den schouder. Ilij bezat de stipt heid van een man, wiens leven zich voor de dagelijks terugkeerende bezigheden met de nauwkeurigheid van een slinger beweegt. Vrouw Perrault echter bleef nog naast het vuur staan. Kom ouwe, haast je wat; 't wordt tijd om te gaan werken, zei bij opgewekt. Beste man, ik geloof niet, dat ik van nacht zal kunnen werken, antwoordde zij bedrukt. Hij bleef een oogenblik pal staan, stijf van verbazing; toen trad hij snel op haar toe. Heb je weer pijn in je zij, vroeg hij gejaagd, terwijl hij haar met een blik van onbestemde vrees aankeek. Ik geloof dat het met mij afgeloopen is, antwoordde ze. Hij keek haar sprake loos aan, terwijl een smartelijke trek over zijn gezicht vloog. Dat is niet waar, zei hij ruw. Je bent alleen maar wat moe en hebt rust noo- dig. Maar ik ik ben sterk en kan wel voor twee werken! Zij greep met haar magere hand de zijne. Man, ik zal nog het eerst in ons mooie graf rusten, zeide zij met een doffen glim lach. Maar voor den eersten keer bracht de gedachte aan zijn graf geen vroolijken trek op zijn gelaat. Hij hield haar hand vast en bekeek haar ingezonken wangen. Hun oogen ontmoetten elkander. Perrault's toch al bleek gelaat werd nu nog bleeker. Hij liet haar hand los, terwijl hij herhaalde: Ik ben sterk, ik kan voor twee werken! En alleen ging hij uit op zijn nachtelijke wandeling. Den volgenden dag kon vrouw Perrault niet opstaan en eenige dagen later werd het iedereen duidelijk dat haar einde na derde. De moedige vrouw had zich tot op de laatste stappen van haar ruwen levensweg staande gehouden. De pastoor was sedert den dag, waarop zij hem in de kwestie der erfenis om raad gevraagd had, in vriend schappelijk verkeer met haar en haar man gebleken En op zekeren dag bereidde hij den ouden man er op Voer, dat het uur van scheiding gekomen was. Dien nacht ging papa Perrault niet zijn gewone ronde doen; eenigen zijner kameraden stelden hem voor als plaatsvervangers extra-tochten te maken. Gedurende haar ziekte had de oude vrouw tevergeefs getracht hem door de gedachte aan het mooie graf op te vroolijken. Zij had opflikkeringen van oude vroolijkheid en sprak opgewekt. Het mooie graf zou nu niet meer ledig wezen; hij zou er trotsch op kunnen wijzen en zeggen: Het is mijn vrouw, die hier rust. Maar deze vroeger zoo levendig gevoerde beschouwingen toon den bij deze laatste crisis bun onmacht en papa Perrault werd er niet door getroost. Nadat de oude vrouw lang stil gelegen had, opende zij tegen middernacht plotseling de oogen en wenkte hem. Hij boog zich over haar heen. Het is gedaan, zei ze zacht. Ach, ik zeg je, antwoordde hij, plotse ling het stilzwijgen verbrekend, waarin hij vervallen was, dat als twee menschen te zamen gearbeid hebben en geleden, zooals jij en ik, en de goede en slechte dagen lange jaren te zamen hebben gedragen, dat zij dan ook samen zullen sterven! O, wij zullen spoedig samen rusten, God zij ons genadig, antwoordde de oude vrouw, en zij ging den eeuwigen slaap binnen. De ruwe, onhandige pogingen der „Mouf fetards" om den weduwnaar op vrouw Per rault's manier te troosten, konden de hevige smart in zijn ziel niet verminderen. Waar twee te zamen geleefd hebben, moeten ook beiden te zamen sterven, riep hij wild, zonder zich tot iemand in 't bijzon der te richten, slechts alsof het uitschreeu wen van een dergelijk gevoelen hem ver lichting kon aanbrengen in zijn groot ver driet. Daar alle maatregelen voor de begrafe nis al van te voren tot In bijzonderheden getroffen waren, bracht de uitvoering daar van geen verdere moeilijkheden mede. Een rouwrijtuig was voor den pastoor .bestemd; papa Perrault had van het begin af aan het vaste plan gehad, te voet te gaan, als het zijn vrouw gold. In 't zwart gekleed en blootshoofds volgde hij vlak achter den lijk wagen, die met zilveren versierselen opge smukt was en door twee met vederbossen versierde paarden getrokken werd. Twee aansprekers met zilveren staven liepen voor uit. Op dit gezicht voelde papa Perrault den vroeger en troost en trots in zijn hart op komen. De .Mouffetards" liepen twee aan twee in lange rij achter hem; voor hen was het een triomftocht en er was een extra som betaald teneinde een langeren weg te maken dan anders, over al de boulevards heen. Het was een prachtige middag, die velen naar buiten had gelokt. Groepen van mannen en vrouwen bleven staan om dien zeldzamen optocht te zien van mannen in gelapte kleeren achter een eerste klasse lijkwagen Volgens het vrome gebruik in katholieke landen ontblootten bij het passeeren van den stoet de mannen het hoofd, terwijl de vrouwen het kruisteeken maakten. Op het zien van al die teekenen van eerbied sloeg Perrault's hart sneller zijn gebogen gestalte richtte zich op. „Zij is gelukkig, mijn oudje, zij is gelukkig", herhaalde hij bij zich zrif. Het rijtuig van den president der repu bliek kwam den lijkstoet tegen en moest uit wijken om het lijk te laten passeeren. De president nam zijn hoed af. Deze eer over weldigde bijna papa Perrault; hij kreeg een gevoel van verstikking, alsof iemand hem de keel dichtkneep. Hij had wel kunnen snikken, maar hij wilde voor geen geld van de wereld weenen in dit grootsche, verheven oogenblik zijns levens. En voor de zooveelste maal herhaalde hij zijn inwen dige verzuchting: O, wat is zij gelukkig! Wat is mijn oude vrouw gelukkig!" Maar die heerlijke droom ging voorbij. Zijn vrouw werd in het graf neergelaten, de groeve gevuld, de bloemen er weer op geplant en dienzelfden avond zat papa met zijn vrienden bij Michel. Het gesprek was zeer levendig; de een na den ander haalde de glorievolle gebeurtenissen van dien dag op cn elke omstandigheid werd breedvoerig besproken. Alleen Perrault zweeg, wel ston den. alle bijzonderheden van die gedenk waardige begrafenis duidelijk voor zijn geest: de mooie lijkwagen met de met zwarte kleeden bedekte paarden, waarvan de zilveren franjes tot op den grond af hingen; de bewondering der menschen, het uitwijkende presidents-rijtuig, de eerbewij zen van den president; de stoet op het kerk hof met de koorzangers, wier gezang zijn droefheid troostte, toen de kist met de beide immortellenkransen in de groeve werd neer gelaten. Hij zag dat alles nog steeds voor zich en voelde geen behoefte zich in het gesprek te mengen; steeds mompelde hij met bevende lippen: Mijn oude vrouw is gelukkig! Een jaar verliep. Vrouw Perrault's graf zerk stond nog steeds alleen tusschen de bloemen, die haar man en de buurtbewoners verzorgden. Het prachtig bloeiende graf, aan de nagedachtenis van een vodden raapster gewijd, trok de opmerkzaamheid der bezoekers van Père Lachaise. Papa Per rault bezocht die plaats zoo trouw als een vogel zijn nest en genoot van de uitroepen der bezoekers. Dan placht hij zijn vrienden met levendigheid te vertellen: Zij liepen maar onverschillig voort, totdat zij aan onzen 'grafsteen kwamen. Kijk eens, een voddenraapster! Onmogelijk! En met wijd geopenden mond stonden zij het graf aan te gapen! En de „Mouffetards" voelden, dat zij in de eer en de achting der wereld gestegen waren! In verloop van tijd maakte de steeds levendige gedachte aan den dood op het gemoed van papa Perrault een diepen in druk. Hij verviel in droonierijen en scheen blijkbaar te vergeten, dat zijn vrouw niet meer bij hem was. Een paar maal had men hem zelfs, als hij zijn mand over den schou der hing, hooren zeggen: Haast je ouwe! Kom, 't is tijd om te gaan werken! Tengevolge van deze verstandsverbijste ring ging hij op zekeren morgen, toen hij van een tocht terugkwam, de gaarkeuken van Michel binnen en inplaats van zijn eten daar te verorberen, zooals hij gewoon was, nam hij onder een doek twee porties mee naar huis. Pas, toen hij den inhoud over twee borden had verdeeld, zag hij zijn ver gissing in. Eenige minuten bleef hij ver bluft zitten, toen verliet hij het huis, zonder het eten te hebben aangeroerd. Maar nauwe lijks had hij de Rue Mouffetard verlaten, of hij kreeg weer het koortsachtige gevoel van de tegenwoordigheid zijner vrouw over zich en hij was als blind en doof voor wat er om hem gebeurde. Plotseling hoorde hij een luid geschreeuw en geweld van wagen wielen en toen hij omkeek, bemerkte hij tot zijn schrik snel dravende paarden vlak achter zich. Onwillekeurig deed hij een sprong voorwaarts, Verloor het evenwicht en het volgend oogenblik gingen paarden en wielen over hem heen. Bewusteloos werd hij een hospitaal binnengedragen, waar hij verschillende dagen in doffe bewusteloos heid bleef liggen. Slechts voor een paar oogenblikken ontwaakte hij en scheen wat te willen zeggen. De dokter en de verpleeg sters bogen zich over hem heen en konden deze woorden opvangen: Het kerkhof ginds! Zij begrepen niet, wat hij zeggen wou, maar de angstige uitdrukking in de reeds glazig wordende oogen scheen aan te dui den, dat hij iets op het hart had. Geen menschelijke hulp was in staat hem weer het gebruik zijner ledematen terug te geven. Den tweeden dag tegen den avond hief hij zijn hoofd van het kussen en zei: Ga daarheen! Ik zeg het u; de plek lijkt wel een tuin. Iedereen kent mijn bloe men! Hij wilde opstaan, maar de verpleegster hield hem tegen en bad naast zijn bed. Hij bewoog zich onrustig heen en weer en sprak: Daar, om den hoek! Juist achter de pyramide! Zie, daar komt mijn oude vrouw mij lachend tegemoet; haar gelaat is kalm en helder; nu zijn wij voor altijd samen, voor altijd! Zoo stierf hij in christelijke berusting. De zuster bad nog eenige minuten bij het lijk, toen stond zij op om de laatste toe bereidselen te maken. De doode behoorde waarschijnlijk tot die onbekende volks klasse, wier bestaan in het midden der wereldstad van groote geheimzinnigheid om geven is. Niemand was gekomen om na te vragen of recht van bloedverwantschap te doen gelden. Hij scheen dus aanspraak te maken op de milddadigheid van den staat, op een kostelooze begrafenis en een plaatsje in het algemeen graf der armen. Het lijk werd in een ruwe greenen kist gelegd, maar deze werd nog niet gesloten, omdat de wet de mogelijkheid eener herken ning tot het laatste oogenblik vasthoudt. Het lijk werd in de doodenkapel van het hospi taal gebracht, tot de vastgestelde tijd voor de begrafenis zou gekomen zijn. In de mor genschemering van yden volgenden dag traden de dragers binnen en namen juist de baar op om deze naar buiten te brengen, toen een troep in lompen gekleede mannen binnendrong. Het was Biot met zijn volge lingen. Een vreugdekreet ontsnapte hun, toen zij het lijk herkenden als dat van papa Perrault en in zegetocht werd het weg gedragen om een even eervolle en even grootsche begrafenis te krijgen a's z- een jaar geleden zijn vrouw ge v i nflfW „GOBLIN". „Mama, mag ik nou asjeblieft mijn kauwgumml hebbe?" „Ja, engel, maar waar is bet?" „Ach, die nare man sit er op i." SCHIJN BEDRIEGT A.: Ik heb medelijden met dien armen van Dringen. B.: Waarom? A.: Wel, z'n vrouw ziet er altijd uit als een keukennieid en toch kan ze niet koken. DIE SCHOONMOEDERS! Vrouw (wier moeder voor een half jaartje op bezoek is gekomen): Wat, zal ik mama voor verjaringscadeau geven? Echtgenoot: Zou je haar niet een reis koffer kunnen geven? HET BEGIN VAN DE RUZIE Hebt u het begin van de ruzie mee gemaakt? Ja, twee jaar geleden. Twee jaar geleden! Hoe kan dat? Ik was toen op de trouwpartij! DE HOUTEN KOLONEL Bij een inspectie wenkte Napoleon I aan een officier naderbij te komen. liet was tamelijk donker, zoodat zijn rangteekenen niet direct te onderscheiden waren. U heet? Dubois? Kolonel? Neen majesteit, kapitein, maar ik ben uit het hout gesneden, waar kolonels van gemaakt worden. Goed kapitein Dubois! Zoodra ik een houten kolonel noodig heb, zal u de eerste zijn. MEN KAN ZICH VERGISSEN Inspecteur van politie: Wat zeg jij me, een man heeft in een café z'n vrouw bijna dood geslagen en niemand kwam tusschen- beiden! Agent: Ja, zoo was het, maar iedereen dacht, dat het een nieuwe dans was. TOEN HIJ IN ZIJN HUMEUR WAS Rechter: Hier, den eersten getuige, heb je den neus aan bloed geslagen; den twee den drie tanden uit den mond en den waard een gat in het hoofd; wat heeft je daartoe bewogen. Beschuldigde: Wel mijnheer, het was ker mis, ik was bijzonder goed in mijn humeur. DE GEWONE VERSTROOIDHEID De professor is het verdrinken nabij cn wordt nog op het laatste moment gered. Als hij weer wat tot zichzelf gekomen is, slaat hij zich voor het hoofd en zegt: Hoe kan ik toch zoo vergeetachtig zijn. Ik kan warempel zwemmen! MOTORGESPREK Vrouw (op de duo-zitting tot haar man: Rijd toch niet zoo hard! Het Pikt wel of de duivel achter je zit. Alexandre Dumas kreeg zijn romans meestal per regel betaald. Dus ging hij op een ochtend achter zijn schrijftafel zitten en begon op cle volgeudet manier een nieuw werk: Jongen! Moeder? Luister! Wat is er? Kijk hier! Die dolk? Ja, wat zie je er op? Bloedvlekken. Juist, cn weet je wiens bloed dat is? Neen, moeder, zeg het mij. Van je vader! O, ver... vloe..kt. Nadat Dumas deze regels had geschreven, legde hij de pen neer, wreef de handen en zei op zelfvóldanen toon: Prachtig, prachtig, dat is weer een ontbijt verdiend. Meteen stond hij op, greep zijn hoed, be gaf zich naar een naburig restaurant en bestelde daar een Lucullus-maal. Het spreekt wel vanzelf, dat de uitgever op den duur voor een honorarium per regel niet was te vinden. Dus stelde hij den auteur een regeling per lettergreep voor Uitstekend, verklaarde Dumas en in zijn eerstvolgende roman Jiet hij een stotte raar als hoofdfiguur optreden. Ja, maar dat gaat niet, verklaarde de uitgever, nadat Dumas hem eenige hoofd stukken had voorgelezen. Op die manier kan ik aan je hoek geen droog brood meer verdienen. Wij moeten een andere regeling treffen. Ook goed, zei Dumas, die de inschikke lijkheid zelve scheen. Als ik je eens een vast honorarium betaalde? Daar valt over te praten. Na eenig loven en bieden werden de beide mannen het eens. Nog dienzelfdcn avond liet Dumas een dakpan op het hoofd van zijn stotteraar vallen, die afin de gevolgen daarvan over leed. KLEINE VOETJES Er is niets kleiner dan uw voet! Toch wel. Wat dan? Mijn schoen!

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1927 | | pagina 10