Nieuwe Schiedamsche Courant
Woensdag 20 Juli 1927
No. 14916
Een verloving.
::v
Het was een koude, gure herfstdag;
het was wel is waar nog te vroeg dan dat
de zon reeds zou zijn ondergegaan, maar
geen enkele straal vermocht de wolken door
te breken die in grijze eentoonigheid den
ganschen hemel overtogen hadden. Op den
landweg, die met eindelooze krommingen
tusschen de bouwlanden voortslingerde, be
woog zich langs den zwaren kleigrond, die,
door den aanhoudenden regen van de laat
ste dagen doorweekt, een snellere beweging
onmogelijk maakte, een open rijtuig, dat
met 3 postpaarden bespannen was. De pos
tillon had reeds meermalen getracht het on
geduld van den reiziger dien hij reed te be
daren, door hem te wijzen op zijn sterk dam
pende dieren, die stapvoets, met de grootste
inspanning van krachten, zich door de taaie
klei heenwerkten; reeds had hij zelfs 't aan
bod van een dubbel drinkgeld weerstaan en
nu meende hij den vreemdeling met de too-
nen van zijn hoorn tevreden te stellen, een
poging die echter jammerlijk mislukte en
slechts te meer de gramschap van den
vreemdeling opwekte, zoodat hij hem beval
terstond met blazen op te houden.
Wij zullen er spoedig zijn! zeide de pos-
tililon tot troost, het schoone kasteel daar
tusschen die hooge populieren is Remsleben;
dat hoort den heer van Arneburg toe; dan
ziet u links op den berg de kerk; die behoort
al tot Würtemark, en van daar hebben we
hoogstens nog een half uurtje te rijden.
Moeten wij daar nog voorbij? riep de
reiziger uit. De kerk ligt op den afstand van
een kanonschot, en dat nog wel uit getrok
ken geschut, links van onze richting! En
noem je dien molshoop een berg?
Hij heet toch altijd de Kloosterberg",
gaf de postillon ten antwoord, die verwon
derd was over de minachting, waarmede de
reiziger sprak van de eenige hoogte daar in
den omtrek. In elk geval moeten wij er
.voorbij. De weg is nu eenmaal zoo gelegd,
men kan toch niet over alles en al voortrij
den, en vóór ons stroomt de Schwinge".
„Hoort de kerk onder Würtemark?" vroeg
de reiziger. „Strekt het dorp zich dan een
half uur uit, of staat de kerk daarvan zoo
.ver verwijderd?"
„Er liooren wel vier dorpen onder de kerk,
daarom is zij precies in het midden ge
bouwd, de kerk met de pastorie. Er is heden
een bruid in de pastorie; 't is vandaag ver
lovingsfeest".
„Zoo", antwoordde de reiziger onverschil
lig; „Mina, de dochter van den predikant,
trouwt zeker met een candidaat, die later
zijn schoonvader hier zal opvolgen? het oude
liedje!"
„O neen, mijn waarde heer! Zij heet Ca
tharina en zij trouwt met een professor, een
heer ver hier vandaan en die goed geld heeft
ook".
„Catharina van Würtemark! dat klinkt
beter. Waarom niet Lorle, nu ze toch een
professors-vrouw wordt?"
De postillon die, half omgewend op zijn
bankje zittend, het gesprek met den reiziger
voerde, zag hem lachende aan, want hij be
greep het fijne niet van die aardigheid.
„Zoo loop ik de kans, dat ik mijnheer von
Ingenheim niet thuis tref", ging de vreemde
ling voort; „als kerkpatroon zal hij toch we!
door zijn predikant op het verlovingsfeest
worden uitgenoodigd".
slachten: mannen met allongepruiken en
harnassen ouden en jongen, vrouwen met
wonderlijke hoog opgewerkte kapsels en al
len bepoederd, zoodat zij lichtblond schenen.
Hier dacht de vreemdeling weder aan Catha
rina van Würtemark; het was alsof blond
haar als een moederlijk erfdeel op haar was
overgegaan. Een heer in levensgrootte maak
te een bijzonderen indruk op hem; hij was
gekleed in een hemelsblauw met goud ge-
stikten rok, met een vest van goud borduur
sel, dat hem bijna tot aan de knieën reikte,
en met zijden korten broek, en kousen, schoe
nen met, gespen aan de in 't ooggvallend klei
ne voeten, terwijl de met vederen versierde
hoed lag op een tafel met pooten en verguld
snijwerk. Het portret was uitmuntend ge
schilderd.
„Wie stelt dit voor?" vroeg de gast den be
diende, die nog bezig was vuur in den haard
te leggen.
„Mijnheer de Minister", luidde het ant
woord.
Wanneer hij geleefd, en hoe hij geheeten
had, wist de bediende niet. Voor een minis
ter uit den niet constitutioneelen voortijd,
was die man nog zeer jong.
„En deze dame?" vroeg de gast verder, en
hij wees op een jonge, beeldschoone vrouw
in een grijs zijden kleed, waarvan de snede
reeds beter met den lateren tijd overeenstem
de .ofschoon dit geenszins bleek uit den wij
den omvang, daar het kleed integendeel eng
aan het lichaam sloot.
„Dat is de moeder van onzen tegenwoor-
digen heer", zeide de bediende, die nu met
zijn werk gereed was, en zich verwijderde
om op te dragen.
Dus ook de moeder van de dominé'svrouw,
en" de grootmoeder der bruid van den pro
fessor. Waarom had zij, volgens den uitroep
van Schiller: „en verlaat mijn trotsch kas
teel! 1 niet ook haar portret naar de pastorie
meegenomen? Zij was zeer schoon geweest,
indien dit portret haar getrouw weergaf, een
bekoorlijke brunette. De man naast haar in
jachtcostuum was blijkbaar haar echtge
noot, Erich's vader, ofschoon hij op hem vol
strekt niet geleek; ook met de moeder icon
de vreemdeling geen gelijkenis opmerken,
maar wel, wanneer hij het portret aandach
tig beschouwde, met den heer in den blau
wen zijden rok. Joan, de bediende, die de thee
bracht .ontrukte hem bijkans aan die halve
mijmerij en halve verveling, want in de zaal
waarvan de groote vensters tegen het Wes
ten het daglicht nog tot, het laatste schijnsel
hadden doorgelaten, was het intusschen
schemerdonker geworden en men had toen
kaarsen aangegstoken, 't vuur in den haard
had nieuw voedsel bekomen, en maakte deze
groote ruimte min of meer gezellig. Noch
tans bleef het den gast een raadsel hoe zijn
vriend zich'zoo op zijn góed had kunnen ves
tigen en hoe hij zich hier, daar hij zelfs geen
omgang hield met zijn naaste bloedverwan
ten, moeder en zuster, naar zijn zin gevoelen
moest.
„Zou dit een leven zijn voor uw vriend
Gerhard von Netz?" sprak hij in zichzelf, ter
wijl hij juist een blik wierp op zijn eigen ge
laat in een grootcn spiegel, „zelfs niet in het
gezelschap van een waardige eclitgenoote".*
„Is er hier geen bibliotheek?" vroeg hij den
bediende, die hem meldde dat zijn kamer ge
reed was.
„O ja, hier vlak naast", kreeg hij ten ant
woord en hij vond ook werkelijk toen hij het
licht opnam om zich van den tijd die er nog
tot de terugkomst van den heer van 't kas
teel verloopen moest, zich eenige lectuur te
verschaffen in het zijvertrek, in drie afdee-
lingen verdeeld, een vrij groote boekenverza
meling. Maar bij nader onderzoek werd hij
weerhouden ook slechts een enkel boekdeel
van zijn plaats te nemen. Het waren louter
verouderde werken, gedeeltelijk nog in jacht-
leder gebonden ,de meeste met geheel ver
bleekte rugtitels, historische en economische
werken, of werken over de jacht, een paar
ten eenenrnale vergeten schrijvers van de vo
rige eeuw, waarvan de reiziger nauwelijks
don naam ooit gehoord had, niet een enkel
boek uit den klassieken tijd der Duitsche li
teratuur ,om niet eens te spreken van den
tijd der romantiek of van dien der overprik
kelde gevoeligheid, toen de helft van den in
houd der boeken uit puntjes en streepjes be
stond, tolken of plaafsvervnagers der diep
liggende of hooggestegen aandoening! Blijk
baar had sedert den dood van Frederik den
Groote geen eigenaar van Würtemark meer
een penning voor de uitbreiding zijner bi
bliotheek uitgegeven. De gast keek op zijn
horloge en het wees pas negen uur. Hij zou
nog wel twee uur kunnen wachten vóór zijn
vriend zou teruggekeerd zijn en dan zou hij
misschien slechts als een „lijk", daar hij van
verveling gestorven zou zijn, in zijn kamer
zijn gevonden. Wat bleef hem dus over, dan
zoo echt ouderwetsch burgerlijk nog, en op
het land werd die tijd nog vroeger gestold, te
gaan slapen? Ware de pastorie niet zoo ver
van daar geweest, dan zou hij wel geweten
hebben zich met de noodige vrijmoedigheid
den toegang te verschaffen tot 't verlovings
feest om den professor nog ter elfder ure ja-
loersch te maken.
Met deze gedachten vervuld sliep hij al
zeer spoedig in, ondanks zijn afkeer van den
man der wereld, om vroeg naar bed te gaan.
Den volgenden morgen werd hij vroegtij
dig gewekt. Gerhard, gij verslaapt den
schoonsten tijd van den dag", hoorde hij zich
met de welbekende stem van zijn vriend toe
roepen, en toen hij zijn oogen opsloeg, zag
hij diens gezond en vroolijk lachend gelaat
voor zich. „Van harte welkom, ik hoor, dat
ge al sedert zes uur gisteren hier zijt, waar
om hebt ge mij geen boodschap gezonden?
Gerhard begroette niet minder hartelijk
zijn vriend, die hem herhaaldelijk zijn vreug
de te kennen gaf dat hij hem eindelijk weer
bij zich zag en wel, naar hij hoopte, voor den
ganschen winter. Toen Gerhard dezen
wensch hoorde uiten, voer hem toch een kil
le huivering door de leden. Een gansche win
ter op het land zou te veel gevergd zijn van
zijn krachten, ook bekleedde hij een ambts
betrekking en hij had slecht eenige we
ken verlof gekregen, waarvan hij den juisten
duur niet opgaf, om steeds vrij te zijn het
verblijf op het kasteel te doen eindigen wan
neer hij wilde. Aan het ontbijt spraken beide
vrienden, die elkander in twee jaar niet ge
zien hadden, over velerlei zaken, maar van
zijn familiebetrekkingen sprak Ingenheim
volstrekt niet. Wel moest hij zichzelf beken
nen, dat zij voor Gerhard op den duur toch
geen geheim konden blijven Er zou zich in
tusschen, meende hij, later- wel een meer ge
schikte gelegenheid opdoen tot dergelijke
mededeelingen. Vooreerst trachtte hij zijn
vriend het verblijf op het kasteel zoo aange
naam mogelijk te maken, daar hij uitging
van het denkbeeld, dat alles voor hem
die op het land geboren en opgevoed, en nu
met hart en ziel landhuishoudkundige was,
van het grootste belang was, ook de belang
stelling van zijn gast moest opwekken. Deze
evenwel had eens, tijdens het zoogenaamde
doode seizoen in de residentie, eenigen tijd
op een der landgoederen van een edelman
doorgebracht, alwaar de beaumonde, na de
stad aan haar lot te hebben overgelaten,
weer te zamen komt, waar het park de
eigenlijk gezegde ruwe natuur, zoo ver mo
gelijk verdrongen heeft, en waarvan de gas
ten slechts een onvolkomen denkbeeld kun
nen vormen. Gerhard von Netz kon niet in
geestdrift ontgloeien voor vette koeien, groo
te mesthoopen en volle schuren, hij was niet
eens een liefhebber van de jacht en kon
slechts goed pistool schieten; het visschcn
amuseerde hem voor een oogenblik, maar
om evenals zijn vriend met zware waterlaar
zen door den modder te plassen, daar be
dankte hij voor. Zoo verliep de eerste week,
en slechts de Zondag gaf hem nog eenige
hoop; dan zou hij zijn vriend naar de kerk
vergezellen, alwaar hij de interessante ver
loofde, Erich's nicht, hoopte te zien. Juist
omdat Erich zoo opzettelijk elk woord over
zijn betrekkingen vermeed, gevoelde Gerhard
hoe langer hoe meer den lust in zich opko
men, een blik daarin te werpen. Toen het nu
Zondag werd kon Erich het niet langer ont
wijken, hij moest zijn vriend, om alle pijnlij
ke vragen in eens af te snijden, vóór de kerk
nog verklaren, wie hij daar zou zien. Of
schoon ook zijn moeder tusschen haar zoon
en haar dochter haar keus gedaan had en
van het kasteel naar de pastorie verhuisd
was, had Zij toch haar plaats in de familie-
bank der kerk niet opgegeven, en dat was
de eenige plaats waar zij nog met haar zoon
bijeenkwam.
(Wordt vervolgd).
DE AMERIKAANSCHE VLIEGENIER DEL-
MAR L. SNIJDER, die Gladys Roy zal ver-
gezellen op haar tocht van New-York naar
Rome.
„Integendeel, mijnheer; die twee zien el
kander nooit anders dan in de kerk, of
schoon de dominé's vrouw de eigen zuster
is van den heer Würtemark".
„Een zuster van den heer von Ingen
heim?" riep de reiziger verbaasd uit.
„Ja ja, het is zoo als ik zeg", zeide de pos
tillon, die niets liever wenschte dan door
zijn praten de opmerkzaamheid van den
voortvarenden vreemdeling af te leiden van
zijn driespan, dat hoe langer hoe langzamer
voortging. Weet gij dat niet?"
„Hoe zou ik dat weten?" antwoordde de
reiziger. „Ik kom voor het eerst in uw ver
rukkelijk land. De dominé's vrouw, zeg je,
is de zuster van den heer von Ingenheim:
hoe is zij dan aan den dominé gekomen?"
De postillon glimlachte veelbeteekenend.
„Wat zal ik u zeggen, mijnheer", zeide hij;
„twintig jaar geleden was de dominé gou
verneur op het kasteel; toen heeft die zaak
haar beslag gekregen. Zoo lang de papa nog
leefde, kon er niet aan gedacht worden, en
de gouverneur moest terstond het huis uit;
maai toen de oude heer overleden was en de
weduwe het beheer voerde, kwam de gouver-
neur-candidaat tèrug en zij gaf hem de pre
dikantsplaats en haar dochter, en nu is z ij n
dochter de bruid".
„Maar zeg mij eens", Schweger, wat is er
dan van den zoon van den ouden heer ge
worden? Heeft die er dan geen woordje in
gesproken?"
„Ach, mijn waarde heer, die kon toen nog
in het geheel niet spreken; hij was nog een
klein kind. Ziet u, de vrouw van den dominé
was zoo wat zeventien jaren oud toen haar
vader stierf, en het tegenwoordige hoofd der
familie, haar broer, was toen nog geen twee
jaar. Toen hij dus oud genoeg was gewor
den om een woordje mee te spreken, was al
les al lang in orde, en er was al sedert lang
niets meer aan te doen. Vandaar dan ook,
dat Catharina niet veel jonger is dan haar
oom".
De reiziger zweeg; hetgeen hij had ge
hoord scheen zijn gedachten bezig te hou
den. Hij was met Ingenheif op het instituut
dat beide bezocht hadden als knaap, zeer
bevriend geweest en die vriendschapsbetrek
kingen hadden zij later vernieuwd op de
universiteit, waar zij elkander weder aan
troffen; maar nooit had Ingenheim met een
enkel woord tot hem gesproken van al het
geen hij zoo even van den postillon verno
men had, en anders gaan knapen, wier
vriendschap dikwijls zulk een idealistisch
karakter aanneemt, zoo vertrouwelijk met
elkander om, dat zij voor elkander geen ge
heimen hebben.
„Je schijnt al bijzonder nauwkeurig van
alles ondericht te zijn, Schweger", merkte de
vreemdeling op.
„Nu ja, u begrijpt mijnheer, over zoo iets
wordt veel over en weer gesproken", ant
woordde Schweger de postillon, daarom
moesten-de groote lui altijd een goed voor
beeld geven!"
„Maar zou je zelf niets eens aan je paar
den een lesje geven?" vroeg de reiziger, wien
deze opmerking van den postillon geenszins
scheen te behagen, „anders blijven we hier
voor den berg stil staan".
Nu liet de postillon zijn zweep knallen en
hij dreef zijn span, dat een der kleine hoog
ten vlak voor zich had, tot grooter spoed
aan. „Verlangt mijnheer het gezelschap in
de pastorie te zien?" vroeg hij.
„Is mej. Catharina van Würtemark niet
een mooi bruidje?" luidde het.
„Een heel mooi meisje!" zoo verzekerde d.e
postillon. „Wil mijnheer er zich van overtui
gen?"
De reiziger vroeg lachend hoe hij dat meen
de aan te leggen en Schweger, in plaats van
te antwoorden, begon in volle toonen op zijn
hoorn te blazen. Op eenige schreden afstands
van den weg op dé hoogte en in het midden
van een der muren omgeven, stond de kerk,
doch de pastorie met de kosters-woning en
andere aanhoorigheden, lag zoodanig, dat zij
slechts met een smal gedeelte van den tuin,
waarvan het grootste gedeelte aan de andere
zijde lag, van de straat gescheiden was. In
deze landelijke eenzaamheid was de verschij
ning van een reiswagen voorzeker een onge
wone gebeurtenis, en nu maakte het- geluid
van den posthoren, dat het gezelschap, het
welk in de pastorie bijeen was, zich aan het
venster vertoonde. De reiziger kon ,vel tien
hoofden tellen, hij nam beleefd zijn hoed af
om te groeten.
„Hebt gij de bruid gezien?" vroeg de postil
lon, toen zij voorbij waren.
„Alle respect als het die blondine was die
tusschen de beide andere vrouwen stond",
gaf de vreemdeling ten antwoord.
„Ja, ja, zij was het, tusschen haar mpeder
en haar grootmoeder", zei de postillon.
„Voor hot middelste venster stond de brui
degom; die man met de zwarte bakkebaar
den".
Op hem had de vreemdeling niet gelet,
maar Catharina van Würtemark was inder
daad schoon, voor zoo ver de slechte venster
ruiten hem vergund hadden daarover te oor-
deelen. Nu begonnen de paarden vanzelf te
draven, het was nu weder een goede weg,
maar hij slingerde nog in vele bochten, tus
schen de velden door, eer men het kasteel
van Würtemark bereikte, dat den reiziger
reeds van verre van de hoogte gastvrij had
toegelachen.
De heer von Ingenheim was niet thuis.
Mn zeide den vreemdeling dat hij naar een
dorp in de nabijheid was uitgereden, alwaar
de landeigenaar en andere „heeren van het
land" zooals de bediende zich uitdrukte, iede
re maand, den eersten Maandag na volle
maan, een bijeenkomst hielden. „Heeren en
dames?" vroeg de gast, en toen hij ten ant
woord bekomen had, dat er daar slechts hee
ren te vinden waren, gaf hij het plan op,
zijn vriend aldaar te verrassen, maar hij
wachtte hem liever hier, waarop men ter
stond toebereidselen maakte om den gast te
ontvangen. Men geleidde hem voorloopig
naar de zaal tot dat het logeervertrek ge
reed zou zijn. Hier zag het er ouderwetsch
uit, men zag terstond dat de' moderne tijd
nog geen invloed op Würtemark had uitge
oefend. De meubelen waren niet uit 't ro-
coco-tijdperk, welks meest smakelooze pro
ducten van de mode tegen goud werden op
gewogen, maar eenvoudig uit het tijdperk
van den „zwaren nood", toen men geen geld
had voor weelde-artikelon, maar alleen voor
het vaderland, om het van het vreemde juk
te bevrijden. Waarschijnlijk waren die plom
pe kasten en commodes, fabelachtige mon
sters, die men in geen fatsoenlijk huis meer
ziet, even als die tafels en stoelen door een
baasje in de naastbij gelegen kleine stad be
werkt. Het eenige sieraad in de zaal dat de
gast recht liet wedervaren, was de galerij
der familieportetten van lang gestorven ge-
AMERIKAANSCUE AVIATRICE GLADYS
ROY, die de eerste vrouw wil zijn, die over
de Atlantische Oceaan vliegt. Met den luite
nant Delmar L. Snijder wil zij een tocht van
i New-York naar Rome maken.
LSïe?öna;'?LTM" ?fAR AMERIKA TERUGVLIEGEN? Wat zijn de plannen
berlin die me^ I ev 6 Fransc,le Pers zich de laatste dagen af. Clarence Cham-
New York l Van Amerika naar Europa volbracht, is reeds met Byrd te
XTIZ Maar Levine' de eisenaar van de »CoIu*Ma" is in Europa achter-
hiertoe de 1? 18 met de „Columbia" naar Amerika terug te vliegen. Hij heeft zich
nlan wa de medewerking verzekerd van den bekenden Franschen aviateur Drouhin, die van
WaS met een Farman-toestel naar Amerika te vliegen. We zien op bovenstaande foto
Cüamberlin (rechts) en Drouhin (links) voor de „Columbia".