Ka b<
o utertje
LJïiT
1 bii
Mengelwerk*
111! S Illllilfil 1J
Dat alles in de
schaduw stelt.
Dat viel tegen.
Terugblik.
In den trein,
WOENSDAG 17 AUGUSTUS 1927
DERDE BLAD
PAGINA 2
Voorziet U van goede hulp
Houdt steeds 'n
de hand
-ïl-
Het wachtwoord was: ,311 es in de scha
duw stellen".
Men heeft een dochter, of men heeft er
geen! Durand nu bezat -er eeno en een fa
meuze! Deze zou Zaterdag trouwen. Maar
men gaat toch niet op alles uitzuinigen?...
Sedert de dag van het huwelijk bepaald
was, probeerde op 't atelier, iedereen in de
gunst te komen van Durand. Natuurlijk
om een uitnoodiging te krijgen. Maar toen
men vernam, dat de partij 'alles in de scha
duw zou stellen" steeg de ontroering ten
top.
Durand, in zijn sousterrain, werd het
doelwit, de attractie, de groote man van
de fabriek; men maakte hem zijn lijm
warm, kocht voor hem tabak, legde zijn
instrumenten klaar, bo-rstelde zijn overjas
af; de meesterknechts, de kastenmakers,
de bankwerkers, de stokers, de inpakkers,
de loopjongens van de bureaux, iedereen
putte zich uit in 't verzinnen van voor
wendsels om de werkplaats van Durand
voorbij te gaan of er zich stil te houden.
Dus vader Durand, je dochter gaat
trouwen en h zal een bruiloft zijn, waar
hij elke andere in de schaduw wordt ge
steld? Je hebt gelijk Durand, bij zulke ge
legenheden moet men niet kijken op een
kleinigheid!
En dan ging men hongerig, langzaam
verder.
Als hij me toch maar uitnood igt voor
de bruiloft.... Neen!... als ik er tach maar
zijn kan!
Een bureau, dat er streng uitziet. Zwar
te meubelen, groen behang. lLen heer met
witte haren de patroon van de fabriek
leunt met do ellebogen op zijn lessenaar.
Voor hem een bejaarde werkman, die hem
zijn zaak uitlegt.
Om kort te gaan, vader Durand, je
verlangt een som op afbetaling van uw
maandgeld?
Ja mijnheer.
Ik "weiger het je niet, integendeel;
maar ik hoop dat ge geen dwaasheden
zult doen met die bruiloft; waar is dat nu
goed voor om in één maand je maandgeld
yan 't kwartaal op te eten?
Alleen maar, antwoordde Durand, ter
wijl hij zfjn pet in de vxngeTS deed Tond-
draaien, wat noodig is moet gebeuren; ik
zal zoowat 700 francs noodig hebben
En, daar de patroon een plotselinge be
weging van verontwaardiging maakte,
daalde Durand in bijzonderheden af: er
waren vijt en twintig genoodigden, minder
kon niet; zoodoende had hij zes rijtuigen
noodig elk van 20 frs., totaal 120 irs. Hij
had geen gekleede jas, zelfs geen hoogen
hoed, dat was samen wel 100 frs.
Hetzelfde voor zijn vrouw. Voeg daarbij
nog de verschillende onkosten en 't diner
van 10 francs per couvert bij 'Gilet en dat
alles te samen steeg wel tot 700 francs.
En je rekent er de plechtigheid in de
kerk niet bij?
In de kerk? Ik heb een kostelooze aan
gevraagd.
Dus voor jou, den voornaamste van
de bruiloft, is het een smulpartij?....
Gelukkig, viel Durand hem in de rede,
dat de peettante T toilet van m'n dochter
betaalt; anders zouden wij heelemaal on
der nul komen!
De patroon wordt boos
- Onder nul? Maar daar geraken ze onder
en voor langen tijd!... Zou 't niet meer
dan dwaas zijn als men 3.50 frs. per dag
verdient, voor een bruiloft 700 francs uit
te geven!
.Eerstens, wat had Durand een ge
kleede jas noodig, die hem bespottelijk zou
staan, terwijl die uitgave voor hem te veel
was?
Waarom niet werkman blijven? Zou hij
Zich daarover schamen? Hij, de patroon, hij
hield van Durand zooals hij den soldaat
graag zag in uniform en den priester in
toog; de oude Durand, hij zag er wat knap
uit in zijn werkmanspak; wat zou hij er
belachelijk uitzien als „mijnheer" met een
hoogen hoed en handschoenen van een bijna
nooit gevraagd nummer.
Dat hij nu alle werklui van de fa
briek op de bruiloft wilde noodigen, ja, dat
moest hij zelf maar weten! Maar waarvoor
was t nu noodig, eecn diner aan te rich
ten van vijf en twintig personen en dan
nog wel bij Gillet? Daardoor zou hij onge
twijfeld jalouzie en ondankbaarheid kwee
ken en iedereen zeker ontevreden maken....
En waarom rijtuigen van 20 frc., hij Du
rand, die gedurende den loop van het jaar
nog geen voertuig zou durven nemen van
30 sous?
Om kort te zijn, hij zou zeker ter bruiloft
komen, als 't een echte arbeidersbruiloft
zou wezen van een werkman, die de groot
heid van zijn plaats in de maatschappij
begrijpt; die trouwt zooals men dit vroe
ger deed, eenvoudig, vroolijk, zolder 'te
blozen over een staat .die» de Christus op
aarde heeft gekozen als den Zijnen
Durand ging van zijjn patroon weg, woe
dend
Men heeft nu eenmaal een dochter, of
men heeft er geen, enz., enz.....
(Vier uur m den morgen). Twee genoo
digden van Durand zijn hun weg kwijt
geraakt in de Champs-Elysées.
Ik beweer: rechts.
f En ik zeg je, dat het links
Ik zal toch wel weten wat ik zeg!
De herbergier van „De Gouden Leeuw"
haastte zich, op den bevelenden wenk van
den juist binnengekomen onbekenden gast
naderbij te treden.
Ik zou gaarne iets goeds voor mijn
geld te eten hebben, zeide de reiziger
«enigszins uit de hoogte tot den buigen
den kastel ein
Deze haalde het menu te voorschijn en
las de voornaamste gerechten op. Met een
goedkeurend knikje koos de gast een en
ander uit en weinige minuten later liet
hij een keurig maal uitstekend smaken.
Wenscht meneer missehien nog iets
toe en mag ik een glas bier serveeren? vroeg
de kellner, toen het einde van het diner
naderde.
Als ik dat voor m'n geld cr bij kan
krijgen, wel ja, waarom niet.
En met een zucht van welbehagen zette
de gast, die een patent eter bleek te zijn,
zich voor een overheerlijke chocoladepudding
rijkelijk met roomgele vanille-saus overgo
ten.
Toen ten slotte nog een pint bier ver
schalkt was, de heer opstond en zich hoed
en jas door den buffetjongen liet aanrei
ken presenteerde de waard de rekening die
echter tot zijn verwondering met een min
achtenden blik door den ander werd ter
zijde geschoven.
Wat daar opstaat, gaaf me weinig aan
vriend. Ik vroeg je of ik voor mijn geld waf
te eten kon krijgen. Je hebt me heelemaal
niet gevraagd, hoe groot mijn toezitting was,
maar bent een stevig diner gaan klaar
maken, waarvoor ik je allen lof wil toe
zwaaien. Hier is mijn geld, een stuiver,
meer heb ik niet.
De herbergier krabde zich verlegen ach
ter het oor.
Dat is een mooie grap, antwoordde hij,
maar ik wil die leepe, eigenlijk zeer onge
paste streek vfergeven, als u me belooft, den
eigenaar van „De Liggende Os" in de straat
hiernaast op dezelfde manier ±e pakken te
nemen.
De vreemdeling schudde het hoofd en
met den deurknop in de hand lachte hij
terug.
Dat' zal moeilijk meer gaan; uw con
current heeft me mot .dezelfde boodschap
naar hier gestuurd!
VRIENDELIJK
Gedurende een reis van Amsterdam naar
New-York waren twee personen, hoewel ge
heel vreemd aan elkaar, gedwongen in een
zélfde kajuit te huizen. Twee dagen had
den zij reeds gevaren en nog hadden zij
elkaar niet toegesproken.
Ten slotte verbrak de een het stilzwijgen.
Rookt u sigaren? vroeg hij.
Neen, antwoordde de ander.
Heelemaal niet? drong de eerste aan.
Ik heb hier een kistje van vijftig. Puike
sigaren. Steek eens op!
Doch Ce ander verzekerde, dat hij nooit
rookte.
Dan moet het de proviandmeester zijn
geweest, mompelde de eerste toen; er zijn
er vijf uitgehaald.
DE PRACTISCHE ECHO
Hier hebben we een wonderbare echo,
verzekerde de gids. Roep maar zeer krachtig:
Twee bier!
De toerist deed wat de gids hem geraden
had, maar de echo hoorde hij niet.
Ik hoor geen echo, heb jij haar ge
hoord? vroeg de man.
Neen, zei de gids, maar daar komt de
kellner al aap, die ons het bestelde bier
brengt.
(2e groep).
Men zal de soep gieten op 't geroos
terd brood!!?
En om ze te eten!,,»
Voorzichtig!Een politieagent!,.;
(3e groep) Hoer en dame.
Eigenlijk toch was de bruiloft van Du
rand niet zoo om alles in de schaduw te
stellen; de jurk van de dochter zat slecht
in elkaar, 't was dan ook maar goedkoope
wollen stof... En het diner..,., snorkende
namenDe „Consommé a le DelignaC"
was niet half zoo lekker als gewone prei
soep, en ik kreeg -er amtaar twee Ideine lepels
van.de „Poularde en chevallière" was
niets meer dan een magere kip..., enz....
(Het rijtuig van 't bruidspaar)...
Heb je twee sous om aan den koetsier
te geven?..
(Hij zijn zakken doorzoekend):
Ja, dat is nog alles wat ik heb.maar
morgen?..
Dan zullen wij bij vader gaan eten!
De meesterknecht Lebrun, dien men niet
had uitgenoodigd kon den slaap niet te
pakken krijgen; woedend draaide hij zich
om op zijn peluw»
Ellendeling van een Durand! En te
denken, dat ze nu zitten te brassen!
Het water loopt me den mond uit!., ter
wijl ik mijn souper moest doen met een
haring van drie sous.Maarwacht
maar eens... dat zal ik je wel inpeperen!..
(Het rijtuig van vader Durand:
Enfin, ik heb geen rooden duit meer.
Maar, tenminste, iedereen zal zeker, wel vol
daan zijn.
Stil staar ik neer op Elze's graf en kan
mij niet indenken dat mijn vriendinnetje
al twintig jaar had kunnen zijn. Peinzend
kijk ik naar den marmeren steen, het mij
zoo welbekende portret, het bloemenbakje,
omgroeid met rozen en wilden wingerd.
Van het zonnige, stille kerkhof zie ik niets
meer.
Mijn schooljaren doemen voor mij op en
ik zie ons weer als kinderen van twaalf
en dertien jaar.
Voor een oppervlakkige toeschouwer was
Elze vroolijk en gezond, doch wie haar
goed kenden, wisten hoe wankel haar ge
zondheid was.
Door een leelijken val overkwam haar
het ongeluk, toen ze nog heel jong was.
Ze kreeg een ziekte in haar rug en moest
vele behandelingen doorstaan. Op school
lag ze op een ligstoel om het kromzitten
in een bank te voorkomen.
Toch was Elze vroolijk en vol grappen,
ondanks haar ziekelijk bestaan.
Ik zie haar nu heel duidelijk, zooals ze
mij 's morgens om halfnegen tegemoet
kwam, jarenlang. Uit de verte zwaaiden
wij elkander al toe en ik zie haar lieve
gezichtje met de schitterend blauwe oogen
voor mij. Dan gingen we gearmd naar
school. Van het boekwinkeltje vlak hij de
school was ze een groote klant. Hoe dik
wijls heb ik baar hooren zeggen:
Zeg, ik ben mijn stuf weer kwijt, dat
gebeurt mij ook weieens hé?
En op school gekomen, trok ik haar lig-
stil tot vlak bij mijij bank, om een beetje
het idee te hebben van naast elkander zit
ten.
Ons hoekje was het vroolijkste van de
geheele klasse. O, die Els, proestlachend
van ingehouden pret stak zij soms haar
zakdoek in den mond, lachten we samen
en rood als een pioen kregen we aantee-
kening op aanteekening. "VVe probeerden
dan ons gezicht weer in den plooi te krij
gen, wat nooit al te best gelukte.
Op een morgen, dat ik vergeefs naar
haar uitgezien bad en ik op school nog op
't laatste nippertje over de trapleuning
hing, kreeg is Els eindelijk in 't oog, die
al blazende de trap opkwam en met mijn
poësie-album in haaT hand zwaaide.
O, Joop, zei ze, wat hen ik laat hè, ik
heb nog gauw een plaatje voor je gekocht.
Ik hoop, öat je het mooi vindt, ik had niet
veel tijd meer om uit te zoeken.
En terwijl ze zich van haar goed ontdeed,
keek ik naar het zijden plaatje, een krans
van vergeet mij nieten met madelieven door
wonden 'en het versje, dat luidde:
„Zoek ook vreugde in kleinigheden,
't Groote biedt vanzelf zich aan.
Wil geen madelief vertreden,
Om op rozen toe te gaan."
Zoo verliepen vier jaren in vriendschap
vier gezellige schooljaren.
Toen begon Elze te klagen over verlam
ming in de beenen, dat haar soms plotse
ling overviel. Op school kreeg ik haar met
moeite de trappen op en smeekend vroeg
ze mij, er toch tegen niemand iets van te
vertellen.
Wat ik vreesde, gebeurde toen.
Ik keek op een morgen vergeefs naar
haar uit.
Weinig vermoedde ik, dat Elze mij nooit
meer tegemoet zou komen. Bij haar thuis
aanbellend, vernam ik haar ziek zijn. Na
eenige weken ging Ze zóó achteruit, dat ze
noodzakelijk naar 't ziekenhuis moest Al
dien tijd vervolgde ik alleen mijn weg naar
school, keek daar naar den verlaten ligstoel
en had moeite mijn tranen te bedwingen.
Else werd veertien jaar.
Bezoek mocht zij niet ontvangen in 't zie
kenhuis, daarom stuurde ik haar op haar
verjaardag een plantje als groet. De andere
schoolkennisjes deden ook hun best, baai-
een plciziertje te doen, want Els, den vroo-
lijken Frans, vergaten ze niet.
Ze kwam thuis, eenigszins opgeknapt
doch om nu een langdurige rustkuur te
ondergaan.
Nu lag Elze aan den straatkant voor 't
raam en eiken keer, als ik langs haar huis
naar school ging, weerklonk het signaaltje.
Dan zwaaide ze mij nog altijd vroolijk toe.
Ze verheugde zich dan al op mijn dage-
lijksch bezoek na vier uur. Hoe opgewekt
■was ze toen nog en lachend vertelde ik
haar de. schoolverhalen en maakten we
plannen voor den tijd, dat ze weer beter
zou zijn en alles weer was als van ouds.
Doch een blik op haar smalle witte ge
zichtje, deed mijn hoop verflauwen. Van
,dag tot dag werd Elze zwakker. Mijn be
zoeken weiden steeds korter en met lange
tusschenpoozen, totdat niemand meer bij
baar mocht
Else zou niet meer beter worden.
En op een avond liet ze mij roepc-n, daar
ze zich stervende dacht.
Het is haast onbegrijpelijk, boe moedig
ze alics onder de oogen zag en hoe ver
trouwd ze was met het idee, te moeten
heengaan.
Verlangend keek ze al naar mij uit toen
ik hij baar alleen gelaten werd. Mijn tra
nen met moeite inhoudende, staarde ik
naar het smalle gezichtje, waaruit de lieve
blauwe oogen mij als sterren tegenschitter-
dcn.
Het haar lag verward om haar hoofdje,
haar wangen waren rood gekleurd van
koorts, als een engel kwam ze mij voor.
O, hoe kon ze nu nog lachen. Snikkend
hoog ik mij over haar heen en kon niets
uitbrengen als:
O, lilsie.
Waarom huil je Joop? Ik vind het
niets erg. Ik ga naar den hemel en ben
dan even gezond als jullie.
Wat een heldin was ze in baar mooi kin
derlijk geloof!
Fluisterend bedankte ze mij voor mijn
vriendschap en of ik nog eens aan haar
wilde denken?
Ik knikte maar en kon niet spreken.
Hevig ontroerd drukte ik haar handje,
gaf haar een kus en zei:
Dag Elsie.
Ik ging weg en toen ik nog eenmaal om
keek, wuifde ze mij een laatst vaarwel toe.
Voor het laatst, hoeveel schuilt in dit
woord!
Tien dagen gingen voorbij. Toen sliep
Else voor goed in; rustig en kalm was ze
heengegaan.
Op een stralenden zomerdag had de be
grafenis plaats. Bij 't kerkhof wachtten wij
allen, vele kennissen en vrienden .en alle
meisjes van de zesde klasse.
Onder de wuivende hoornen kwam lang
zaam en statig, als bedolven onder witte
bloemen, de stoet in 't zicht.
Als de kist in de groeve was neergelaten,
strooide ik witte roosjes en lelietjes, haar
lievelingsbloemen, als laatsten groet.
Zes jaren zijn nu heengegleden, hebben
van mij een volwassen meisje gemaakt,
terwijl zij
Juffrouw, denkt u er aan, bet is bijna
sluitingstijd.
Verschrikt ontwaak ik uit mijn gepeins,
wend mij om en zie juist den controleur
der begraafplaats zijn weg vervolgen.
De wind suizelt door de boomen, geuren
van leliën en rozen komen tot mij. De vo
gels zingen hun jubelend lied, blijde om den
heerlijken zomerdag. Even nog zie ik om
mij heen, kijk naar het portret van het
vriendinnetje, dat altijd kind voor mij
blijft, dan ga ik been.
Stil glimlachend nu als denkend aan een
lieven droom.
Nog niet zoo heel lang geleden moest ik
van Rotterdam naar Nijmegen. Ik zocht me
een goed plaatsje in de 3e klas coupé waar
heelemaal niemand in zat. Niet dat 't derde
klas publiek me tegenstaat. Alle fatsoen
lijke menschen kiezen tegenwoordig derde.
Maar ik moest nog wat brevieren en dat
gaat beter wanneer je 't rijk alleen hebt.
Ik trof 't. We waren al in Dordrecht en
nog niemand was me komen storen. Alleen
een keer 't zal wel in Zwijndrecht of in
Ossendrecht geweest zijn ging 't portier
en zag ik een ongure tronie me aanstaren.
Doch dat was ook maar één oogenbiik.
Want aanstonds werd de deur met een ruk
dichtgesmakt, en hoorde ik de woorden:
„G. v. d. alweer zoo'n stoker van de Har
wich". Niet waar? 't moet toch wel Ossen
drecht geweest zijn. Maar in Dord liep m'n
coupé aardig vol. Een marechaussee met
open, eerlijk gezicht. Een handelsreiziger,
die al door maar rekensommetjes neer
krabbelde op oneindig kleine papiertjes. Een
eerzame juffrouw, en dan nog wat jongere
menschen die waarschijnlijk het grootste
deel van hun leven op den kantoorstoel
zouden slijten. Allemaal heele nette men
schen, dat niet, maar 't leek me toch maar
beter om voor bet oogenbiik achter mijn
breviergebed een voorloopigen punt te zetten.
Dit scheen zeer tot genoegen van mijn man
haften overbuur. Want na eenige keeren 'n
aanloopje genomen te hebben, welk aan
loopje door m'n strakke onbewogenheid in
eenschrompelde tot een onnoodig geluid van
lippen en tong vroeg de marechaussee me
op den man af:
Daar staat heel wat in!
Ik keek 'm eens aan, niet goed wetend
uit welken hoek de wind waaien zou en
antwoordde effen:
Ja, daar staat heel wat in.
Dit klonk niet bepaald aanmoedigend,
maar de militair liet zich door zoo'n beetje
niet afschrikken en begon weer z'n offen
sief.
En heele geleerde dingen ook.
Ik keek even naar m'n onschuldig brevier
en naar het even onschuldige gezicht van
mijn ondervrager en hoorde toen:
Ja zeker Eerwaarde, ik ben wel zoo'n
beetje op de hoogte. Ik weet drommels goéd
dat de katholieke geestelijken niet voor de
poes zijn. Ik hen niet Roomscb ziet U, maar
dat heb ik toch wel ondervonden. En dat
halen ze allemaal uit dat boek.
Ik begreep al gauw dat de hoogte waarop
mijn marechaussee meende zich te bevinden,
niet precies met Himalayamaat gemeten
moest worden, en zei daarom:
D'r staan natuurlijk wel wetenschappe
lijke dingen in. Maar dat is toch niet de
hoofdzaak. En dat bedoelt bet boekje ook
niet. 't Is eenvoudig een gebedenboek. Bre
vier noemen wij 't en daar staat in wat
iedere priester dagelijks bidden moet. Kijk
maar eens. Psalmen en lofzangen en ook
wel smeekgebeden.
Psalmen zegt U, Eerwaarde. Bidden de
Katholieken ook Psalmen. Ik dacht dat .ze
dat alleen maar hü de Protestanten deden.
Welnee, *t is zelfs het officieele gehad
van de katholieke kerk.
Kijk dat doet me een pleizier, Eer
waarde. Ik dacht dat de Roomschen alleen
maar Rozenhoedjes haden; want zoo heeten
die kettinkjes toch met die kraaltjes eraan.
Ik ben tenminste weieens in een Roomsche
kerk geweest, des avonds, en daar hadden
ze allemaal zoo'n kettinkje in de hand. Een
Eerwaarde in een wit kleed bad voor en
dan antwoordden de anderen. Maar ik ver
stond er niet veel van. 't Zal wel Latijn ge
weest zijn. En misschien baden ze allemaal
't zelfde. Want de een hield al op als de
andere nog een heele boel te zeggen bad.
Wel boorde ik dikwijls „Maria". Ik dacht:
Nou zijn ze zeker Maria aan 't aanbidden.
Dat had ik vroeger van de Dominé weieens
gehoord en warempel toen ik goed keek
zag ik vooraan in de kerk ook een beeld
staan en wel honderd lichtjes er om heen.
Ik ben toen maar weggegaan, want afgoderij
is tegen het eerste gebod.
Ik zat al te rijden. Eerst die min of meer
verdiende oorvijg aan onze katholieke Lof-
bezoekers. De man had gelijk, 't Gebrabbel
dat wij bidden believen te noemen is dik
wijls ook gewoonweg schande. De mare
chaussee noemde 't Latijn! Dat was heel
vriendelijk van hem. Maar hoe zou God 't
noemen! Heel veel kon ik er niet op zeg
gen. Maar die „afgoderij" deed de deur
dicht!
Een oogenblikje. U sprak daar van aan
bidden. Dat is niet juist. Wij vereeren Maria,
maar aanbidden doen we God alleen. Van
daar dat ook dat woord afgoderij hier ver
keerd is gebruikt.
Nu ja, goed, maar U roept toch Maria
aan. En dat is tegen den Bijbel, want daar
staat geschreven dat Christus onze eenige
Middelaar is.
Daar hebt. u gelijk in. Christus is onze
eenige Middelaar, want Christus alleen
heeft ons met God verzoend. En door Chris
tus verdienste alleen is ons de hemel ge
opend en door toepassing alleen van de
verdienste van Christus zullen wij menschen
eenmaal zalig worden. Dat leeren wij katho
lieken ook. Maar Maria noemen we de uit
deelster van de Genade, omdat we vast over
tuigd zijn dat, gelijk eenmaal de Verlosser
ons geschonken is dus het allerhoogste
goed door middel van Maria, en gelijk
eenmaal Christus 't uur van zijn wonder-
werlting vervroegde op voorspraak van
Maria, zoo schenkt ook nu nog God ons zijn
genade op voorspraak en door tusscken-
komst van Maria. Me dunkt dat is toch'
volkomen in orde.
Met je permissie, Eerwaarde. Ik zeg
maar zoo: Waar 't een zit, kan niet 't andere
zitten, en als jullie katholieken Maria zoo
hoog vereert, doe je te kort aan den eerhied
voor Jesus Christus.
Maar m'n lieve hemel man. Hoe kun je
dat nu toch zeggen. Waarom vereer ik ten
slotte Maria? Omdat ze de Moeder is van
Jesus. Maar \\;ie vereer ik dan feitelijk wan
neer ik Maria vereer. Toch Jesus. Waarom
groet je de vrouw van den minister, of van
den burgemeester?
Om den minister natuurlijk.
Precies, en zou de minister dat kwalijk
nemen?
-- Nee, het zou tenminste al heel flauw
van hem zijn.
Zoo is 't ook met Maria en Jesus. AUe
eer aan Maria gebracht, komt ten slotte hij
Jesus. Dat is toch duidelijk.
Ja nu je 't, zoo zegt Eerwaarde. Maar
dat had ik vroeger nooit zoo gehoord.
WETENSCHAPPELIJK
Een zekere spreker betoogde in zijn toe
spraak dat het menschelijk weten beperkt
is, ja, dat de mensch eigenlijk niets weet,
omdat zijn stoffelijke organen aan veranüe-
ing onderhevig zijn en met elke verandering
de ervaring zich wijzigt. In het daarop vol
gend debat, vroeg een uit de toehoorders:
U zegt clat de mensch eigenlijk niet*
weet. Maar hoe weet u dan, dat u niet*
weet.
SNEDIG ANTWOORD
Een jager en een visschar ontmorivri*
elkaar op straat.
Jager: Hebt ge veel gevangen?
Yisscher: Neen!
Jager: Zijn de visschen uit wandelen ge
gaan?
Visscher: Ja, met de hazen die jij misge
schoten hebt.
'DE SLIMME STUDENT
Professor: Wilt ge heden bij ons blijven
dineeren?
Student'. Ik ben zeer gevoelig voor uw*
beleefde uitnoodiging, doch kan tot mijn
spijt, daarvan eerst morgen gebruik maken,
daar uwe vrouw mij reeds heden geïnviteerd
heeft