Ka b< o utertje LJïiT 1 bii Mengelwerk* 111! S Illllilfil 1J Dat alles in de schaduw stelt. Dat viel tegen. Terugblik. In den trein, WOENSDAG 17 AUGUSTUS 1927 DERDE BLAD PAGINA 2 Voorziet U van goede hulp Houdt steeds 'n de hand -ïl- Het wachtwoord was: ,311 es in de scha duw stellen". Men heeft een dochter, of men heeft er geen! Durand nu bezat -er eeno en een fa meuze! Deze zou Zaterdag trouwen. Maar men gaat toch niet op alles uitzuinigen?... Sedert de dag van het huwelijk bepaald was, probeerde op 't atelier, iedereen in de gunst te komen van Durand. Natuurlijk om een uitnoodiging te krijgen. Maar toen men vernam, dat de partij 'alles in de scha duw zou stellen" steeg de ontroering ten top. Durand, in zijn sousterrain, werd het doelwit, de attractie, de groote man van de fabriek; men maakte hem zijn lijm warm, kocht voor hem tabak, legde zijn instrumenten klaar, bo-rstelde zijn overjas af; de meesterknechts, de kastenmakers, de bankwerkers, de stokers, de inpakkers, de loopjongens van de bureaux, iedereen putte zich uit in 't verzinnen van voor wendsels om de werkplaats van Durand voorbij te gaan of er zich stil te houden. Dus vader Durand, je dochter gaat trouwen en h zal een bruiloft zijn, waar hij elke andere in de schaduw wordt ge steld? Je hebt gelijk Durand, bij zulke ge legenheden moet men niet kijken op een kleinigheid! En dan ging men hongerig, langzaam verder. Als hij me toch maar uitnood igt voor de bruiloft.... Neen!... als ik er tach maar zijn kan! Een bureau, dat er streng uitziet. Zwar te meubelen, groen behang. lLen heer met witte haren de patroon van de fabriek leunt met do ellebogen op zijn lessenaar. Voor hem een bejaarde werkman, die hem zijn zaak uitlegt. Om kort te gaan, vader Durand, je verlangt een som op afbetaling van uw maandgeld? Ja mijnheer. Ik "weiger het je niet, integendeel; maar ik hoop dat ge geen dwaasheden zult doen met die bruiloft; waar is dat nu goed voor om in één maand je maandgeld yan 't kwartaal op te eten? Alleen maar, antwoordde Durand, ter wijl hij zfjn pet in de vxngeTS deed Tond- draaien, wat noodig is moet gebeuren; ik zal zoowat 700 francs noodig hebben En, daar de patroon een plotselinge be weging van verontwaardiging maakte, daalde Durand in bijzonderheden af: er waren vijt en twintig genoodigden, minder kon niet; zoodoende had hij zes rijtuigen noodig elk van 20 frs., totaal 120 irs. Hij had geen gekleede jas, zelfs geen hoogen hoed, dat was samen wel 100 frs. Hetzelfde voor zijn vrouw. Voeg daarbij nog de verschillende onkosten en 't diner van 10 francs per couvert bij 'Gilet en dat alles te samen steeg wel tot 700 francs. En je rekent er de plechtigheid in de kerk niet bij? In de kerk? Ik heb een kostelooze aan gevraagd. Dus voor jou, den voornaamste van de bruiloft, is het een smulpartij?.... Gelukkig, viel Durand hem in de rede, dat de peettante T toilet van m'n dochter betaalt; anders zouden wij heelemaal on der nul komen! De patroon wordt boos - Onder nul? Maar daar geraken ze onder en voor langen tijd!... Zou 't niet meer dan dwaas zijn als men 3.50 frs. per dag verdient, voor een bruiloft 700 francs uit te geven! .Eerstens, wat had Durand een ge kleede jas noodig, die hem bespottelijk zou staan, terwijl die uitgave voor hem te veel was? Waarom niet werkman blijven? Zou hij Zich daarover schamen? Hij, de patroon, hij hield van Durand zooals hij den soldaat graag zag in uniform en den priester in toog; de oude Durand, hij zag er wat knap uit in zijn werkmanspak; wat zou hij er belachelijk uitzien als „mijnheer" met een hoogen hoed en handschoenen van een bijna nooit gevraagd nummer. Dat hij nu alle werklui van de fa briek op de bruiloft wilde noodigen, ja, dat moest hij zelf maar weten! Maar waarvoor was t nu noodig, eecn diner aan te rich ten van vijf en twintig personen en dan nog wel bij Gillet? Daardoor zou hij onge twijfeld jalouzie en ondankbaarheid kwee ken en iedereen zeker ontevreden maken.... En waarom rijtuigen van 20 frc., hij Du rand, die gedurende den loop van het jaar nog geen voertuig zou durven nemen van 30 sous? Om kort te zijn, hij zou zeker ter bruiloft komen, als 't een echte arbeidersbruiloft zou wezen van een werkman, die de groot heid van zijn plaats in de maatschappij begrijpt; die trouwt zooals men dit vroe ger deed, eenvoudig, vroolijk, zolder 'te blozen over een staat .die» de Christus op aarde heeft gekozen als den Zijnen Durand ging van zijjn patroon weg, woe dend Men heeft nu eenmaal een dochter, of men heeft er geen, enz., enz..... (Vier uur m den morgen). Twee genoo digden van Durand zijn hun weg kwijt geraakt in de Champs-Elysées. Ik beweer: rechts. f En ik zeg je, dat het links Ik zal toch wel weten wat ik zeg! De herbergier van „De Gouden Leeuw" haastte zich, op den bevelenden wenk van den juist binnengekomen onbekenden gast naderbij te treden. Ik zou gaarne iets goeds voor mijn geld te eten hebben, zeide de reiziger «enigszins uit de hoogte tot den buigen den kastel ein Deze haalde het menu te voorschijn en las de voornaamste gerechten op. Met een goedkeurend knikje koos de gast een en ander uit en weinige minuten later liet hij een keurig maal uitstekend smaken. Wenscht meneer missehien nog iets toe en mag ik een glas bier serveeren? vroeg de kellner, toen het einde van het diner naderde. Als ik dat voor m'n geld cr bij kan krijgen, wel ja, waarom niet. En met een zucht van welbehagen zette de gast, die een patent eter bleek te zijn, zich voor een overheerlijke chocoladepudding rijkelijk met roomgele vanille-saus overgo ten. Toen ten slotte nog een pint bier ver schalkt was, de heer opstond en zich hoed en jas door den buffetjongen liet aanrei ken presenteerde de waard de rekening die echter tot zijn verwondering met een min achtenden blik door den ander werd ter zijde geschoven. Wat daar opstaat, gaaf me weinig aan vriend. Ik vroeg je of ik voor mijn geld waf te eten kon krijgen. Je hebt me heelemaal niet gevraagd, hoe groot mijn toezitting was, maar bent een stevig diner gaan klaar maken, waarvoor ik je allen lof wil toe zwaaien. Hier is mijn geld, een stuiver, meer heb ik niet. De herbergier krabde zich verlegen ach ter het oor. Dat is een mooie grap, antwoordde hij, maar ik wil die leepe, eigenlijk zeer onge paste streek vfergeven, als u me belooft, den eigenaar van „De Liggende Os" in de straat hiernaast op dezelfde manier ±e pakken te nemen. De vreemdeling schudde het hoofd en met den deurknop in de hand lachte hij terug. Dat' zal moeilijk meer gaan; uw con current heeft me mot .dezelfde boodschap naar hier gestuurd! VRIENDELIJK Gedurende een reis van Amsterdam naar New-York waren twee personen, hoewel ge heel vreemd aan elkaar, gedwongen in een zélfde kajuit te huizen. Twee dagen had den zij reeds gevaren en nog hadden zij elkaar niet toegesproken. Ten slotte verbrak de een het stilzwijgen. Rookt u sigaren? vroeg hij. Neen, antwoordde de ander. Heelemaal niet? drong de eerste aan. Ik heb hier een kistje van vijftig. Puike sigaren. Steek eens op! Doch Ce ander verzekerde, dat hij nooit rookte. Dan moet het de proviandmeester zijn geweest, mompelde de eerste toen; er zijn er vijf uitgehaald. DE PRACTISCHE ECHO Hier hebben we een wonderbare echo, verzekerde de gids. Roep maar zeer krachtig: Twee bier! De toerist deed wat de gids hem geraden had, maar de echo hoorde hij niet. Ik hoor geen echo, heb jij haar ge hoord? vroeg de man. Neen, zei de gids, maar daar komt de kellner al aap, die ons het bestelde bier brengt. (2e groep). Men zal de soep gieten op 't geroos terd brood!!? En om ze te eten!,,» Voorzichtig!Een politieagent!,.; (3e groep) Hoer en dame. Eigenlijk toch was de bruiloft van Du rand niet zoo om alles in de schaduw te stellen; de jurk van de dochter zat slecht in elkaar, 't was dan ook maar goedkoope wollen stof... En het diner..,., snorkende namenDe „Consommé a le DelignaC" was niet half zoo lekker als gewone prei soep, en ik kreeg -er amtaar twee Ideine lepels van.de „Poularde en chevallière" was niets meer dan een magere kip..., enz.... (Het rijtuig van 't bruidspaar)... Heb je twee sous om aan den koetsier te geven?.. (Hij zijn zakken doorzoekend): Ja, dat is nog alles wat ik heb.maar morgen?.. Dan zullen wij bij vader gaan eten! De meesterknecht Lebrun, dien men niet had uitgenoodigd kon den slaap niet te pakken krijgen; woedend draaide hij zich om op zijn peluw» Ellendeling van een Durand! En te denken, dat ze nu zitten te brassen! Het water loopt me den mond uit!., ter wijl ik mijn souper moest doen met een haring van drie sous.Maarwacht maar eens... dat zal ik je wel inpeperen!.. (Het rijtuig van vader Durand: Enfin, ik heb geen rooden duit meer. Maar, tenminste, iedereen zal zeker, wel vol daan zijn. Stil staar ik neer op Elze's graf en kan mij niet indenken dat mijn vriendinnetje al twintig jaar had kunnen zijn. Peinzend kijk ik naar den marmeren steen, het mij zoo welbekende portret, het bloemenbakje, omgroeid met rozen en wilden wingerd. Van het zonnige, stille kerkhof zie ik niets meer. Mijn schooljaren doemen voor mij op en ik zie ons weer als kinderen van twaalf en dertien jaar. Voor een oppervlakkige toeschouwer was Elze vroolijk en gezond, doch wie haar goed kenden, wisten hoe wankel haar ge zondheid was. Door een leelijken val overkwam haar het ongeluk, toen ze nog heel jong was. Ze kreeg een ziekte in haar rug en moest vele behandelingen doorstaan. Op school lag ze op een ligstoel om het kromzitten in een bank te voorkomen. Toch was Elze vroolijk en vol grappen, ondanks haar ziekelijk bestaan. Ik zie haar nu heel duidelijk, zooals ze mij 's morgens om halfnegen tegemoet kwam, jarenlang. Uit de verte zwaaiden wij elkander al toe en ik zie haar lieve gezichtje met de schitterend blauwe oogen voor mij. Dan gingen we gearmd naar school. Van het boekwinkeltje vlak hij de school was ze een groote klant. Hoe dik wijls heb ik baar hooren zeggen: Zeg, ik ben mijn stuf weer kwijt, dat gebeurt mij ook weieens hé? En op school gekomen, trok ik haar lig- stil tot vlak bij mijij bank, om een beetje het idee te hebben van naast elkander zit ten. Ons hoekje was het vroolijkste van de geheele klasse. O, die Els, proestlachend van ingehouden pret stak zij soms haar zakdoek in den mond, lachten we samen en rood als een pioen kregen we aantee- kening op aanteekening. "VVe probeerden dan ons gezicht weer in den plooi te krij gen, wat nooit al te best gelukte. Op een morgen, dat ik vergeefs naar haar uitgezien bad en ik op school nog op 't laatste nippertje over de trapleuning hing, kreeg is Els eindelijk in 't oog, die al blazende de trap opkwam en met mijn poësie-album in haaT hand zwaaide. O, Joop, zei ze, wat hen ik laat hè, ik heb nog gauw een plaatje voor je gekocht. Ik hoop, öat je het mooi vindt, ik had niet veel tijd meer om uit te zoeken. En terwijl ze zich van haar goed ontdeed, keek ik naar het zijden plaatje, een krans van vergeet mij nieten met madelieven door wonden 'en het versje, dat luidde: „Zoek ook vreugde in kleinigheden, 't Groote biedt vanzelf zich aan. Wil geen madelief vertreden, Om op rozen toe te gaan." Zoo verliepen vier jaren in vriendschap vier gezellige schooljaren. Toen begon Elze te klagen over verlam ming in de beenen, dat haar soms plotse ling overviel. Op school kreeg ik haar met moeite de trappen op en smeekend vroeg ze mij, er toch tegen niemand iets van te vertellen. Wat ik vreesde, gebeurde toen. Ik keek op een morgen vergeefs naar haar uit. Weinig vermoedde ik, dat Elze mij nooit meer tegemoet zou komen. Bij haar thuis aanbellend, vernam ik haar ziek zijn. Na eenige weken ging Ze zóó achteruit, dat ze noodzakelijk naar 't ziekenhuis moest Al dien tijd vervolgde ik alleen mijn weg naar school, keek daar naar den verlaten ligstoel en had moeite mijn tranen te bedwingen. Else werd veertien jaar. Bezoek mocht zij niet ontvangen in 't zie kenhuis, daarom stuurde ik haar op haar verjaardag een plantje als groet. De andere schoolkennisjes deden ook hun best, baai- een plciziertje te doen, want Els, den vroo- lijken Frans, vergaten ze niet. Ze kwam thuis, eenigszins opgeknapt doch om nu een langdurige rustkuur te ondergaan. Nu lag Elze aan den straatkant voor 't raam en eiken keer, als ik langs haar huis naar school ging, weerklonk het signaaltje. Dan zwaaide ze mij nog altijd vroolijk toe. Ze verheugde zich dan al op mijn dage- lijksch bezoek na vier uur. Hoe opgewekt ■was ze toen nog en lachend vertelde ik haar de. schoolverhalen en maakten we plannen voor den tijd, dat ze weer beter zou zijn en alles weer was als van ouds. Doch een blik op haar smalle witte ge zichtje, deed mijn hoop verflauwen. Van ,dag tot dag werd Elze zwakker. Mijn be zoeken weiden steeds korter en met lange tusschenpoozen, totdat niemand meer bij baar mocht Else zou niet meer beter worden. En op een avond liet ze mij roepc-n, daar ze zich stervende dacht. Het is haast onbegrijpelijk, boe moedig ze alics onder de oogen zag en hoe ver trouwd ze was met het idee, te moeten heengaan. Verlangend keek ze al naar mij uit toen ik hij baar alleen gelaten werd. Mijn tra nen met moeite inhoudende, staarde ik naar het smalle gezichtje, waaruit de lieve blauwe oogen mij als sterren tegenschitter- dcn. Het haar lag verward om haar hoofdje, haar wangen waren rood gekleurd van koorts, als een engel kwam ze mij voor. O, hoe kon ze nu nog lachen. Snikkend hoog ik mij over haar heen en kon niets uitbrengen als: O, lilsie. Waarom huil je Joop? Ik vind het niets erg. Ik ga naar den hemel en ben dan even gezond als jullie. Wat een heldin was ze in baar mooi kin derlijk geloof! Fluisterend bedankte ze mij voor mijn vriendschap en of ik nog eens aan haar wilde denken? Ik knikte maar en kon niet spreken. Hevig ontroerd drukte ik haar handje, gaf haar een kus en zei: Dag Elsie. Ik ging weg en toen ik nog eenmaal om keek, wuifde ze mij een laatst vaarwel toe. Voor het laatst, hoeveel schuilt in dit woord! Tien dagen gingen voorbij. Toen sliep Else voor goed in; rustig en kalm was ze heengegaan. Op een stralenden zomerdag had de be grafenis plaats. Bij 't kerkhof wachtten wij allen, vele kennissen en vrienden .en alle meisjes van de zesde klasse. Onder de wuivende hoornen kwam lang zaam en statig, als bedolven onder witte bloemen, de stoet in 't zicht. Als de kist in de groeve was neergelaten, strooide ik witte roosjes en lelietjes, haar lievelingsbloemen, als laatsten groet. Zes jaren zijn nu heengegleden, hebben van mij een volwassen meisje gemaakt, terwijl zij Juffrouw, denkt u er aan, bet is bijna sluitingstijd. Verschrikt ontwaak ik uit mijn gepeins, wend mij om en zie juist den controleur der begraafplaats zijn weg vervolgen. De wind suizelt door de boomen, geuren van leliën en rozen komen tot mij. De vo gels zingen hun jubelend lied, blijde om den heerlijken zomerdag. Even nog zie ik om mij heen, kijk naar het portret van het vriendinnetje, dat altijd kind voor mij blijft, dan ga ik been. Stil glimlachend nu als denkend aan een lieven droom. Nog niet zoo heel lang geleden moest ik van Rotterdam naar Nijmegen. Ik zocht me een goed plaatsje in de 3e klas coupé waar heelemaal niemand in zat. Niet dat 't derde klas publiek me tegenstaat. Alle fatsoen lijke menschen kiezen tegenwoordig derde. Maar ik moest nog wat brevieren en dat gaat beter wanneer je 't rijk alleen hebt. Ik trof 't. We waren al in Dordrecht en nog niemand was me komen storen. Alleen een keer 't zal wel in Zwijndrecht of in Ossendrecht geweest zijn ging 't portier en zag ik een ongure tronie me aanstaren. Doch dat was ook maar één oogenbiik. Want aanstonds werd de deur met een ruk dichtgesmakt, en hoorde ik de woorden: „G. v. d. alweer zoo'n stoker van de Har wich". Niet waar? 't moet toch wel Ossen drecht geweest zijn. Maar in Dord liep m'n coupé aardig vol. Een marechaussee met open, eerlijk gezicht. Een handelsreiziger, die al door maar rekensommetjes neer krabbelde op oneindig kleine papiertjes. Een eerzame juffrouw, en dan nog wat jongere menschen die waarschijnlijk het grootste deel van hun leven op den kantoorstoel zouden slijten. Allemaal heele nette men schen, dat niet, maar 't leek me toch maar beter om voor bet oogenbiik achter mijn breviergebed een voorloopigen punt te zetten. Dit scheen zeer tot genoegen van mijn man haften overbuur. Want na eenige keeren 'n aanloopje genomen te hebben, welk aan loopje door m'n strakke onbewogenheid in eenschrompelde tot een onnoodig geluid van lippen en tong vroeg de marechaussee me op den man af: Daar staat heel wat in! Ik keek 'm eens aan, niet goed wetend uit welken hoek de wind waaien zou en antwoordde effen: Ja, daar staat heel wat in. Dit klonk niet bepaald aanmoedigend, maar de militair liet zich door zoo'n beetje niet afschrikken en begon weer z'n offen sief. En heele geleerde dingen ook. Ik keek even naar m'n onschuldig brevier en naar het even onschuldige gezicht van mijn ondervrager en hoorde toen: Ja zeker Eerwaarde, ik ben wel zoo'n beetje op de hoogte. Ik weet drommels goéd dat de katholieke geestelijken niet voor de poes zijn. Ik hen niet Roomscb ziet U, maar dat heb ik toch wel ondervonden. En dat halen ze allemaal uit dat boek. Ik begreep al gauw dat de hoogte waarop mijn marechaussee meende zich te bevinden, niet precies met Himalayamaat gemeten moest worden, en zei daarom: D'r staan natuurlijk wel wetenschappe lijke dingen in. Maar dat is toch niet de hoofdzaak. En dat bedoelt bet boekje ook niet. 't Is eenvoudig een gebedenboek. Bre vier noemen wij 't en daar staat in wat iedere priester dagelijks bidden moet. Kijk maar eens. Psalmen en lofzangen en ook wel smeekgebeden. Psalmen zegt U, Eerwaarde. Bidden de Katholieken ook Psalmen. Ik dacht dat .ze dat alleen maar hü de Protestanten deden. Welnee, *t is zelfs het officieele gehad van de katholieke kerk. Kijk dat doet me een pleizier, Eer waarde. Ik dacht dat de Roomschen alleen maar Rozenhoedjes haden; want zoo heeten die kettinkjes toch met die kraaltjes eraan. Ik ben tenminste weieens in een Roomsche kerk geweest, des avonds, en daar hadden ze allemaal zoo'n kettinkje in de hand. Een Eerwaarde in een wit kleed bad voor en dan antwoordden de anderen. Maar ik ver stond er niet veel van. 't Zal wel Latijn ge weest zijn. En misschien baden ze allemaal 't zelfde. Want de een hield al op als de andere nog een heele boel te zeggen bad. Wel boorde ik dikwijls „Maria". Ik dacht: Nou zijn ze zeker Maria aan 't aanbidden. Dat had ik vroeger van de Dominé weieens gehoord en warempel toen ik goed keek zag ik vooraan in de kerk ook een beeld staan en wel honderd lichtjes er om heen. Ik ben toen maar weggegaan, want afgoderij is tegen het eerste gebod. Ik zat al te rijden. Eerst die min of meer verdiende oorvijg aan onze katholieke Lof- bezoekers. De man had gelijk, 't Gebrabbel dat wij bidden believen te noemen is dik wijls ook gewoonweg schande. De mare chaussee noemde 't Latijn! Dat was heel vriendelijk van hem. Maar hoe zou God 't noemen! Heel veel kon ik er niet op zeg gen. Maar die „afgoderij" deed de deur dicht! Een oogenblikje. U sprak daar van aan bidden. Dat is niet juist. Wij vereeren Maria, maar aanbidden doen we God alleen. Van daar dat ook dat woord afgoderij hier ver keerd is gebruikt. Nu ja, goed, maar U roept toch Maria aan. En dat is tegen den Bijbel, want daar staat geschreven dat Christus onze eenige Middelaar is. Daar hebt. u gelijk in. Christus is onze eenige Middelaar, want Christus alleen heeft ons met God verzoend. En door Chris tus verdienste alleen is ons de hemel ge opend en door toepassing alleen van de verdienste van Christus zullen wij menschen eenmaal zalig worden. Dat leeren wij katho lieken ook. Maar Maria noemen we de uit deelster van de Genade, omdat we vast over tuigd zijn dat, gelijk eenmaal de Verlosser ons geschonken is dus het allerhoogste goed door middel van Maria, en gelijk eenmaal Christus 't uur van zijn wonder- werlting vervroegde op voorspraak van Maria, zoo schenkt ook nu nog God ons zijn genade op voorspraak en door tusscken- komst van Maria. Me dunkt dat is toch' volkomen in orde. Met je permissie, Eerwaarde. Ik zeg maar zoo: Waar 't een zit, kan niet 't andere zitten, en als jullie katholieken Maria zoo hoog vereert, doe je te kort aan den eerhied voor Jesus Christus. Maar m'n lieve hemel man. Hoe kun je dat nu toch zeggen. Waarom vereer ik ten slotte Maria? Omdat ze de Moeder is van Jesus. Maar \\;ie vereer ik dan feitelijk wan neer ik Maria vereer. Toch Jesus. Waarom groet je de vrouw van den minister, of van den burgemeester? Om den minister natuurlijk. Precies, en zou de minister dat kwalijk nemen? -- Nee, het zou tenminste al heel flauw van hem zijn. Zoo is 't ook met Maria en Jesus. AUe eer aan Maria gebracht, komt ten slotte hij Jesus. Dat is toch duidelijk. Ja nu je 't, zoo zegt Eerwaarde. Maar dat had ik vroeger nooit zoo gehoord. WETENSCHAPPELIJK Een zekere spreker betoogde in zijn toe spraak dat het menschelijk weten beperkt is, ja, dat de mensch eigenlijk niets weet, omdat zijn stoffelijke organen aan veranüe- ing onderhevig zijn en met elke verandering de ervaring zich wijzigt. In het daarop vol gend debat, vroeg een uit de toehoorders: U zegt clat de mensch eigenlijk niet* weet. Maar hoe weet u dan, dat u niet* weet. SNEDIG ANTWOORD Een jager en een visschar ontmorivri* elkaar op straat. Jager: Hebt ge veel gevangen? Yisscher: Neen! Jager: Zijn de visschen uit wandelen ge gaan? Visscher: Ja, met de hazen die jij misge schoten hebt. 'DE SLIMME STUDENT Professor: Wilt ge heden bij ons blijven dineeren? Student'. Ik ben zeer gevoelig voor uw* beleefde uitnoodiging, doch kan tot mijn spijt, daarvan eerst morgen gebruik maken, daar uwe vrouw mij reeds heden geïnviteerd heeft

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1927 | | pagina 10